7
Martin Beck begon het onbehaaglijk te moede te worden. Het gevoel was vaag en moeilijk grijpbaar, zoiets als de sluipende moeheid wanneer je bijna boven een boek in slaap valt en door blijft lezen zonder de bladzij om te slaan.
Het kostte hem inspanning om tot de werkelijkheid terug te keren en vat te krijgen op zijn warrelende visioenen.
Aan deze dreigende onmacht was iets anders verbonden dat hij niet dadelijk kwijt kon raken.
Een gevoel van gevaar.
Van dat er iets dreigde te gebeuren. Iets dat tegen elke prijs moest worden voorkomen. Maar hij wist niet wat en nog minder hoe.
Hij had dit gevoel wel eens vaker gehad, al lag er een lange tijd tussen de keren dat het gebeurde. Zijn collega’s dreven de spot met het fenomeen en noemden het intuïtie.
Politiewerk is gebaseerd op realisme, routine, vasthoudendheid en systematiek. Het is waar dat veel moeilijke gevallen door een toevalligheid worden opgelost, maar het is even waar dat toeval een rekbaar begrip is, dat niet met geluk of mazzel moet worden verward. Bij het onderzoek naar een misdaad gaat het erom de mazen van het net van toevalligheden zo fijn mogelijk te maken. Daarbij spelen ervaring en ijver een grotere rol dan geniale invallen. Een goed geheugen en een normaal gezond verstand zijn waardevollere eigenschappen dan intellectueel uitblinken.
Voor intuïtie is geen plaats in praktisch politiewerk.
Intuïtie is niet eens een eigenschap, evenmin als astrologie en frenologie wetenschappen genoemd kunnen worden.
En toch bestond die intuïtie, hoe ongaarne hij dat ook wilde toegeven, en er waren gevallen geweest waarin het gevoel hem onbetwistbaar gelijk had gegeven.
Al was het ook heel goed mogelijk dat zijn geestelijke ambivalentie voortsproot uit eenvoudigere, concretere en meer voor de hand liggende zaken.
Bijvoorbeeld uit de aanwezigheid van Rönn.
Martin Beck stelde hoge eisen aan de mensen met wie hij samenwerkte. Dit was de schuld van Lennart Kollberg, sinds vele jaren zijn rechterhand, eerst als rechercheur bij de Stockholmse gemeentepolitie, later op het oude bureau van de rijksmoordbrigade in Västberga. Kollberg was altijd zijn meest betrouwbare klankbord geweest en bovendien degene die de beste balletjes opgooide, de doorbrekende vragen stelde en de juiste opmerkingen maakte.
Maar Kollberg was niet bereikbaar. Vermoedelijk lag hij thuis te slapen en er was geen enkele aannemelijke reden om hem wakker te maken. Dat zou in strijd met de regels zijn en daarbij beledigend tegenover Rönn.
Martin Beck zat erop te wachten dat Rönn iets zou doen of minstens zeggen dat toonde dat hij ook begrip voor het gevaar had. Dat hij met een of andere bewering of veronderstelling op de proppen zou komen, die Martin Beck zou kunnen tegenspreken of waarop hij zou kunnen voortborduren.
Maar Rönn zei niets.
Hij deed gewoon zijn werk, rustig en geroutineerd. Het onderzoek was voorlopig zijn taak en hij deed wat men redelijkerwijs kon wensen.
Het stuk tuin voor het raam was afgezet met touw en hekken, er waren auto’s gearriveerd en schijnwerpers aangestoken. Zoeklichten bestreken het hele terrein en ovale witte plekken, afkomstig van de zaklantaarns van agenten, zwierven schokkerig over de grond, als een school botten voor het strand, die ongeorganiseerd op de vlucht slaat voor naderende rustverstoorders.
Rönn had alles bekeken wat zich in en op het nachtkastje bevond zonder iets anders te vinden dan gewone persoonlijke bezittingen en een paar banale brieven van het begriploze en opgewekte soort, dat gezonde mensen pleegt te schrijven aan personen van wie men vermoedt dat ze een ernstige ziekte hebben. Burgerpersoneel van wijk vijf had de aangrenzende ziekenkamers en zalen uitgekamd zonder iets noemenswaards te vinden.
