Rembrandt

In het Rijksmuseum stond een middelbaar echtpaar voor een doek waarop je een kind ziet, dat met een zekere wellust kijkt naar twee grote, dode vogels, die bloedend op de voorgrond hangen. Een meesterwerk kun je 't niet noemen, maar 't is een Rembrandt en die doe je moeilijk weg. Toen ik naderde, zei de vrouw: 'Weet je dat je daar uren aan staat, aan zulke beesten? Eer ze echt gaar zijn, bedoel ik. En wat moetje wel niet voor een braadslee hebben voor zulke joekels. '
De man zei niets. Hij had dat breek-me-de-bek-niet-open zwijgen over zich. Log voorop lopend, vervoerde hij zich naar de zorgvuldig gepenseelde oude juffrouw van Nicolaas Maes, die bidt voor het eten, terwijl een klein anekdotisch poesje in de rechter benedenhoek haar kans tracht waar te nemen. Na enige tijd zei de vrouw: 'Daar staat voor 'n paar duiten, op die tafel. Zowat een hele kaas. Een half pond roomboter. En een moot verse zalm. Weet je wat dat kost, een moot verse zalm? Dat kost zeven gulden, 't Is wat. En dat allemaal voor zo'n oud wijf alléén. '
De man liep verder, doelgericht opeens en met superieure achteloosheid eeuwige meesterwerken negerend, of het lichte vrouwen waren. Pas bij de Nachtwacht ging hij zitten. Hij wierp de wereld-lap een gramstorige blik toe. En eindelijk verbrak hij zijn zwijgen, door op schorre, schampere toon te zeggen:'Daar zit geen lik van Rembrandt meer op, weet je dat?'
'O nee!' vroeg zijn echtgenote, verlekkerd oplevend,of ze een zondig nieuwtje hoorde over een buurvrouw met damesallures.
De man schudde somber het hoofd.
'Dat ding is al zo vaak verdoekt en gerestaureerd en opgefrunnikt dat Rembrandt, als hij hier passeerde, zeggen zou: "Ja, ik heb wel eens iets in die geest gemaakt. 't Lijkt er inderdaad een beetje op. " Dat zou hij zeggen. '
De vrouw knikte neutraal.
Aangezien de Nachtwacht arm is aan eetwaren, had ze geen tekst.
'En weet je wat nou zo typisch is?' vervolgde de man, 'waarom komen de mensen van heinde en verre aangereisd om dit schilderij te bekijken ?'
De vrouw haalde haar schouders op.
Ze wilde er niet in gemengd worden.
'Omdat 't een echte Rembrandt is, ' zei de man, 'als 't bij wijze van spreken een grote plakplaat was, kwam er geen hond. Nee, de waarde van dit schilderij is, dat het echt is. Tenminste, dat denken de mensen. Maar nou opgepast. Gesteld - ik stéél de Nachtwacht. '
'Wat ?' vroeg de vrouw.
'Ik zeg: gesteld, ' sprak de man, 'ik begin er natuurlijk niet aan. 't Is veel te groot. Je krijgt het ding het pand niet uit. Maar gesteld - het lukte. Ik maakte misbruik van een slap moment van de bewakers en hup -ik had de Nachtwacht. Bij me thuis. Wat zou er dan gebeuren ?'
De vrouw had er niet het flauwste vermoeden van.
Ze keek hem ernstig van terzijde aan, open voor alle eventualiteiten.
'Dan zou ik proberen 'm te verkopen, niet?' vervolgde de man, 'maar overal waar ik kwam stootte ik me neus. Want de mensen zouden zeggen: O ja, dat is de Nachtwacht, die uit het Rijksmuseum is gejat. Nietwaar? Daar zou niemand z'n vingers aan branden. Nee, ik zou er alleen goed geld voor kunnen maken, als ik overtuigend kon bewijzen, dat 't een kopie was. Dan zeiden de mensen: Mooie kopie. Die wil ik wel kopen van je. Voel je nou de waanzin van deze wereld, Marie? Binnen deze muren is-ie alleen wat waard als-ie écht is en buiten deze muren is-ie alleen wat waard als-ie vals is. '
Hij glimlachte wrang.
'Ach ja, ' zei de vrouw, om niet achter te blijven, 'drie kwart van de mensen is gek en voor dat ene kwart moet je uitkijken. '