Koorts

Vier dagen had ik griep. Geen aanstellerij, maar echt. Achtendertig negen. Een merkwaardig bijverschijnsel van koorts is dat de bij je ingebouwde studio, die dromen produceren kan, overuren begint te maken en telkens als je even indut een geëxalteerd werk op je netvlies projecteert. Een voorbeeld: Ik loop op straat in Amsterdam, dat weet ik, maar ‘t ziet er heel anders uit. Zuidelijker en rijker aan terrassen. De zon schijnt, maar maakt me niet blij, want ik weet met loodzware zekerheid dat we weer bezet zijn.

Het is niet duidelijk door wie. De bezetters lopen in burger en ze spreken Nederlands. Ze surveilleren door de stad, getweeënlijk als agenten, en ze worden door de mensen bejegend met een angstig soort vriendelijkheid, waarop ze minachtend en zich van hun kracht bewust reageren. De stemming in de stad houdt het midden tussen feestvreugde en wanhoop. Ik kom op een groot plein. Bij een vrachtauto drommen mensen samen. Twee bezetters staan op de auto.

“Wie zijn ‘t eigenlijk?” vraag ik aan een man naast me.

“Sssst,” antwoordt hij geschrokken en hij kijkt om.

“Mensen!” roept een der bezetters op de auto. “We gaan nu het nieuwe geld uitdelen. ‘t Komt zo van de drukkerij in vellen van vijftig biljetten. Er was geen tijd meer ze te snijden. Jullie krijgen dus hele vellen, die jullie zelf moeten knippen. Niet scheuren, maar knippen. Gescheurde biljetten zijn ongeldig. Wie ze probeert uit te geven, wordt streng gestraft.”

Nu begint hij uit te delen.

“Neem maar tien vellen,” fluistert de man naast me. “Dat is net genoeg voor een jaar. Langer duurt de bezetting niet.”

“Dat dachten we de vorige keer ook,” zeg ik.

“Ssst.”

Even later loop ik met een pak papier onder mijn arm – ik heb maar voor twee jaar genomen – een cafe binnen en bestel iets te eten.

“Hebt u het nieuwe geld?” vraagt de ober.

“Ja, maar ik moet ‘t nog knippen. Mag ik even een schaar?”

“Die mogen we niet uitlenen. Daar staat strenge straf op. Ga er dus eerst maar een kopen,” zegt hij.

Ik loop weer naar buiten.

Aan de overkant is een ijzerwarenwinkel. Op weg erheen merk ik dat twee bezetters achter me aan komen, op aanwijzing van de ober. Ze gaan mee de winkel in.

“Ik wou een schaar,” zeg ik zwetend van angst tegen de winkelier.

Hij haalt er een te voorschijn.

“Drie biljetten,” zegt hij.

“Geeft u ‘m even, dan knip ik ze voor u af.”

“Nee, dat mag niet,” antwoordt hij. “Daar staan strenge straffen op. Eerst betalen en dan knippen.”

“Maar dan is ‘t onmogelijk…” stamel ik.

De bezetters barsten in schaterlachen uit. Ze vallen tegen elkaar aan van de lol. Achter me aan lopen ze naar buiten. Er nadert een oud mannetje dat een schoen en een pantoffel draagt.

“He, waarom is dat?” vraagt een der bezetters opeens streng.

“Ik heb pijn aan die ene voet,” antwoordt het mannetje.

“Dat zullen we dan eens terdege onderzoeken,” zegt de bezetter. Hij knielt neer op de stoep, rukt de pantoffel uit en knijpt krachtig in de voet. De oude gilt van pijn.

Opeens bedenk ik dat ik mijn dochtertje nog uit de kleuterschool moet halen. Ik smijt het geld maar weg en loop erheen. Ze komt naar buiten als een meisje van vier.

“We moeten gauw naar huis,” zeg ik. “We zijn weer bezet.”

Ik wil haar hand grijpen, maar ze rukt zich los en zet het op een lopen. “Kom nou bij me,” roep ik. “De stad is onveilig.”

Maar ze verdwijnt in de menigte. Ik schreeuw wanhopig haar naam. Iedereen om mij heen buldert van het lachen. En dan word ik hijgend wakker in het warme bed en veeg de tranen van mijn wangen.

Nou ja, we zijn gelukkig nog niet bezet.

Maar ik zal toch maar een paar scharen in huis nemen.