GROOTMOEDERS HUIS
Het begon licht te worden achter de zware, dichtgetrokken gordijnen die we niet mochten openschuiven. Christopher ging als eerste overeind zitten, geeuwde, rekte zich uit en grinnikte naar me. ‘He, warhoofd,’ begroette hij me. Zijn haar was even verward als het mijne, nog veel erger zelfs. Ik weet niet waarom God hem en Cory zulk mooi krullend haar had gegeven, terwijl Carrie en ik alleen maar een paar golven in ons haar hadden. En omdat hij een jongen was, deed hij zijn uiterste best die krullen eruit te borstelen, terwijl ik wilde dat ze van zijn hoofd naar het mijne konden overspringen.
Ik ging zitten en keek om me heen in de kamer, die ongeveer vijf bij vijf meter was. Groot, maar met twee tweepersoonsbedden, een massieve ladenkast, een groot dressoir, twee grote fauteuils, een toilettafel tussen de twee ramen aan de voorkant, met een klein stoeltje ervoor, plus een mahoniehouten tafel met vier stoelen, leek het een kleine kamer. Propvol. Tussen de twee grote bedden stond nog een tafel met een lamp. Alles bij elkaar waren er vier lampen in de kamer. Onder al die zware donkere meubelen lag een vaal rood oosters tapijt met goudkleurige franje. Het was vroeger waarschijnlijk een mooi kleed geweest, maar nu was het oud en versleten. Het behang was crèmekleurig met witte vlokken. De spreien waren van goudkleurig doorgestikt satijn. Aan de muur hingen drie adembenemende schilderijen. Groteske demonen achtervolgden naakte mensen in ondergrondse rood geschilderde spelonken. Andere jammerende mensen werden verslonden door bovenaardse monsters. Met trappelende benen bungelden ze uit de kwijlende bekken met lange glimmende puntige tanden.
‘Dat is de hel zoals sommigen die zien,’ vertelde mijn alleswetende broer. ‘Tien tegen één dat onze engelachtige grootmoeder die schilderijen zelf heeft opgehangen, opdat we weten wat ons te wachten staat als we het wagen om ongehoorzaam te zijn. Ik geloof dat ze van Goya zijn,’ zei hij.
Mijn broer wist alles. Behalve arts wilde hij ook kunstenaar worden. Hij was opvallend goed in tekenen, in schilderen met waterverf en olieverf, enzovoort. Hij was in bijna alles goed, behalve in het opruimen van zijn rommel en het voor zichzelf zorgen.
Juist toen ik aanstalten maakte om op te staan en een bad te nemen, sprong Christopher zijn bed uit en was me vóór. Waarom moesten Carrie en ik ook zover van de badkamer af liggen? Ongeduldig zat ik op de rand van het bed, zwaaiend met mijn benen, en wachtend tot hij naar buiten zou komen.
Met een paar onrustige bewegingen werden Carrie en Cory tegelijkertijd wakker. Ze kwamen geeuwend, als spiegelbeelden, overeind en wreven in hun ogen. Toen keken ze slaperig om zich heen. Carrie verklaarde vol overtuiging: ‘Ik vind het hier niet prettig!’
Dat verbaasde me niets. Carrie was eigenzinnig geboren. Nog voordat ze kon praten, en ze praatte al toen ze negen maanden was, wist ze wat ze wilde en niet wilde. Voor Carrie bestond er geen tussenweg – het was het ene uiterste of het andere. Ze had een schattig stemmetje als ze het naar haar zin had, net een lief klein vogeltje, dat ‘s-morgens luid zit te sjilpen. De moeilijkheid was dat ze de hele dag doorsjilpte, behalve als ze sliep. Carrie praatte tegen poppen, theekopjes, teddyberen en andere speelgoeddieren. Ze babbelde met alles wat bleef staan of zitten en niets terug zei. Na een tijdje hoorde ik haar onophoudelijke gebabbel zelfs niet meer; ik sloot mijn oren ervoor en liet haar maar doorratelen.
Cory was heel anders. Terwijl Carrie aan één stuk door babbelde, zat hij aandachtig te luisteren. Ik herinner me dat mevrouw Simpson eens had gezegd dat Cory ‘een stil water was met een diepe grond’. Ik weet nog steeds niet wat ze daarmee bedoelde, behalve dat stille mensen een waas van geheimzinnigheid uitstralen en je je afvraagt hoe ze nu eigenlijk precies zijn achter dat kalme uiterlijk.
‘Cathy,’ sjilpte mijn kleine zusje, ‘hoorde je dat ik zei dat ik het hier niet prettig vind?’
