3

Het was vrijdagavond en de restaurants van Stockholm zouden vol moeten zitten met vrolijke mensen, die zich ontspanden na een week hard werken. Dat was echter niet het geval en het was niet zo moeilijk te bedenken hoe dat kwam. In de afgelopen vijf jaar waren de prijzen van de restaurants zo goed als verdubbeld en de meeste gewone werknemers konden zich zelfs niet veroorloven om één keer per maand in de stad te gaan eten. De restauranteigenaars klaagden en spraken van een crisis, maar degenen die hun zaak niet hadden verbouwd tot ‘pub’ of discotheek om de kapitaalkrachtige jeugd te lokken, hielden zich drijvende dankzij het groeiende aantal zakenlieden met creditcards en representatievergoedingen, die er de voorkeur aan gaven hun onderhandelingen al etend en drinkend te voeren.

Den Gyldene Freden in Gamla Stan vormde geen uitzondering. Het was laat, vrijdag was al zaterdag geworden, maar het laatste uur hadden er slechts twee gasten in de eetzaal boven gezeten. Een man en een vrouw; ze hadden rosbief gegeten en dronken nu koffie en koude punch terwijl ze zacht met elkaar praatten aan hun tafeltje in de alkoof.

Twee serveersters zaten servetten te vouwen aan een tafeltje tegenover de entree. De jongste, die rood haar had en er moe uitzag, stond op en wierp een blik op de klok boven de drankkassa. Ze gaapte, pakte een servet en liep naar de gasten in de alkoof.

“Wilt u nog iets gebruiken voordat ze de kas gaan opmaken?” zei ze en veegde met het servet een paar tabakskruimels van het tafelkleed. “Wilt u misschien nog wat warme koffie, inspecteur?”

Martin Beck merkte tot zijn eigen verwondering dat hij zich gestreeld voelde omdat zij wist wie hij was. Gewoonlijk irriteerde het hem eraan herinnerd te worden dat hij als chef van de rijksmoordbrigade een min of meer publieke persoonlijkheid was, maar het was nu al een hele tijd geleden dat zijn foto in de kranten had gestaan of hij op de televisie was verschenen, en dat de serveerster hem herkende, vatte hij eerder op als een teken dat ze hem bij Freden als stamgast begonnen te beschouwen. Overigens terecht; sinds twee jaar woonde hij er niet ver vandaan en als hij buitenshuis wilde eten, ging hij meestal naar Freden. Dat hij gezelschap had – zoals vanavond – was ongebruikelijk.

Het meisje tegenover hem was zijn dochter. Ze heette Ingrid, was negentien jaar oud en afgezien van het feit dat zij lichtblond was en hij donker haar had, leken ze opvallend op elkaar.

“Wil je nog koffie?” vroeg Martin Beck.

Ingrid schudde haar hoofd en de serveerster verwijderde zich om de rekening op te maken. Martin Beck tilde de kleine punchfles uit de ijsemmer en verdeelde het restant over de twee glazen. Ingrid nipte aan het hare.

“We moesten dit vaker doen”, zei ze.

“Punch drinken?”

“Mm, dat is lekker. Nee, ik bedoel elkaar zien. De volgende keer zal ik jou voor het eten uitnodigen. Bij me thuis op Klostervägen. Je hebt nog niet eens gezien hoe ik tegenwoordig woon.”

Ingrid was drie maanden voordat haar ouders scheidden uit huis gegaan; Martin Beck vroeg zich soms af of hij zich ooit uit zijn vastgelopen huwelijk met Inga had kunnen bevrijden als Ingrid hem daartoe niet had aangemoedigd. Zelf had ze het thuis niet prettig gevonden en was al voor ze van het gymnasium afkwam samen met een vriendinnetje op kamers gaan wonen. Nu studeerde ze sociologie en had pas een éénkamerflat in Stocksund gevonden. Ze had hem momenteel nog in onderhuur, maar er was een goede kans dat ze het huurcontract op den duur zou kunnen overnemen.

“Mama en Rolf zijn eergisteren bij me geweest”, zei ze. “Ik had gehoopt dat je ook zou komen, maar ik kon je niet te pakken krijgen.”

“Nee, ik was een paar dagen in Örebro. Hoe was het met ze?”

“Goed. Mama had een koffer vol spullen bij zich. Handdoeken en servetten en het blauwe koffieservies en ik weet niet wat allemaal. We hebben het over Rolfs verjaardag gehad, trouwens. Mama wilde dat we bij ze zouden komen eten. Als je kunt.”

Rolf was drie jaar jonger dan Ingrid. Ze waren zo verschillend als broer en zuster maar kunnen zijn, maar ze hadden het altijd goed met elkaar kunnen vinden.

De roodharige serveerster kwam met de rekening. Martin Beck betaalde en dronk zijn glas leeg. Hij keek op zijn horloge. Het was een paar minuten voor enen.

“Zullen we gaan?” zei Ingrid en haastte zich de laatste druppel punch op te drinken.

Ze liepen langzaam door Österlånggatan in noordelijke richting. Er stonden sterren aan de heldere hemel en het was tamelijk koud. Een stel aangeschoten jongelui kwam door Drakens Gränd aanlopen en ze schreeuwden en joelden zodat het tussen de oude huismuren weergalmde.

Ingrid gaf haar vader een arm en regelde haar pas naar de zijne. Ze had lange benen en was tenger, bijna te mager, vond Martin Beck, maar zelf beweerde ze altijd dat ze nodig moest afvallen.

“Ga je nog mee naar boven?” vroeg hij op het omhooggaande stuk naar Köpmantorget.

