12

Kollberg had zijn jas nog niet eens uit, toen de telefoon al ging.

“Ja, met Kollberg ... wat?”

Hij stond bij zijn rommelige bureau en staarde afwezig uit het raam. De overschakeling van de behaaglijkheid van zijn privé-leven naar de gruwelijkheden van zijn werk was voor hem niet zo vanzelfsprekend als voor bepaalde anderen, bijvoorbeeld Martin Beck.

“Waar gaat het over? O, niet? Oké, zeg maar dat ik er aankom.”

Weer naar beneden naar zijn auto en ditmaal kreeg hij niet de kans om aan de files te ontkomen.

Hij kwam om kwart voor negen in Kungsholmsgatan en parkeerde op de binnenplaats. Op hetzelfde ogenblik dat Kollberg uit zijn auto stapte, stapte Gunvald Larsson in de zijne en reed weg.

Ze knikten naar elkaar, maar zeiden niets. In de gang kwam hij Rönn tegen. Die zei:

“Zo zo, ben jij hier ook.”

“Ja, wat is er aan de hand?”

“Iemand heeft Stig Nyman neergesabeld.”

“Neergesabeld?”

“Ja, met een bajonet”, zei Rönn droevig. “In het Sabbatsberg.”

“Ik kwam Larsson net tegen. Ging hij daarheen?”

Rönn knikte.

“Waar is Martin?”

“Die zit in Melanders kamer.”

Kollberg monsterde hem kritisch en zei:

“Je ziet er uitgevloerd uit.”

“Dat ben ik ook”, zei Rönn.

“Waarom ga je niet naar huis om wat te slapen?”

Rönn wierp hem een moedeloze blik toe en liep verder door de gang. Hij had wat papieren in zijn hand en kennelijk iets te regelen.

Kollberg sloeg met zijn vuist tegen de deur en ging naar binnen. Martin Beck keek niet eens van zijn aantekeningen op. Zijn enige reactie was:

“Dag.”

“Wat is dat voor toestand waar Rönn het over heeft?”

“Hier. Alsjeblieft.”

Hij schoof twee getypte vellen naar hem toe. Kollberg ging met één bil op de tafelrand zitten lezen.

“Nou”, zei Martin Beck. “Wat vind je ervan?”

“Ik vind dat Rönn hopeloze rapporten schrijft”, zei Kollberg.

Maar hij zei het zacht en ernstig en vijf seconden later vervolgde hij:

“Het maakt me ontzettend onbehaaglijk.”

“Ja”, zei Martin Beck. “Dat gevoel geeft het mij ook.”

“Hoe zag het eruit?”

“Erger dan je je kunt voorstellen.”

Kollberg schudde zijn hoofd. Er mankeerde niets aan zijn fantasie.

“Degene die het gedaan heeft, moet verdomd snel gepakt worden.”

“Wat je zegt”, zei Martin Beck.

“Wat hebben we om mee aan ‘t werk te gaan?”

“Het een en ander. We hebben wat sporen gevonden. Voetsporen, misschien vingerafdrukken. Niemand heeft iets gezien of gehoord.”

“Niet zo best”, zei Kollberg. “Dat kan tijd kosten. En die kerel is gevaarlijk.”

Martin Beck knikte.

Rönn kwam de kamer binnen na een bescheiden klopje op de deur.

“Negatief tot nog toe”, zei hij. “De vingerafdrukken bedoel ik.”

“Vingerafdrukken zijn niets waard”, zei Kollberg.

Rönn keek verbaasd.

“Ik heb wel een behoorlijk goed afgietsel”, zei hij. “Van een skischoen of een werkschoen.”

“Dat is ook niets waard”, zei Kollberg. “Ja, begrijp me niet verkeerd. Al die dingen kunnen essentieel zijn later, als bewijsmateriaal. Nu gaat het erom die kerel die Nyman heeft afgeslacht in handen te krijgen. Het definitieve bewijs dat hij de dader is, komt later wel.”

“Dat klinkt onlogisch”, zei Rönn.

“Ja, maar dat doet er nu geen moer toe. We hebben in elk geval een paar belangrijke details.”

“Ja, het moordwapen”, zei Martin Beck bedachtzaam. “Een oude bajonet van een karabijn.”

“En het motief”, zei Kollberg.

“Het motief?” zei Rönn vragend.

“Jazeker”, zei Kollberg. “Wraak. Dat is het enig denkbare.”

