Het tafeltje

Het tafeltje staat, nadat mijn moeder vorige maand stierf, in mijn kamer. Het is laag en rond en heeft een blad van tin. Een rooktafeltje - 'n geschapen behoefte van vroeger. Het werd mijn vader geschonken toen hij vijfentwintig jaar bij de firma was. De firma produceerde fijne vleeswaren en mijn vader verkocht ze aan slagers, die hij op de fiets afreed. Toen hij dit een kwart eeuw had volgehouden, werd hij gehuldigd tijdens een intiem feestdiner in een zijzaaltje van een ouderwets hotel, dat als nogal deftig bekend stond. Vrouw en kinderen van de jubilaris zaten ook aan en de directeur van de fabriek was, met twee handlangers, overgekomen om hulde te betuigen en het tafeltje met toebehoren te geven.
Ik herinner me die bijeenkomst nog goed. Een schichtige puber met puistjes was ik en ik droeg mijn voor feestelijke of plechtige gelegenheden bestemde zwarte pak dat een beetje knelde in de maagstreek. Een juffrouw van het hotel had ons allemaal een corsage opgespeld. Ofschoon we er dus versierd uitzagen, verliep de bijeenkomst moeizaam. Mijn vader was ongeschikt voor de rol van feestvarken. Hij zat wat somber achter zijn glas. En de heren van de fabriek wisten niet goed waar de conversatie over moest gaan, zodat er nogal wat dominees voorbijkwamen.
Dit verklaart waarschijnlijk het overtrokken succes dat ik, na de vis, oogstte met een door mij zelfgemaakt komisch feestrijm, want toen al zat de kwinkslag in mijn bloed. Nadat ik het voorgedragen had, was iederin de wolken, behalve de jubilaris, die een beetje doezelig voor zich uit keek, als ging hem de zaak niet aan. Dat dit aan de wijn moest worden toegeschreven, besefte ik niet, want mijn kennis van deze materie ontstond pas in later jaren.
Toen we het vlees ophadden, stond mijn oudere broer op om een speech te houden. Hij was toegerust met een onwrikbare waarheidsliefde, een mooie doch voor een feestredenaar minder gunstige eigenschap, want de harde feiten zijn zelden geschikt om de gezellige stemming er in te houden.
Hij zei dat de jubilaris nu wel vijfentwintig jaar braaf en plichtsgetrouw voor die fabriek had gewerkt, maar dat hij eigenlijk veel liever zou hebben gestudeerd voor een intellectueel beroep, als hem in zijn jeugd de kans geboden was.
Doch die kans kréég hij niet.
Hij moest, na de lagere school, in zijn dorp meteen aan het werk en hij trachtte zijn grote wetenshonger te stillen door 's avonds de boeken te verslinden, die de bovenmeester hem leende.
Mijn broer bracht dit bewogen in herinnering. Z'n speech kwam eigenlijk neer op een hard requisitoir tegen de firma waaraan mijn vader zijn leven en zijn geestelijke gaven moest offeren. Toen de spreker gereed was, viel er een bevangen stilte.
Mijn vader zat met gebogen hoofd en de heren van de fabriek keken een beetje verlegen, want ze waren met de beste bedoelingen gekomen om te huldigen en werden nu min of meer in staat van beschuldiging gesteld.
De directeur herstelde zich het eerst. Hij stond op,liet een brede, joviale lach los op zijn gezond gezicht en begon:'Beste jubilaris. Aan mij thans de beurt om, op deze blijde dag, uiting te geven aan de gevoelens van grote waardering en... '
Op dat ogenblik gebeurde er iets ongewoons. Mijn vader balde de vuist van zijn rechterhand en dreunde daarmee keihard op tafel. Een keer, twee keer, drie keer. Glaswerk tuimelde om, verschrikte kelners kwamen toegelopen en de spreker ging maar weer zitten. Terwijl mijn moeder beproefde hem tot bedaren te brengen boog de directeur zich naar mij over en zei: 'Je moet goed bedenken, jongen - als een man vijfentwintig jaar hard gewerkt heeft, mag hij wel één keer 'n beetje gek doen, hoor. '
Maar dat vond ik helemaal niet, want ik was een knaap van veertien vol botte vooroordelen. Pas later heb ik beseft dat mijn vader, door de wijn geholpen, met gebalde vuist protesteerde tegen een onwrikbare realiteit, die hij zo graag anders had gewild.