Nette mensen
De receptie werd gehouden in een zeer duur hotel en iedereen was er. Met ‘iedereen’ bedoel ik niet de behaarde incrowd die alle tentoonstellingen fortissimo open forceert, maar een groep keurige personen op en boven de leeftijd des onderscheids, die onmogelijk hadden kunnen wegblijven. Want de zeer hoge heer die jubileerde en terugblikte op een carrière waarin hij onophoudelijk bijna minister was, voortdurend naast of achter de koningin in de krant stond afgebeeld en meer lintjes ontving dan alle knoopsgaten van een normaal wandelkostuum kunnen bergen, behoorde tot een ressort van de samenleving waarin men niet voor de lol naar recepties gaat, doch omdat men er onmogelijk kan wegblijven.
Ik was ernaartoe gegaan omdat ik hem van heel vroeger ken en een onuitwisbare herinnering aan hem bewaar, die alleen de ouwetjes onder de lezers zullen kunnen begrijpen. In het eerste jaar van de bezetting was ik eens met hem in de Kurhausbar op Scheveningen. Onder de invloed van slechts twee jonge klares ging hij aan de piano zitten en speelde achtereenvolgens het Wilhelmus en de Internationale. De barman stond met zijn rug tegen de deur om te voorkomen dat er iemand binnen zou treden. Hij glimlachte verzaligd en de tranen liepen over zijn wangen. ‘t Was lang geleden. Dat kon ik aan de jubilaris zien. En hij aan mij.
Toen ik hem de hand geschud had, ving ik de ober die met het blad vol glazen liep en zo’n ‘breek me de bek niet open’ gezicht had. Ik dronk een glas sherry ad fundum leeg en nam daarna onmiddellijk een tweede van het blad. Er kwam een uitdrukking van sympathie in zijn ogen. Die braadt er tenminste de boter uit, dacht hij. Maar ik neem op party’s zo’n snelle start voornamelijk omdat ik dan tegen elke variant van conversatie ben opgewassen. Want dat is de grote waarde van drank. Je krijgt een ‘nou ja, wat geeft ‘t eigenlijk allemaal’ gevoel.
Eerst praatte ik geruime tijd met een mevrouw, wier glimlach mij om onnaspeurlijke redenen aan haaienvinnensoep deed denken, over de voor- en nadelen van het bezit ener geriefelijke bungalow in een beter klimaat en daarna stiet ik op een mij van vroeger bekende heer die nogal wat liggende gelden heeft en liefhebbert in de wijsbegeerte. Eens in de zoveel jaren zendt hij mij een overdruk van een door hem in een tijdschrift gepubliceerd artikel, waarin zoveel voetnoten voorkomen dat er voor de eigenlijke tekst bijna geen plaats meer over is. Toen ik hem – lang geleden – voor het eerst ontmoette vroeg hij onmiddellijk streng: “Is u iemand die denkt?”
Ik zei voor het gemak maar ja. Wat moet je anders zeggen? Ik rotzooi maar wat an? ‘t Zou dichter bij de waarheid zijn, maar het copyright van deze sappige zegswijze berust bij Karel Appel. Voor de wijsbegeerder ben ik altijd een beetje bevreesd, omdat ik die artikelen wel lees, maar er nimmer ook maar een woord van begrijp. Maar gelukkig bleek hij, daar bij het lopend buffet, erg te zijn opgeknapt want hij sprak: “Die vreterij is nog het enige lichtpunt van zo’n stinkmiddag.”
De kelner met het pokerface kwam weer langs en een mevrouw met verongelijkte ogen en een unicum jurk bestelde een gecompliceerd genaamde cocktail die er, even later, bleek uit te zien als een gesmolten kinderijsje. Ze nam een nipje, keek of ze een klap met de kolenschop op haar hoofd kreeg en zei dat er een likeur, die ik vergeten ben, in vergeten was. De kelner droeg de cocktail de zaal uit en keerde er, na enige minuten mee terug. Weer proefde de dame. “Nu is-ie goed,” zei ze. De kelner boog. Zijn schier onmerkbaar glimlachje deed mij vermoeden dat hij er alleen even in gewaterd had.
En ik schudde enige handen en verliet het hotel.
Buiten kon je de gasten door de openstaande tuindeuren in de zaal bezig zien. Een oud, behoeftig gekleed vrouwtje keek, bij het hek, aandachtig naar het schouwspel en zei op meewarige toon tegen me: “Die mensen staan te eten.”