“Maar als het wraak is ...”, zei Rönn en liet zijn gedachtegang onvoltooid.

“Dan is het heel goed denkbaar dat degene die Nyman overhoop stak zich op nog meer mensen wil wreken”, zei Kollberg. “En daarom ...”

“Moeten we hem zo gauw mogelijk vinden”, zei Martin Beck.

“Precies”, zei Kollberg. “Hoe hebben jullie eigenlijk zitten redeneren?”

Rönn keek ongelukkig naar Martin Beck, die op zijn beurt uit het raam keek.

Kollberg nam hen afwachtend in ogenschouw.

“Een ogenblikje”, zei hij. “Hebben jullie jezelf de vraag gesteld: wie was Nyman?”

“Wie hij was?”

Rönn leek verward en Martin Beck zei niets.

“Precies, ja. Wie was Nyman? Of juister gezegd: wat was Nyman?”

“Politieman”, zei Martin Beck ten slotte.

“Niet bepaald een uitgebreid antwoord”, zei Kollberg. “Jullie kenden hem toch allebei? Nou, wat was Nyman?”

“Hoofdinspecteur”, mompelde Rönn.

Hij knipperde uitgeput met zijn ogen en zei vaag:

“Ik moet een paar mensen bellen.”

“Nou”, zei Kollberg, toen Rönn de deur had dichtgedaan. “Wat was Nyman?”

Martin Beck keek hem in de ogen en zei met tegenzin:

“Hij was een slecht politieman.”

“Fout”, zei Kollberg. “Moet je luisteren. Nyman was een godvergeten slecht politieman. Hij was een rabauw en een schooier van de allerergste soort.”

“Je zegt daar nogal wat”, zei Martin Beck.

“Ja. En je moet toegeven dat ik gelijk heb”, zei Kollberg.

“Ik kende hem niet van nabij.”

“Probeer er nou niet onderuit te komen. Je kende hem voldoende om dat te weten. Ik weet dat Einar het niet wil toegeven uit misplaatste loyaliteit. Maar jij moet verdomme open kaart met me spelen.”

“Ja”, zei Martin Beck. “Wat ik over hem gehoord heb, is niet bijzonder positief. Maar ik heb nooit rechtstreeks met hem samengewerkt.”

“Die formulering is niet op zijn plaats”, zei Kollberg. “Je kon niet met Nyman samenwerken. Het enige wat kon, was orders van hem in ontvangst nemen en zijn bevelen opvolgen. Degenen die zich in de positie daarvoor bevonden, konden hem natuurlijk ook orders geven. Die dan later gesaboteerd werden of helemaal niet uitgevoerd.”

“Het klinkt alsof je een expert op het gebied van Stig Nyman bent”, zei Martin Beck een beetje zuur.

“Ja, ik weet het een en ander over hem dat niemand anders van jullie weet. Maar daar kom ik straks aan toe. In de eerste plaats moeten we vaststellen dat hij een knoeier en een vervloekt slecht politieman was. Zelfs nu zou hij nog een schandvlek voor het korps zijn. Zelf schaam ik me ervoor dat ik in dezelfde stad als hij bij de politie ben geweest. En tegelijkertijd.”

“In dat geval zouden heel wat anderen zich moeten schamen.”

“Inderdaad. Maar er zijn er niet zoveel die genoeg benul hebben om dat te doen.”

“En iedere politieman in Londen zou zich over Challenor moeten schamen.”

“Alweer fout”, zei Kollberg. “Challenor en diverse van zijn trawanten werden uiteindelijk voor het gerecht gebracht, al hadden ze natuurlijk voor die tijd veel onheil aangericht. En dat bewees dat het systeem niet langer alles wat zich binnen het politiekorps afspeelde klakkeloos tolereerde.”

Martin Beck masseerde nadenkend zijn schedel.

“Over Nymans naam valt daarentegen geen enkele schaduw. En waarom?”

Kollberg gaf zelf het antwoord op die vraag.

“Omdat iedereen weet dat het zinloos is om een politieman aan te geven. De mensen zijn over het geheel rechteloos tegenover de politie. En hoe zou je ooit in je recht kunnen staan tegenover een hoofdinspecteur, terwijl je al niet eens in het gelijk wordt gesteld tegenover een gewone agent.”

“Je overdrijft.”

“Niet zo erg, Martin. Niet zo erg en dat weet je net zo goed als ik. Het is gewoon zo dat onze verdomde solidariteit een soort tweede natuur is geworden. We zijn doordrenkt met esprit de corps om het maar eens op z’n buitenlands te zeggen.”

