27

Toen Martin Beck en Rönn in Torsgatan kwamen, was het halftwee en het meeste scheen op dat ogenblik al vrij goed georganiseerd te zijn.

Malm had zich geïnstalleerd in het oude poortwachtershuisje van het ziekenhuis bij de westelijke ingang en om zich heen had hij niet alleen aanzienlijke materiële middelen, maar ook de meeste politiemannen, die tot nu toe vooraanstaande rollen in het drama hadden gespeeld. Zelfs Hult was er en Martin Beck zei meteen:

“Ik heb je gezocht.”

“O. Waarom?”

“Dat doet er nu niet meer toe. Het was alleen maar dat Åke Eriksson jouw naam heeft gebruikt toen hij gisteravond naar Nymans huis belde.”

“Åke Eriksson?”

“Ja.”

“Åke Reinhold Eriksson?”

“Ja.”

“Heeft hij Stig Nyman vermoord?”

“Daar lijkt het wel op.”

“En zit hij daar nu boven?”

“Ja. Waarschijnlijk.”

Hult zei niets en vertrok geen spier, maar hij balde zijn vlezige rode handen zo hard dat zijn knokkels zich als witte vlekken onder zijn huid aftekenden.

De man op het dak had, voorzover men kon nagaan, niets meer ondernomen sinds hij een uur tevoren had staan schijfschieten op de verlaten patrouillewagen.

Hoewel men het gebouw nu met verrekijkers had bestudeerd, wist men feitelijk niet eens of hij nog in leven was. En de politie had nog geen enkel schot gelost.

“Maar het net wordt toegehaald”, zei Malm tevreden.

Het cliché was zo versleten dat niemand zin had zelfs maar inwendig te glimlachen. Bovendien gaf het voor de verandering een redelijk gerechtvaardigd beeld van de feitelijke toestand.

Het hele blok waarin het gebouw lag, was door de politie geïnfiltreerd. De meeste manschappen waren uitgerust met draagbare radioapparatuur en konden contact onderhouden zowel met elkaar als met de mobiele centrale, die voor het oude poortwachtershuisje geparkeerd stond. Er zaten traangasspecialisten op de zolders van de aangrenzende panden en scherpschutters lagen paraat op wat strategische punten zouden kunnen zijn.

“Er zijn maar twee van die punten”, zei Gunvald Larsson. “Het dak van het Bonnier-gebouw en de klokkentoren op de koepel van de Gustaf Vasakerk. Denken jullie dat de dominee het goedvindt dat de politie een schutter de kerktoren op stuurt?”

Er luisterde eigenlijk niemand naar hem.

Het plan voor de eerste acties was vastgesteld. Eerst zou de man op het dak een kans krijgen zich vrijwillig over te geven. Daarna zou hij met geweld worden gevangengenomen, als alternatief neergeschoten. Er zouden niet nog meer levens van politiemensen op het spel worden gezet. De beslissende aanval zou van buitenaf ondernomen worden.

Ladderwagens van het brandweerkorps wachtten af in Observatoriegatan en Odengatan, gereed om te worden ingezet als de situatie dit zou vereisen. Ze waren bemand met brandweerlieden, want iemand moest toch voor het technische gedeelte kunnen zorgen, maar ook met politiemannen in brandweeruniform.

Martin Beck en Rönn konden een bijdrage leveren met enkele belangrijke inlichtingen. Dat Eriksson, als hij het tenminste was -- dat voorbehoud moest immers altijd gemaakt worden -- was gewapend met een automatisch Amerikaans Johnsongeweer en een gewoon legermodel repeteergeweer, beide vermoedelijk met telescoop. Bovendien met een wedstrijdpistool van het merk Hammerli.

“Johnson Automatic”, zei Gunvald Larsson. “Godsamme. Hoewel het minder dan zeven kilo weegt en buitengewoon licht hanteerbaar is, is het net een machinegeweer. Heeft een korte terugstoot en kan honderdzestig schoten per minuut afvuren.”

De enige die luisterde was Rönn en hij zei bedachtzaam:

“Ja, ja.”

Vervolgens gaapte hij. De natuur liet zich niet bedwingen.

“En met de mauser kan hij een luis op een visitekaartje dooddrukken op zeshonderd meter afstand. Met goed zicht en een beetje geluk kan hij een man op meer dan duizend meter raken.”

Kollberg, die over de kaart van de stad gebogen stond, knikte.

“Moet je je voorstellen wat hij kan doen als hij er zin in heeft”, zei Gunvald Larsson.