Als Martin Beck iets bijzonders wilde weten, moest hij dat vragen en zich bovendien duidelijk uitdrukken, in termen die niet verkeerd begrepen konden worden.
De simpele waarheid was dat zij slecht konden samenwerken. Ze wisten dat allebei allang en daarom trachtten ze altijd niet in situaties te belanden waarin ze geheel op elkaar waren aangewezen.
Martin Beck had geen hoge dunk van Rönn, iets waarvan Rönn zich heel goed bewust was en dat hem een minderwaardigheidscomplex bezorgde. Aan de andere kant vatte Martin Beck het contactprobleem op als een bewijs van zijn eigen zwakheid en werd daardoor zelf geremd.
Rönn had het ouwe, trouwe moordkoffertje tevoorschijn gehaald en een aantal vingerafdrukken vastgelegd. Hij had lappen plastic laten leggen over de sporen op de vloer van de kamer en op de grond buiten. Hierdoor had hij zich ervan verzekerd dat details die op den duur waardevol zouden kunnen blijken, niet zouden worden uitgewist door natuurlijke oorzaken of worden vernietigd door onvoorzichtigheid. In de eerste plaats gold dit voor voetafdrukken.
Martin Beck was verkouden, zoals meestal om deze tijd van het jaar. Hij snoof, nieste, snoot zijn neus en hoestte lang en rauw en Rönn reageerde niet. Zei nota bene niet eens gezondheid. Die kleine beleefdheid was hem kennelijk nooit bijgebracht en het woord scheen aan zijn vocabulaire te ontbreken. En als hij al iets mocht denken dan hield hij het voor zich.
Er was geen spoor van een zwijgende verstandhouding tussen hen en op een gegeven moment voelde Martin Beck zich genoodzaakt te vragen:
“Vind je deze afdeling niet een beetje verouderd?”
“Ja”, zei Rönn. “Hij wordt overmorgen ontruimd en gemoderniseerd of tot iets anders verbouwd. De patiënten verhuizen naar nieuwe zalen in het hoofdgebouw.”
Martin Becks gedachten gingen snel op iets anders over en een poosje later zei hij half voor zich uit:
“Vraag me af wat hij gebruikt heeft, misschien een machete of een samoeraizwaard.”
“Geen van beide”, zei een agent die net de kamer binnenkwam. “We hebben het moordwapen gevonden. Het ligt buiten, vier meter van het raam.”
Ze liepen naar buiten om te kijken.
In het kille, witte schijnsel van een zoeklicht lag een steekwapen met een breed lemmet.
“Een bajonet”, zei Martin Beck.
“Ja. Precies. Van een Mauser.”
De zes millimeter karabijn was een typisch militair wapen. Hij was vroeger hoofdzakelijk in gebruik geweest bij de artillerie en de cavalerie. Nu was het type vermoedelijk vervangen en uit het intendanceregister geschrapt.
Het lemmet was geheel bedekt met geronnen bloed.
“Kun je vingerafdrukken nemen van zo’n geribd heft?”
Rönn haalde zijn schouders op.
Ieder woord moest uit hem getrokken worden, zo niet met een tang dan toch in elk geval met verbale kracht.
“Laat je ‘m daar liggen tot het licht is?”
“Ja”, zei Rönn. “Dat is wel het beste.”
“Ik zou erg graag zo snel mogelijk met Nymans familie willen praten. Denk je dat we op dit uur van de dag bij zijn vrouw langs kunnen gaan?”
“O ja, dat kan wel”, zei Rönn zonder overtuiging.
“We moeten ergens beginnen. Ga je mee?”
Rönn mompelde iets.
“Wat zei je?” zei Martin Beck en snoot zijn neus.
“Moet hier een fotograaf krijgen”, zei Rönn. “Ja, ja.”
Hij maakte een buitengewoon lusteloze indruk.