“Eendracht naar buiten toe is belangrijk in ons werk”, zei Martin Beck. “Dat is altijd zo geweest.”

“En binnenkort is dat het enige wat er nog is”, zei Kollberg en haalde diep adem voor hij vervolgde:

“Oké, de politie vormt een gesloten front. Dat is een axioma. Maar tegen wie?”

“De dag dat iemand die vraag weet te beantwoorden ...”

Martin Beck maakte zijn zin niet af en Kollberg zei beslist:

“Die dag zal geen van ons tweeën meemaken.”

“Wat heeft dat met Nyman te maken?”

“Alles.”

“In hoeverre dan?”

“Nyman is dood en heeft geen supporters meer nodig. Degene die hem vermoord heeft, is kennelijk geestesziek, gevaarlijk voor zichzelf en anderen.”

“En jij denkt dat hij iemand uit Nymans verleden is?”

“Ja. Hij moet daarin voorkomen. De vergelijking die je zo-even maakte, was niet zo gek.”

“Welke vergelijking?”

“Met Challenor.”

“Ik weet niet hoe de waarheid ligt in zijn geval”, zei Martin Beck wat koel. “Maar jij misschien wel?”

“Nee, dat weet niemand. Maar ik weet dat er veel mensen zijn mishandeld en nog meer tot lange gevangenisstraffen werden veroordeeld omdat politiemensen valse verklaringen aflegden voor de rechtbank. Zonder dat een superieur of een ondergeschikte reageerde.”

“De superieuren op grond van misplaatste loyaliteit”, zei Martin Beck. “En de ondergeschikten uit angst hun baantje kwijt te raken.”

“Het is nog erger. Heel wat ondergeschikten geloofden doodeenvoudig dat het zo hoorde. Ze hadden nooit iets anders geleerd.”

Martin Beck stond op en liep naar het raam.

“Vertel nu eens wat je over Nyman weet waar wij allemaal niks van af weten”, zei hij.

“Nyman bevond zich ook in de positie dat hij grote groepen jonge agenten kon commanderen, welbeschouwd geheel naar eigen goeddunken.”

“Dat is nu al lang geleden”, zei Martin Beck.

“Maar nog wel zo kort dat veel van de mensen die nu dienstdoen het meest van hem hebben geleerd. Zie je wat dat inhoudt? In de loop van de jaren had hij gelegenheid om tientallen jonge agenten te verpesten. Die op deze manier vanaf het begin een verkeerde instelling ten aanzien van hun werk kregen. En onder hen zijn er heel wat die hem echt bewonderden en hoopten dat ze ooit net zo zouden worden als hij. Net zo bikkelhard en eigenmachtig. Begrijp je?”

“Ja”, zei Martin Beck vermoeid. “Ik begrijp wat je bedoelt. Je hoeft het niet eindeloos te herhalen.”

Hij draaide zich om en keek Kollberg aan.

“Maar daarmee is nog niet gezegd dat ik geloof wat je zegt. Kende je Nyman?”

“Ja.”

“Heb je onder hem dienstgedaan?”

“Ja.”

Martin Beck fronste zijn wenkbrauwen.

“Wanneer was dat dan wel”, zei hij wantrouwig.

“De verschrikkelijke man uit Säffle”, zei Kollberg in zichzelf.

“Wat zei je?”

“De verschrikkelijke man uit Säffle. Zo werd hij ge-noemd.”

“Waar?”

“In dienst. Tijdens de oorlog. Veel van wat ik kan, heb ik van Stig Nyman geleerd.”

“Bijvoorbeeld.”

“Dat is een goeie vraag”, zei Kollberg afwezig.

Martin Beck keek hem onderzoekend aan en zei zacht:

“Wat dan, Lennart?”

“Bijvoorbeeld hoe je een levend varken z’n zak afsnijdt zonder dat het krijst. Hoe je hetzelfde varken z’n poten afhakt zonder dat het krijst. Hoe je hem z’n ogen uitsteekt. Hoe je ten slotte z’n maag loskerft en het vilt, nog steeds zonder dat het krijst.”

Hij maakte een heftig gebaar en zei:

“Weet je hoe je dat doet?”

Martin Beck schudde zijn hoofd.

“Eenvoudig. Je snijdt eerst zijn tong af.”

Kollberg keek uit het raam, omhoog naar de koude blauwe lucht boven de daken aan de overzijde van de straat.