Zelf had hij zich beziggehouden met het uitrekenen van bepaalde afstanden. Van het dak waar hij zich verschanst had, had Eriksson honderdvijftig meter tot het kruispunt van Odengatan en Hälsingegatan, tweehonderdvijftig tot het hoofdgebouw van het Sabbatberg, driehonderd tot de Gustaf Vasakerk, vijfhonderd meter tot het Bonnier-gebouw, duizend meter tot de eerste torenflat aan Hötorget en elfhonderd tot het stadhuis.

Malm wimpelde deze overwegingen zelfverzekerd en arrogant af.

“Ja, ja”, zei hij. “Denk daar nu maar niet aan.”

De enige, die niet zoveel aan traangasbommen en helikopters, waterkanonnen en walkietalkies dacht, was Martin Beck.

Hij stond stil in een hoek, niet uitsluitend wegens zijn gebruikelijke claustrofobie en afkeer van menigten. Hij dacht aan Åke Eriksson en de omstandigheden die deze man tot deze absurde en desperate situatie hadden gedreven waarin hij zich nu ontegenzeglijk bevond. Mogelijkerwijs was Erikssons geest nu geheel verduisterd en was hij niet langer in staat tot communicatie of menselijke contacten, maar dat was niet zeker. Iemand droeg hier de verantwoording voor. Niet Nyman, want hij had nooit begrepen wat verantwoordelijkheid voor mensen eigenlijk betekende of dat er een dergelijk begrip bestond. Natuurlijk niet Malm, voor wie Eriksson simpelweg een gevaarlijke gek op een dak was, zonder verdere relatie tot de politie dan dat het de taak van de ordepolitie was om hem op de een of andere wijze onschadelijk te maken.

Maar zelf voelde hij iets steeds sterker opkomen in zijn bewustzijn. Een gevoel van schuld, een schuld die hij op een of andere manier moest trachten enigszins goed te maken.

Tien minuten later schoot de man op het dak een politieagent neer, die op de hoek van Odengatan en Torsgatan stond, vijfhonderd meter van het raam van waaruit het schot kennelijk gelost werd. Het verbijsterende was niet de afstand, maar eerder het feit dat de schutter de politieman precies op de korrel had kunnen nemen, aangezien de dichte kale takken van het park de telescoop wel onbetrouwbaar moesten maken.

Het schot werd in elk geval gelost, het trof de agent in de schouder, maar doordat hij een kogelvrij vest droeg, was de wond niet zo ernstig, in elk geval niet levensgevaarlijk.

Eriksson loste slechts dit ene schot, misschien was het een soort machtsvertoon of misschien ook een pure reflexhandeling. Een bewijs dat hij op politiemensen schoot, waar hij er ook maar een kon ontdekken.

“Kan hij het meisje daarboven bij zich hebben?” vroeg Kollberg opeens. “Als gijzelaar?”

Rönn schudde zijn hoofd.

Het meisje was goed ondergebracht, buiten gevaar.

Buiten gevaar, van haar vader? Had ze op een of andere manier in gevaar verkeerd in zijn gezelschap?

Even later was alles klaar voor de beslissende actie.

Malm monsterde de speciaal opgeleide politiemannen, die de arrestatie zelf zouden verrichten. Of de liquidatie, als dat noodzakelijk bleek. Naar alle waarschijnlijkheid zou dat noodzakelijk blijken. Niemand geloofde in ernst dat de man op het dak zich zonder meer zou overgeven. Maar de mogelijkheid bestond natuurlijk. Veel gelijksoortige situaties in de criminele geschiedenis waren ermee geëindigd dat de desperado – dat was de algemeen gebruikte typering van personen als Eriksson – plotseling genoeg kreeg van de hele toestand en zich overleverde aan de fysieke overmacht.

De specialisten die een eind aan de terreur zouden maken -- dezelfde oude, gepatenteerde uitdrukking dook keer op keer op, er schenen geen andere te bestaan -- waren twee jonge politiemannen met een uitgebreide training in man-tegen-man-gevechten en bliksemaanvallen.

Martin Beck ging ook naar buiten om wat met hen te praten.

De ene had rood haar en heette Lenn Axelsson. Hij lachte met een soort moeizaam verworven zelfverzekerdheid die een sympathieke indruk maakte. De andere was ernstiger en blond, maar boezemde evenveel vertrouwen in. Beiden waren vrijwilligers, maar de speciale eenheid die zij vertegenwoordigden, stelde als voorwaarde dat ook zware opdrachten prompt en op vrijwillige basis zouden worden uitgevoerd.