“Ja, maar alleen om een taxi te bellen. Het is laat en je moet slapen.”

Martin Beck gaapte.

“Ik ben inderdaad goed moe”, zei hij.

Tegen de sokkel van Sint Joris met de draak zat een man gehurkt die scheen te slapen met zijn hoofd op zijn knieën.

Toen Ingrid en Martin Beck langsliepen, tilde hij zijn hoofd op en zei met dikke tong iets ongearticuleerds, strekte zijn benen en sliep weer in met zijn kin op zijn borst.

“Zou hij zijn roes niet op bureau Nikolai moeten uitslapen?” zei Ingrid. “Het is veel te koud om daar zo te zitten.”

“Daar belandt hij vast nog wel”, zei Martin Beck. “Als er plaats is. Overigens is het allang mijn zaak niet meer om me met dronken kerels te bemoeien.”

Ze liepen zwijgend Köpmangatan in.

Martin Beck dacht aan de zomer van tweeëntwintig jaar geleden toen hij als wijkagent surveillance liep in de Nikolaiwijk. Stockholm zag er toen anders uit. Gamla Stan had nog het idyllische van een klein stadje gehad. Natuurlijk was er meer dronkenschap, armoede en ellende voordat men begon te saneren en te restaureren en de huren verhoogde zodat de vroegere huurders geen geld genoeg hadden om er te kunnen blijven wonen. Het was chic geworden om hier te zitten en nu behoorde hij zelf tot die bevoorrechten.

Ze namen de lift naar de bovenste verdieping; de lift was bij de verbouwing geïnstalleerd en was een van de weinige in Gamla Stan. De etage was geheel gemoderniseerd en bestond uit een hal, een kleine keuken, een badkamer en twee aangrenzende kamers met ramen die uitzagen op een grote open binnenplaats op het oosten. De kamers waren gezellig en asymmetrisch, met diepe vensternissen en een lage zoldering. In de voorste kamer, die was ingericht met gemakkelijke fauteuils en lage tafels, was een open haard. In de kamer daarachter stond een groot bed omlijst door diepe, aan de muur bevestigde boekenplanken en kasten en voor het raam een grote werktafel met laden.

Zonder haar jas uit te doen, ging Ingrid aan de werktafel zitten, nam de hoorn van de haak en draaide het nummer van de taxicentrale.

“Blijf je niet even?” riep Martin Beek uit de keuken.

“Nee, ik moet gaan slapen. Ik ben doodmoe. En jij ook, trouwens.”

Martin Beck maakte geen tegenwerpingen. Hij voelde zich plotseling helemaal niet slaperig, maar hij had de hele avond zitten gapen en in de bioscoop – ze waren naar Les quatre cent coups van Truffaut geweest – was hij ettelijke keren bijna ingedommeld.

Ingrid kreeg met enig geduld een taxi te pakken. Ze kwam naar de keuken en zoende haar vader op zijn wang.

“Bedankt voor de leuke avond. We zien elkaar wel op Rolfs verjaardag, misschien nog eerder. Ga maar lekker slapen.”

Martin Beck liep met haar naar de lift, fluisterde welterusten voordat hij de deuren dichtschoof en weer naar binnen ging.

Hij schonk een groot glas bier in, dat hij uit de koelkast had gehaald, en zette het op zijn werktafel. Vervolgens liep hij naar de grammofoon die naast de open haard stond, zocht tussen de platen en legde het zesde Brandenburgs concert van Bach op de draaitafel. Het huis was niet gehorig en hij wist dat hij de muziek vrij hard kon aanzetten zonder de buren te storen. Hij ging aan de schrijftafel zitten en nam een slok bier, dat fris en koud was en de kleverige smaak van de punch wegspoelde. Hij kneep het papieren mondstuk van een Florida samen, stak de sigaret tussen zijn tanden en nam een vuurtje. Daarna staarde hij met zijn kin op zijn handen uit het raam.

De voorjaarshemel welfde zich diepblauw en met sterren bezaaid boven het maanbeschenen dak aan de overkant van de binnenplaats. Martin Beck luisterde naar de muziek en liet zijn gedachten de vrije loop. Hij voelde zich volkomen ontspannen en tevreden.

Nadat hij de plaat had omgedraaid, liep hij naar de plank boven het bed en pakte er het model van de klipper Flying Cloud af, dat half klaar was. Hij werkte bijna een uur aan de masten en stengen voordat hij het model weer op de plank zette.

Terwijl hij zich uitkleedde, keek hij niet zonder trots naar de voltooide modellen van de Cutty Sark en het opleidingsschip Danmark . Het want van de Flying Cloud was nu bijna klaar, het moeilijkste en meest geduld eisende werk.

Hij liep naakt naar de keuken en zette de asbak en het bierglas op het aanrecht. Daarna deed hij alle lampen uit, behalve die boven het bed, zette het slaapkamerraam op een kier en ging in bed liggen. Hij pakte de wekker die op vijf voor halfdrie stond en keek of de wekkerknop ingedrukt was. Hij had, naar hij hoopte, een vrije dag voor zich en kon dus net zo lang slapen als hij wilde.

Op het nachtkastje lag Varend in de scheren van Kurt Bergengren en hij bladerde er wat in, keek naar de plaatjes die hij al vaak zorgvuldig had bestudeerd en las hier en daar een stukje, met een groot gevoel van heimwee. Het boek was groot en zwaar en niet bijzonder geschikt om in bed te lezen en zijn armen werden algauw moe van het vasthouden. Hij legde het weg en stak zijn hand uit om het licht uit te doen.

Toen rinkelde de telefoon.