Gezellig bijpraten

Op de gracht liep ik met mijn vrouw, die ik had vergezeld op de boodschappen tocht. Ze zei: 'Nou alleen nog even naar de apotheek. '
'Waarom?'
'We gaan toch 'n paar dagen de stad uit? Ik heb 't vanmorgen nagekeken. Pillen hebben we genoeg. Bruisers ook. Druppels ook. Maar met de poeders red ik het niet. '
Een typisch dialoogje van een middelbaar echtpaar, dat allerlei makkus heeft, doch door een vindingrijke farmaceutische industrie toch aardig op de pikkels wordt gehouden. Als we vroeger op reis gingen, telden we vooraf alleen ons geld, om te kijken of we het zouden halen. Maar nu tellen we bovendien de pillen voor dromenland, de poeders voor de maag, de tabletten voor de zielsrust, en de vitaminepreparaten, die vader wat bij moeten spijkeren. Wat je er ook van zeggen kunt - het ziekenfonds wordt, na jaren alleen maar te hebben gevangen, nu gedwongen tot een royale service en dat geeft tóch een primitief gevoel van voldoening, vind ik.
Het was erg druk in de apotheek, en aan de poeders werd nog gewerkt.
Of we maar even plaats wilden nemen. We zaten net op het bankje in de hoek, toen de deur openging en Ans binnenkwam. Lieve, ouwe Ans! Het werd zoenen, want ze is een tijdje aan het toneel geweest en daar wordt veel gezoend. In de letteren niet, want daar betékent een zoen iets. En in de wetenschap vinden zeeen handdruk al vrijpostig. Daarom moet je, als je die drie soorten mensen op een partijtje mixt, enorm uitkijken.
'Nou wonen we in dezelfde stad en we hebben mekaar in jaren niet gezien, ' zei Ans.
Ze was óók komen zitten, want het smeersel was wel klaar, maar de tabletten moesten nog in een doosje worden gedaan.
Het smeersel was voor Ans zélf.
Iets op haar knie, dat maar niet wijken wilde. Zenuwen, dacht ze. Maar de tabletten waren voor Piet, waar ze dus, na al die jaren, nog steeds mee was.
'Wat heeft-ie?' vroeg mijn vrouw.
'Lichte struma, ' zei ze.
'O ja? Dat heeft hij ook, ' zei mijn vrouw, op mij tikkend.
'Wat enig, zeg!' riep Ans.
Niet zo'n gelukkige formulering, maar ze is altijd een beetje daas geweest, dat behoort tot haar charmes.
'Wat dol gezellig dat ik jullie nou weer eens zie!' zei ze. 'Wij komen nergens meer, Piet en ik. We zien alleen mekaar en de poes en de teevee. En dat is tóch... '
De deur ging open. En wie kwam er binnen ?
Die goeie, ouwe Jaap.
Ook in geen jaren meer gezien. Hij had ons eerst niet in de gaten, want hij kwam zeer doelgericht binnen en riep: 'Juffrouw, zijn me pillen klaar, want ik sta dubbel geparkeerd. '
'Ja hoor, ' zei ze.
Hij was hier blijkbaar kind aan huis.
"t Zijn er toch wel honderd?' vroeg hij. 'Ik moet morgen op reis. '
Het meisje knikte. Toen zag Jaap ons. En dubbelgeparkeerd of niet - hij kwam gezellig even zitten, om bij te praten. Ik heb maar niet gevraagd waar de pillen voor waren.
'He, w7e moesten elkaar toch veel meer zien, ' riep Jaap. 'Maar ja... '
Toen we weer op de gracht liepen, zei ik tegen mijn vrouw: 'Wat 'n symboliek, hè?'
'Hoe bedoel je ?'
'Toen we nog jong waren, gingen we gewoon naar een café, ' zei ik. 'En daar zagen we dan onze vrienden. Er zaten er altijd wel een paar. Als we er nu binnenlopen, kennen we er niemand meer. Maar ik weet nou waar we de jongens en meisjes van vroeger kunnen vinden, als we eens willen bijpraten. Gewoon, gezellig in een apotheek. '