Ze maakten allebei een pientere en sympathieke indruk en hun vertrouwen vóór het begin van hun taak was bijna aanstekelijk. Goede, betrouwbare mannen, met een eersteklas opleiding. Er zaten niet zoveel van zulke krachten in het korps, flink, onbevreesd en veel intelligenter dan de gemiddelde. Theoretisch en door realistische oefeningen hadden ze ten volle begrip voor wat er van hen verwacht werd. Op een of andere manier leek het of de hele zaak vrij makkelijk en zonder verdere complicaties zou kunnen verlopen. Deze jongens kenden hun vak en waren heel zeker. Axelsson maakte gekheid en haalde zelfs een voorval op uit de tijd dat hij aspirant was en een minder geslaagd contact met Martin Beck had gehad. Hij lachte erom. Martin Beck kon zich van zijn kant het gebeuren in kwestie absoluut niet herinneren, maar lachte voor alle zekerheid mee, zij het wat flauwtjes.

De beide mannen waren goed uitgerust, met kogelvrije vesten en eveneens kogelvrije beschermers voor het onderlijf. Stalen helmen met een vizier van plexiglas, gasmaskers en als hoofdbewapening lichte effectieve machinepistolen van het type dat in Zweden kpistar wordt genoemd. Ze hadden ook traangasgranaten voor alle zekerheid en hun fysieke training garandeerde dat ze in een eventueel handgemeen ieder voor zich iemand als Åke Eriksson makkelijk onschadelijk zouden kunnen maken.

De aanvalsmethode leek aangenaam eenvoudig en recht op het doel af. De man op het dak zou eerst worden uitgeschakeld door een geconcentreerde regen van traangaspatronen en granaten, dan zouden de helikopters laag over het dak aanvliegen en de beide commandoagenten op de grond zetten aan weerszijden van de geweldpleger. Hij zou van twee kanten worden gevat en daar hij al uitgeschakeld was door het gas zouden zijn kansen slechts minimaal zijn.

Alleen Gunvald Larsson scheen negatief tegenover het plan te staan, hij kon of wilde echter niet voor den dag komen met een andere tegenwerping dan dat hij ondanks alles meer heil zag in een poging om Eriksson vanuit het gebouw te benaderen.

“Het blijft zoals ik gezegd heb”, zei Malm. “We willen niets weten van verdere waagstukken of meer persoonlijke heldhaftigheid. Deze jongens zijn opgeleid voor situaties zoals deze. We weten dat ze een kans van slagen van negentig procent hebben. En de kans dat een van tweeën het er ongedeerd afbrengt is bijna honderd procent. Dus geen amateuristische aanmerkingen meer. Begrepen?”

“Begrepen”, zei Gunvald Larsson. “Heil Hitler!”

Malm schoot omhoog alsof iemand hem met een gloeiende naald had gestoken.

“Dat vergeet ik niet”, zei hij. “Dat kan ik je wel verzekeren.”

Ook alle anderen keken verwijtend naar Gunvald Larsson en Rönn, die hem het meeste mocht, zei zacht:

“Dat was een verdomd stomme opmerking, Gunvald.”

“Vind je?” zei Gunvald Larsson droog.

De slotfase werd ingeleid, kalm en systematisch. Een luidsprekerwagen trok op langs het ziekenhuisterrein, bijna tot binnen het gezichtsbereik van de man op het dak. Maar niet meer dan bijna. De luidspreker werd gericht en Malms stem galmde omhoog naar het belegerde gebouw. Hij zei exact wat je van hem had kunnen verwachten:

“Attentie! Dit is hoofdcommissaris Malm. Ik ken u niet, meneer Eriksson en u kent mij niet. Maar ik kan u mijn woord als vakman geven dat het spel voor u uit is. U bent omsingeld en onze middelen zijn onbeperkt. Wij willen intussen niet meer geweld gebruiken dan noodzakelijk is, vooral niet met het oog op de onschuldige vrouwen en kinderen en andere burgers die zich nog in de gevarenzone bevinden. U hebt meer dan genoeg lijden veroorzaakt, Eriksson. U krijgt nu tien minuten om u vrijwillig over te geven. Als een man van eer. Ik doe een beroep op u, ter wille van uzelf, toon menselijkheid en aanvaard wat u wordt aangeboden.”

Dat klonk goed.

Maar niemand antwoordde. Zelfs niet met een schot.

“Vraag me af of hij op de gebeurtenissen is vooruitgelopen,” zei Martin Beck.

Ja, de taal was inderdaad arm.

Precies tien minuten later stegen de helikopters op.

