Het einde
nog precies weet ik hoe hij voor me stond, Kleine Frans, 't Was
bij de deur van het dorpscafé, op zaterdagmiddag. Hij glimlachte
wat verlegen, zoals hij altijd wat verlegen glimlachte en hij
zei:'U moet eens aanlopen bij de melkboer. Die weet toch zo'n
vermakelijk verhaaltje. Een mop, eigenlijk. Echt iets voor u. ' En
hij maakte een schrijvende beweging met de hand.
'Ik zal 't doen, ' zei ik. 'Bedankt voor de tip. '
Hij tikte aan zijn pet en ging de kroeg binnen, met de voorzichtige
tred van een oude man. Zesenzeventig was hij - de voormalige
dorpssmid. Bij zo'n ambacht denk je aan een Hercules, maar hij was
klein van stuk - vandaar zijn bijnaam.
Hij smeedde trouwens allang niet meer en leefde zuinigjes van zijn
A. O. W. Na de dood van zijn vrouw, tien jaar geleden, was zijn
kleindochter met haar man bij hem ingetrokken, want hij bewoonde
een aardig huisje aan de rand van het dorp en het jonge paar kon
geen onderdak vinden.
Zo op het eerste gezicht leek het wel een oplossing, want een oude
man alléén is ook maar niks.
Doch de vrouw bleek overstelpend vruchtbaar. Toen hij mij die
zaterdagmiddag staande hield voor het dorpscafé, had zij reeds acht
kinderen en was een negende op komst.
Een heel gedrang in zo'n klein huisje.
Opa's plekje werd dan ook steeds kleiner en men zag ongeduldig uit
naar zijn dood.
Maar ja, hij leefde nu eenmaal nog.
Zij het niet plezierig.
Hij heeft het me wel eens verteld in die kroeg. Alleen op zaterdag
en zondag kwam hij er, om een kaartje te leggen met mannen die hij
al sinds de schoolbanken kende en uiterst voorzichtig enige neutjes
tot zich te nemen.
Nooit zag men hem onbekwaam.
En hij ging altijd precies op tijd voor het eten weg.
Toch kreeg hij er dan in dat huisje van langs. Hij werd telkens
weer uitgescholden voor 'dronkelap' en 'ouwe zuiperd' en dat
gebeurde zó luid, dat de buren het, woord voor woord, konden horen
en er schande van spraken.
Want hij was erg bemind in het dorp.
En de man van die kleindochter niet.
'Ach ja, ik raak over de hand, ' zei hij eens tegen me, met een wat
treurig lachje.
Die zaterdag, toen hij mij staande hield om mij op dat mopje van de
melkboer te attenderen, is hij wat te lang in het café blijven
hangen, want er zat iemand die veel rondjes gaf, omdat hij iets
moest vieren. Thuis werd hij die avond onder extra hèftige
vervloekingen beladen en de volgende morgen hoorden de buren, dat
de twist werd hervat. Ze zagen hem bedroefd op zijn fietsje stappen
en wegrijden. Hij had gezegd dat er met het eten niet op hem hoefde
te worden gerekend.
Nooit meer, dat bleek.
Want op maandag vond de politie de fiets tegen de boom geleund bij
de rivier en op dinsdag kwam zijn lijk, kilometers verderop,
bovendrijven.
Dat was het einde van Kleine Frans.
Zijn dood schiep niet de begeerde ruimte, want de gemeente maakte
korte metten, door de man van de kleindochter, met alles wat hij
had verwekt, uit het huisje te zetten. Ze waren immers maar
onderhuurders en de hoofdbewoner hadden ze uitgeroeid. Ze verlieten
het dorp snel en dat was erg verstandig, want er liepen nogal wat
potige jongens rond, die Kleine Frans wilden wreken en een mes is
gauw getrokken.
Ik weet nog precies hoe hij voor me stond, die zaterdag, wat
verlegen glimlachend, en zei: 'U moet eens aanlopen bij de
melkboer. ' Je kon toen helemaal niet aan hem zien hoe nabij de
dood was en dat hij, de volgende morgen, met de moed van een held,
zijn fietsje tegen die boom zou zetten om zijn late leven toe te
vertrouwen aan de vergetelheid van de eeuwige, geduldige
rivier.