Rust
de bus die mij van het dorp naar de stad moest brengen, reed net
voor mijn neus weg.
'Half uur dienst' vermeldde het bordje.
De halte was vlak voor de ingang van het kerkhof. Daar stond - zag
ik - in de verte een bank. Aangezien een half uur naast een paaltje
staan mij niet aantrok, deed ik het hek open en liep er heen. Een
vluchtige blik op de zerken die ik passeerde, leerde me dat de naam
Hupkes zeer veel voorkwam in het dorp. Hier op het kerkhof liepen
ze vier op tien. De formulering is niet zo gelukkig, geloof ik,
maar u begrijpt wel wat ik bedoel.
De bank stond bij de 'grafkelder van de familie Jansen', zo las ik
op de steen. Het waren mensen die blijkbaar ongaarne vergeten
wilden worden, want hun laatste rustplaats was bepaald aan de
pompeuze kant. Boven de enorme, witte zerk was op vier ijzeren
poten een bolvormig dak aangebracht en onder dit dak hurkte een
levensgrote stenen mevrouw aan de voet van een schuin afgeknotte
pilaar die ze, teder glimlachend, omarmde.
De beeldhouwer leek mij iemand met weinig gevoel voor seksuele
symboliek.
Tenzij de Jansentjes zonder uitzondering notoire erotomanen
waren.
Dan heb ik niets gezegd.
Er naderde een mannetje dat hier doende was met een hark. Bij de
bank bleef hij staan, keek mij glimlachend aan en zei: 'Zo zo. Maar
eens gaan zitten?'
'Ja, inderdaad, ' antwoordde ik.
Onze dialoog was niet van Oscar Wilde. Het mannetje knikte
instemmend. Klein en broos was hij, maar zijn enorme neus haalde de
schade wat in. Er hing een druppel aan, die maar niet vallen wou.
Hij was hier volmaakt op zijn plaats. Als ik in een speelfilm een
kerkhofharker nodig had zou ik hem engageren, al vroeg hij een
ton.
'D'r liggen hier heel wat Hupkessen, ' zei ik maar eens.
'Ja, da's een enorm vertakte famielje op 't dorp, ' antwoordde hij,
leunend op zijn hark. 'Ik schat dat er meer dan... '
Wat hij verder zei kon ik niet verstaan, want een bel begon keihard
te rinkelen. Toen het geluid verstomd was, vroeg ik: 'Wat is
dat?'
'De onbewaakte overweg, daarginds, ' zei hij. 'O, dat klinkt de
hele dag door. Je went er an. '
En na een korte stilte: 'Alleen bij teraardebestellingen geeft 't
wel eens last als er een spreker is. Die moet dan efkes stoppen,
hè. '
Ik knikte begrijpend.
'Sigaret?' vroeg ik, hem het pakje voorhoudend.
'Nee nee, ' zei hij. 'Roken mag ik niet. Ik heb 'n te zenuwachtig
gestel. Drinken doe ik ook niet. En laat naar bed gaan. Nee. Ik doe
eigenlijk niks wat slecht voor me is. '
Voor ik zeggen kon dat het hem sierde, galmde een koele harde
vrouwenstem over het kerkhof, die meldde 'Meneer Van Son,
interlokaal. Meneer Van Son, interlokaal. '
'Wat is dat nou weer ?' vroeg ik.
'Dat komt uit de fabriek daar, ' zei hij, wijzend met de hark naar
een wit gebouw achter het hek. 'Gaat óók de hele dag door. D'r zit
een juffer daar achter zo'n radio, zal ik maar zeggen, en die roept
van alles om. Dat klinkt door het hele gebouw. En je kunt 't ook
hier heel goed horen. '
Ik stak mijn sigaret aan.
De bel begon weer te rinkelen.
Toen het stil was, zei ik: 'Erg rustig lig je hier niet. '
Het mannetje haalde zijn frêle schouders op.
'Ach, ze ben' dood, ' antwoordde hij.
Ik keek op mijn horloge. Het werd tijd voor de bus. Ik stond op en
sprak: 'Nou, het beste dan maar. '
'Jawel meneer, ' zei hij.
Ik liep terug naar het hek, langs de zerken. Vier op tien.
Plotseling zei de vrouwenstem: 'Meneer Hupkes, in de kantine.
Meneer Hupkes, in de kantine. '
Maar er gebeurde niks.