“O, ik heb nog heel veel andere dingen van hem geleerd. Hoe je een schaap met een pianosnaar de keel afsnijdt voordat het kan blaten. Hoe je je moet redden als je samen met een volwassen wilde kat in een kast opgesloten zit. Hoe je moet brullen als je naar voren stormt om een koe aan je bajonet te rijgen. En wat er gebeurt als je niet op de juiste manier brult. Dan moet je je ransel volstoppen met bakstenen en de oefentoren opklimmen. Vijftig keer omhoog en vijftig keer omlaag. Je mocht de kat overigens niet doodmaken, die moest vaker gebruikt worden. Weet je wat je moest doen?”

“Nee.”

“Je nagelde hem aan de muur met je dolkmes. Door zijn vel. Je was toch parachutist, hè?”

“Ja. En Nyman was mijn instructeur voor man-tegen-mangevechten. Onder andere. Hij leerde me hoe het voelt om begraven te liggen in ingewanden van pasgeslachte dieren, om mijn eigen braaksel op te eten als ik in mijn gasmasker had gekotst, om mijn eigen stront op te vreten om geen sporen achter te laten.”

“Wat voor rang had Nyman?”

“Hij was sergeant. Veel van wat hij onderwees, kon je niet theoretisch leren. Bijvoorbeeld hoe je een been of een arm breekt, of een strottenhoofd verbrijzelt, of met je duimen twee ogen uitdrukt. Je moest dat in de praktijk doen, met levende wezens. Schapen en varkens waren geschikt. We probeerden ook allerlei soorten munitie uit op levende beesten, vooral varkens, en toen was er bij god geen sprake van ze eerst te verdoven, zoals tegenwoordig.”

“Was dat de normale opleiding”

“Dat weet ik niet. Wat bedoel je trouwens? Kun je zoiets soms normaal noemen?”

“Misschien niet.”

“Maar ook als je je voorstelt dat die hele toestand om de een of andere absurde reden noodzakelijk was, dan was het in elk geval nog niet noodzakelijk om dat met trots en genoegen te doen.”

“Nee. Maar dat deed Nyman dus?”

“En hoe. En hij leerde zijn kunsten aan heel wat jonge kerels. Met wreedheid te pronken, van treiteren te genieten. Sommigen hebben daar aanleg voor.”

“Hij was, met andere woorden, een sadist?”

“Van het zuiverste water. Zelf noemde hij dat hardheid. Natuurlijke hardheid. Hard zijn was het enige belangrijke voor een echte kerel. Psychisch en fysiek. Hij moedigde altijd ontgroenen aan. Zei dat het bij de soldatenopleiding hoorde.”

“Dat maakt hem nog niet noodzakelijkerwijs een sadist.”

“Hij verried zich op een heleboel manieren. Hij schermde enorm met discipline. Op discipline hameren is één ding, de straffen voor overtredingen zelf vaststellen iets heel anders. Nyman pakte elke dag een of meer jongens, voor kleinigheden. Verloren knopen en dat soort dingen. En degenen die hij greep, mochten altijd kiezen.”

“Tussen wat?”

“Op rapport of slaag. Op rapport betekende drie dagen verzwaard arrest en een smet op je militaire staat van dienst. Dus kozen de meesten slaag.”

“Wat hield dat in?”

“Ik heb het een keer meegemaakt. Kwam op een zaterdagavond te laat bij de kazerne. Klom over het hek. Nyman betrapte me natuurlijk. Ik koos slaag. In mijn geval betekende het dat ik in de houding moest gaan staan met een handdoek in m’n mond, terwijl hij met zijn vuisten twee van mijn ribben brak. Daarna bood hij me koffie en boterkoek aan en zei dat ik zeker een harde kerel zou kunnen worden, een echte soldaat.”

“En daarna?”

“Zodra de oorlog afgelopen was, zorgde ik ervoor uit het leger te worden ontslagen, keurig volgens de regels. Daarna kwam ik hierheen en werd smeris. En een van de eersten die ik hier zag, was Nyman. Toen was hij al hoofdagent bij de geüniformeerde politie.”

“En je denkt dat hij op dezelfde wijze is doorgegaan, als politieman?”

“Misschien niet precies hetzelfde. Dat zou nauwelijks kunnen. Maar hij heeft wel honderden onrechtmatigheden begaan in alle mogelijke vormen. Zowel tegen ondergeschikten als tegen arrestanten. Ik heb in de loop van de tijd diverse verhalen gehoord.”