Ze gonsden in wijde bogen, eerst vrij hoog, maar even later naderden ze van verschillende kanten het dak met de balkons om matten te kloppen en de twee atelierwoningen.

Tegelijkertijd werden het dak en de flats bovenin overstelpt met traangasprojectielen uit alle mogelijke richtingen. Een gedeelte daarvan vloog door de ruiten en ontplofte binnen, maar de meeste belandden op het dak en de balkons.

Gunvald Larsson was misschien degene die zich in de beste positie bevond om het verloop van de slotfase te kunnen volgen. Hij was naar het dak van het Bonnier-gebouw gegaan en lag achter de borstwering. Toen de traangasbommen begonnen te walmen en de walgelijke gaswolken zich over het dak verspreidden, richtte hij zich op en bracht een veldkijker naar zijn ogen.

De helikopters voerden hun tangmanoeuvre onberispelijk uit. De ene die uit het zuiden kwam, was de andere iets voor, maar dat was volgens plan.

Nu hing de machine al laag boven het zuidelijke deel van het dak. De plexiglazen kap werd geopend en de aanvalsleider werd aan een lijn gevierd. Het was de roodharige Axelsson en hij zag er gevaarlijk uit in zijn kogelvrije kleding en met zijn machinepistool met beide handen stevig in de greep. De gasgranaten waren aan zijn riem gehaakt. Een halve meter boven de grond schoof hij zijn vizier omhoog en begon zijn gasmasker voor te doen. Hij kwam dichter en dichter bij het dak, het machinepistool schietklaar in zijn rechterarmholte.

Nu zou Eriksson, als hij het was, naar voren moeten komen wankelen uit de gaswolk en zijn wapens neergooien.

Toen de roodharige, sympathieke Axelsson zijn voeten twee decimeter boven het dak had, klonk een schot. Kogelvrije beschermers zijn heel goed, maar ze kunnen nooit het hele gezicht bedekken.

Ondanks de afstand onderscheidde Gunvald Larsson alle details. Het lichaam dat schokte en slap werd, zelfs het kogelgat tussen de ogen.

De helikopter schoot omhoog, stond een paar seconden stil en vloog toen weg over de daken, op het ziekenhuisterrein aan met de dode politieman bungelend aan de lijn onder de romp. Het machinepistool hing nog aan zijn riemen en de armen en benen van de dode bewogen traag en slap in de wind.

Het gasmasker was nog maar voor de helft voorgedaan.

Gunvald Larsson ving nu voor de eerste maal een glimp op van de man op het dak. Een lange gestalte in overall, die snel van positie veranderde in de buurt van de schoorsteen. Hij kon geen wapen zien, maar onderscheidde duidelijk dat de man een gasmasker droeg.

De tweede helikopter had zijn deel van de tangmanoeuvre voltooid vanuit het noorden, hing een paar meter boven het dak stil, met de plexiglazen kap al opengeschoven. Commando nummer twee stond gereed om naar beneden te springen.

En toen volgde een kogelregen. De man op het dak had zijn Johnson Automatic weer gepakt en in minder dan een minuut loste hij zeker meer dan honderd schoten. De schutter was niet te zien, maar de afstand was zo kort dat praktisch elke kogel raak moest zijn.

De helikopter zeilde weg in de richting van het Vasapark, slingerde en verloor hoogte. Miste het dak van het Eastmaninstituut op een paar decimeter na, probeerde zich brullend op te richten, zwiepte onbestuurbaar opzij en stortte met een krakende klap midden in het park neer. Bleef op zijn zij liggen als een aangeschoten kraai.

De eerste helikopter was al bij zijn uitgangspunt teruggekomen, met een dode politieman die slap tussen het landingsgestel bungelde. Hij landde op het terrein van de gasfabriek. Axelssons lijk plofte tegen de grond en werd een paar meter meegesleept.

De rotoren zwegen.

Toen kwam het machteloze surrogaat voor wraak. Honderden verschillende wapens spuwden kogels naar het pand in Dalagatan. Bijna allemaal zonder gericht te zijn op een bepaald doel en allemaal zonder effect.

De politie gaf vuur, zinloos, kennelijk om moed te vergaren. Er werd onder onmogelijke hoeken en van hopeloze afstanden geschoten. Vanaf het Bonnier-gebouw en de Gustaf Vasakerk schoot niemand.

Het duurde diverse minuten voordat het vuren verminderde en ophield.

Dat iemand Åke Eriksson (als die het tenminste was) zou hebben weten te raken, leek volkomen uitgesloten.