December
Nadat ik – ten overvloede – mijn oor in vakkringen te luisteren heb gelegd, lijkt mij de kans dat u in december een klassiek kerstverhaal onder ogen krijgen zult nihil.
U weet wat ik bedoel met een klassiek kerstverhaal.
Het is een vertelling die sneeuw doet neerdalen op het dak van een huis waarin iemand woont met een knagend leed, dat de avond voor de feestdagen wordt opgelost. Jarenlang hebben in kranten en tijdschriften vakbekwame penvasthouders hun verrukkelijke varianten op dit oerthema met hondentrouw ten beste gegeven. Zij lieten kwaad uit huis gelopen zoons met Kerstmis vol berouw bij het ouderlijk huis aankloppen, teneinde in de armen te worden gesloten. Zij zonden een geliefde man terug naar een vrouw die al geruime tijd eenzaam en druilerig naar hem zat te hunkeren in een biedermeier stoeltje. Of zij brachten, onder het beieren der klokken, een nooddruftige weduwe een fortuin toe dat haar, door een administratief misverstand, zeer ten onrechte was onthouden.
Fijne verhalen waren het.
En ze hadden een zekere soliditeit. Je wist, als je begon te lezen, precies waar je aan toe was en hoe het af zou lopen. En daar heeft een mens ten minste eens per jaar recht op, nietwaar?
Maar zet het deze keer maar uit uw hoofd.
Want het kan niet meer.
Nu zelfs de damesbladen hun formule drastisch hebben veranderd en bijvoorbeeld de vraag ‘Is God dood?’ als een handgranaat bij oma op de theetafel, naast het trommeltje weespermoppen werpen, teneinde haar met borduurwerk en al wakker te schudden uit haar kneuterige dagdromen, is er voor het oude kerstverhaal geen ruimte meer. Het moet vernieuwd worden.
Maar hoe?
Ik heb deze poging gedaan:
Ofschoon het de avond voor Kerstmis was, sneeuwde het niet in Amsterdam. Henk en Lilly – langharig en waarschijnlijk niet kortzichtig – keerden, innig omstrengeld, van een teach-in over iets van belang terug naar het kamertje waar zij samenwoonden, sinds zij de deuren der ouderlijke huizen met harde klappen achter hun ruggen hadden dichtgeslagen.
In het schamel gemeubelde vertrek stond een blinkende pickup. Henk zette een beatplaat op en Lilly verdiepte zich in het laatste nummer van Provo. Er werd gebeld en Henk trok open.
“Wie is daar?” riep hij.
Er kwam een man de trap op. Pas toen hij – wat hijgend – de tweede etage had bereikt, zag Henk wie hij was.
“Vader!” riep hij ontsteld.
“Ja jongen,” klonk het. “Mag ik even binnenkomen?”
In het kamertje vroeg Henk: “Wat is er gebeurd met je haar?”
“Ik heb ‘t ook laten groeien. Maar erg lang wordt het niet meer op mijn leeftijd…”
“Ach, ‘t is toch lief bedoeld,” zei Lilly, niet zonder vertedering.
Vader legde een pakje op tafel en sprak: “Voor de feestdagen. Opiumpilletjes. Een beetje LSD. Wat marihuana…”
“Maar die rotzooi gebruiken we toch helemaal niet,” riep Henk. “Snap je dan nergens iets van?”
“Maar ik las in de kranten…” begon de man.
“Ach, de kranten,” zei Lilly. “Had liever een kerstkrans meegebracht.”
“Die laat ik dan nog bezorgen,” zei de man. “En wat het pakje betreft geef ‘t maar aan iemand die je er misschien een plezier mee doet.”
Hij ging voor Henk staan en vroeg nederig: “Jongen, kun je me vergeven?”
“Ja, als je dan nou maar weer opdondert,” zei de zoon. En terwijl de klokken begonnen te beieren daalde de man, gelukkig glimlachend, de trappen weer af.
“En laat je knippen,” riep Henk hem na. “‘t Staat je niet.”