“Hij moet dan toch wel verschillende keren zijn aangegeven”, zei Martin Beck nadenkend.

“Zeker. Maar nou juist op grond van ons esprit de corps is er ongetwijfeld geen enkele van die aangiften bewaard gebleven. Ze belandden natuurlijk allemaal in de prullenmand. Het meeste werd ongetwijfeld meteen opzijgelegd. Dus bij ons is er vast niets te halen.”

Martin Beck kreeg opeens een idee.

“Maar bij de justitieombudsman misschien wel”, zei hij. “Van de mensen die werkelijk slecht behandeld werden, moeten er toch wel een paar bij de ombudsman geklaagd hebben.”

“Zonder resultaat”, zei Kollberg. “Zo iemand als Nyman zorgde er altijd wel voor dat er een paar agenten waren die bereid waren er een eed op te doen dat hij niets gedaan had. Jonge kerels, die geen leven meer zouden hebben als ze weigerden het spelletje mee te spelen. En figuren die zo geïndoctrineerd waren dat ze alleen maar vonden dat ze deden wat de loyaliteit eiste. Niemand buiten het korps kan aan een hoofdinspecteur komen.”

“Zeker”, zei Martin Beck. “Maar bij de justitieombudsman worden de aangiften niet weggegooid, ook al hebben ze niet tot maatregelen geleid. Ze gaan het archief in en blijven daar.”

“Dat is een idee”, zei Kollberg langzaam. “Helemaal geen gek idee. Je hebt je heldere ogenblikken.”

Hij dacht even na en zei:

“Het zou het beste zijn geweest als we een beweging voor het burgerrecht hadden gehad, die alle gevallen van onrechtmatigheid bij de politie registreert. Maar zoiets hebben we jammer genoeg niet in dit land. De justitie kan misschien wel wat opleveren.”

“En het moordwapen”, zei Martin Beck. “Een bajonet van een karabijn moet van het leger afkomstig zijn. Jan en alleman kan toch niet aan zo’n ding komen. Ik zal Rönn dat laten uitpluizen.”

“Ja, doe dat. En ga dan met Rönn naar het archief van de ombudsman.”

“Wat dacht je zelf te gaan doen?”

“Ik dacht er eigenlijk over om naar Nyman te gaan kijken”, zei Kollberg. “Ongetwijfeld is Larsson daar, maar dat kan me niet schelen. Ik doe het hoofdzakelijk voor mezelf, wil wel eens zien hoe ik reageer. Misschien word ik onpasselijk, maar nu kan hij me in elk geval niet dwingen mijn eigen kots op te vreten.”

Martin Beck zag er niet meer zo moe uit. Hij rekte zich uit en zei:

“Zeg, Lennart?”

“Ja.”

“Waarom werd hij zo genoemd? De verschrikkelijke man uit Säffle?”

“Dat is heel simpel. Hij kwam uit Säffle en liet nooit na om het daarover te hebben. Uit Säffle kwamen harde mannen, zei hij. Echte kerels. En verschrikkelijk was hij ook, dat is duidelijk. Een van de verschrikkelijkste mensen die ik ooit heb meegemaakt.”

Martin Beck keek hem lang aan.

“Misschien heb je gelijk”, zei hij.

“Die kans zit erin. Veel succes. Ik hoop dat je geluk hebt.”

Opnieuw ervoer Martin Beck dat ongrijpbare gevoel van gevaar.

“Ik geloof dat het een zware dag wordt.”

“Ja”, zei Kollberg. “Alle omstandigheden lijken daar gunstig voor. Ben je nu een beetje genezen van solidariteit en camaraderie?”

“Ik geloof het wel.”

“Denk er vooral aan dat Nyman geen behoefte meer heeft aan misplaatste loyaliteit. Overigens herinner ik me nu dat hij al die jaren een onvoorwaardelijk trouwe aanhanger had. Een vent die Hult heette. Moet adjudant zijn als hij nog in dienst is. Iemand zou eens met hem moeten gaan praten.”

Martin Beck knikte.

Rönn krabbelde aan de deur en kwam binnen. Hij bleef bij de deur staan. Stond onzeker op zijn benen en leek totaal uitgeput. Zijn ogen waren rood en ontstoken van de doorwaakte nacht.

“Wat doen we nu”, zei hij.

“We hebben een massa werk voor de boeg. Kun je nog?”

“Ja, dat gaat nog best”, zei Rönn en onderdrukte een geeuw.