Treinkaartje
Op het station van een klein provincieplaatsje wachtte ik – ijsberend – op de trein die mij naar Amsterdam terugbrengen moest. Ik had net een pakje sigaretten uit mijn zijzak gehaald en er een opgestoken, toen een juffrouw naderde, die door de natuur niet stiefmoederlijk was bedeeld. Ik ging op een bank zitten en keek naar haar, als naar ‘t bloemencorso. Ze was erg mooi en iemand had haar dat verklapt. Daarom liep zij op de wijze van een vrouw die terdege weet dat zij op de openbare straat de hele dag mannelijke individuen op mannelijke gedachten brengt.
Toen ze vlakbij was wierp ze me een blik van gewapend beton toe, opende even haar tasje en haalde er een rol zuurtjes uit, wat me een beetje tegenviel – ik weet niet waarom. Een versnapering in haar mond stekend schreed zij verder. Ook haar keerzijde bleek bevallig. Ik keek er enige tijd naar en zag toen plotseling dat zowat een meter van mijn voeten verwijderd een treinkaartje op het perron lag. Dat was natuurlijk, bij het te voorschijn halen van de rol zuurtjes uit haar tasje gegleden.
Behulpzaam riep ik: “Juffrouw!”
Wat vervolgens gebeurde bewees dat schoonheid ook een schaduwzijde heeft. Een lelijke vrouw zou onmiddellijk hebben omgekeken, teneinde te vernemen waarom ik riep. Maar deze – ik herhaal het – was zich zo bewust van de subversieve bedoelingen die haar begeerlijkheid in iedere man wakker riep, dat ze niet omkeek doch, het hoofd nog trotser opheffend, verder liep.
Nou, dan niet, dacht ik.
Verongelijkt.
Want mijn oogmerken waren immers geheel zuiver geweest. Ik wilde haar opmerkzaam maken op het feit dat haar treinkaartje daar op de keien lag en kreeg de stank voor dank die een oude schuinsmarcheerder zou hebben verdiend.
Helemaal aan het eind van het perron ging ze op een bank ongenaakbaar mooi zitten wezen.
Als je soms denkt dat ik ‘t je achterna kom brengen, heb je ‘t toch lelijk mis, dacht ik.
Kijkend naar het kaartje begon ik mij de kleine scène voor te stellen die zich straks in de trein zou afspelen.
De conducteur verschijnt.
Die krijgt ook zo’n hoge blijf-van-me-lijf blik.
Ze opent zelfbewust haar tasje.
Dan komt het nerveuze gezoek onder het toezien van de conducteur en de andere passagiers.
Kortom – een nederlaag.
Net goed.
Ik had het haar allemaal willen besparen, maar ze wou niet.
Er stond een stevig briesje op het perron, dat met het kaartje begon te stoeien. ‘t Schoof steeds meer naar de rand. En het werd, naar ik met een laaghartig welbehagen zag, op de rails geblazen toen de trein binnenreed.
Ik liep naar voren en ging in dezelfde wagon zitten als de juffrouw.
Toen ze me waarnam wendde ze het fraaie hoofd misnoegd af.
Wacht maar, dacht ik. Wacht maar tot de conducteur komt.
Dat duurde nog een minuut of tien, zodat de spanning hoog werd opgedreven. Maar eindelijk was het toch zover.
Hij stond naast haar met een buitenmodel glimlach.
Zij opende haar tasje.
En gaf hem haar kaartje.
Pas toen ik vervolgens aan de beurt kwam, bleek het mijne zich niet langer in mijn zijzak te bevinden. Op het perron gevallen toen ik de sigaretten eruit haalde. Ik heb mijn hele pak nog vruchteloos doorzocht, onder het ongeduldig oog van de conducteur. Zij keek ook – geamuseerd.