Je hóórt wat.

De dag begon wat onfortuinlijk, omdat ik op het voor mij héls vroege tijdstip van half negen, helemaal in Buitenveldert moest zijn om bij iemand een manuscript te halen, dat hij niet aan de posterijen dorst toevertrouwen.
Hij woonde in een groot, nieuw flatgebouw op de achtste verdieping.
Toen het manuscript in mijn tas zat en ik afscheid van hem had genomen met een sterke glimlach, die mijn ochtendlijke breekbaarheid bekwaam camoufleerde, drukte ik op het knopje van de lift en wachtte. Even later gingen de deuren open. In de lift stond een aan de slapen grijzende meneer, gekleed in een fraaie, donkere overjas. Iemand met belangrijke besognes op de beurs, om zo te zien. Ik wachtte om hem gelegenheid te geven uit te stappen, maar hij sprak:'Nee. Ik moest naar benéden. '
'Dan heb ik u naar boven gehaald, ' antwoordde ik. 'Sorry. '
'Het geeft niets, meneer, ' zei hij. 'Vandaag of morgen word ik toch definitief naar boven gehaald, of ik wil of niet. '
Om half negen 's ochtends, moet u rekenen!
Ik stapte in en drukte op het knopje 'parterre'. We daalden. Wat zèg je tegen zo'n man? 'Kop op kerel, er is nog zoveel móóis?' Voor die platitude leek hij me niet vatbaar. 'Lekker weertje voor de tijd van het jaar, ' zou óók als een tang op een varken slaan. Ik hield het maar op zwijgen.
Toen we beneden waren zei de man: 'Sterkte dan maar weer. '
Het was onduidelijk, wie hij dat toewenste. Hij liep het flatgebouw uit en stapte, met een rug vol tegenzin, in een voor de deur geparkeerde kostbare auto. Geld maakt niet gelukkig, dat heeft het met armoe gemeen.
Ik besloot hem snel te vergeten, want ik moest de hele dag nog dóór en zo'n vroege ingreep van dit kaliber, kan zwaar op je blijven drukken.
Buiten passeerde ik een zeer jonge moeder met een kinderwagen, waarin een wolk van een baby lag.
Ze praatte met een wat oudere vrouw en ik hoorde haar zeggen:'Toen zei hij: laten we bosbessen gaan plukken, da's leuk. '
In de bus naar de binnenstad had ik in elk geval iets anders om over na te denken dan de volzin van de man in de lift. Want dat vind ik, altijd weer, het boeiende van flarden die je op straat hoort. Ze hangen onvoltooid in de lucht, geschikt voor elke interpretatie.
Misschien waren de bosbessen helemaal niet de kleine oorzaken die leidden tot een groot gevolg, maar het zinnetje, als rijm op een kinderwagen, doet zo'n gedachte bij je opkomen, vind ik. Nou ja, het fijne zal ik er nooit van weten, 't Was in elk geval een mooie baby.
De bus stopte bij de halte en twee mannen stapten uit. Een van hen, die mij iemand van voormalige betekenis leek, zei:'Kees ? Die heeft zóveel steekgeld aangepakt, dat-ie met zijn arm in een doek loopt. '
De ander trok een gezicht of hij iets smerigs rook.
We reden verder. Daar hebt u weer zoiets. Die Kees zou ik dolgraag éven willen aanschouwen, gewoon, om te zien of de corruptie op zijn gezicht te lezen staat, want dat van die doek was natuurlijk maar beeldspraak.
Aan het eind van de morgen ging ik, op het Rembrandtplein, op een verwarmd terras zitten om een stukje te schrijven. Terwijl ik met de pen in de hand, peinsde over het motief dat ik behandelen zou, beslisten twee vrouwen, dat het over de flarden van deze dag moest gaan. Ze waren allebei achter in de dertig en hadden hun koffie net afgerekend. Terwijl de ene al stond, zei de andere, die bezig was haar bullen bij elkaar te zoeken:'Ach, ik laat 'm aldoor zijn gang maar gaan. Ik heb natuurkrul, zie je. En 't gaat er zo mooi van zitten. Meid, toen hij in maart drie weken voor de firma in Keulen was, hing 't als stro langs m'n kop. '