Bij die woorden krabbelde Cory uit bed en sprong in het onze. Hij nam zijn tweelingzusje in zijn armen en drukte haar stevig tegen zich aan, met grote, angstige ogen. Plechtig vroeg hij: ‘Hoe zijn we hier gekomen?’
‘Gisteravond, met de trein. Herinner je je dat niet meer?’
‘Nee.’
‘En we zijn in het maanlicht door het bos gewandeld. Heel mooi.’
‘Waar is de zon? Is het nog nacht?’
De zon verschool zich achter de gordijnen. Maar als ik dat tegen Cory zou zeggen, zou hij vast en zeker de gordijnen willen opentrekken en naar buiten kijken. En als hij naar buiten keek, zou hij naar buiten willen. Ik wist niet wat ik moest zeggen. In de gang frutselde iemand aan het slot en dat bespaarde me het antwoord. Onze grootmoeder bracht een groot blad binnen, beladen met voedsel, waarover een groot wit servet lag. Snel en zakelijk verklaarde ze dat ze niet de hele dag met zware dienbladen de trap op en af kon hollen. Niet meer dan één keer per dag. Als ze te vaak kwam zou het personeel het merken.
‘Ik denk dat ik voortaan een picknickmand zal nemen,’ zei ze, terwijl ze het blad op het tafeltje zette. Ze keek naar mij, alsof ik de taak had voor de maaltijden te zorgen. ‘Dit eten moet over de hele dag worden verdeeld. Het spek, de eieren de toast en de pap zijn voor het ontbijt. De boterhammen en de hete soep in de thermosfles zijn voor de lunch. De kip, aardappelsla en sperziebonen voor het avondeten. Het fruit is voor het dessert. En als jullie aan het eind van de dag rustig en lief zijn geweest, breng ik misschien ijs en koekjes of cake. Geen snoep. Ik wil niet dat jullie gaten in je tanden krijgen. Vóór je grootvader dood is kun je niet naar de tandarts.’
Christopher kwam geheel gekleed uit de badkamer, en staarde net als ik verbijsterd naar die grootmoeder die zo nuchter en zonder enige aandoening sprak over de dood van haar man. Het leek of ze het had over een goudvis in China die binnenkort zou doodgaan in een viskom.
‘En poets je tanden na elke maaltijd,’ ging ze verder, ‘en zorg dat je haar goed geborsteld is, en je lichaam schoon, dat je altijd netjes gekleed bent. Ik haat kinderen met vuile gezichten en handen en loopneuzen.’
Nog terwijl ze het zei kreeg Cory een vieze neus. Stiekem veegde ik hem af met een zakdoek. Arme Cory, hij had last van hooikoorts, en grootmoeder haatte kinderen met loopneuzen…
‘En gedraag je behoorlijk in de badkamer,’ ging ze verder met een doordringende blik op mij en Christopher, die onbeschaamd tegen de deur van de badkamer leunde. ‘Meisjes en jongens mogen nooit samen de badkamer gebruiken.’
Ik voelde een hete blos naar mijn wangen stijgen! Wat dacht ze wel van ons?
En daarna hoorden we voor de eerste keer iets dat we steeds opnieuw zouden horen, als een naald die blijft steken in een gekraste plaat: ‘En denk eraan, kinderen, God ziet alles! God ziet wat voor slechts jullie doen achter mijn rug! En God zal jullie straffen als ik het niet doe!’
Uit de zak van haar jurk haalde ze een vel papier. ‘Hier, op dit stuk papier, heb ik de regels opgeschreven waaraan jullie je te houden hebben zolang je in mijn huis bent.’ Ze legde de lijst op tafel en zei dat we die moesten lezen en uit ons hoofd leren. Toen draaide ze zich om en ging weg…nee, ze liep naar de kast die we nog niet geïnspecteerd hadden. ‘Kinderen, achter deze deur, aan het eind van de kast, is een kleine deur die toegang geeft tot de zoldertrap. Op zolder is voldoende ruimte voor jullie om te spelen en een redelijke hoeveelheid lawaai te maken. Maar jullie mogen er pas na tien uur naar toe. Vóór tien uur zijn de dienstmeisjes op de tweede etage, en die zouden je kunnen horen. Denk er vooral aan dat ze je beneden kunnen horen als je te luidruchtig bent. Na tien uur mag het personeel niet meer op de tweede verdieping komen. Eén van de meisjes heeft gestolen. Tot de dief op heterdaad betrapt is ben ik er altijd bij als ze de slaapkamers doen. In dit huis hebben we onze eigen regels en delen we zelf de verdiende straf uit. Zoals ik gisteren al zei moeten jullie de laatste vrijdag van elke maand heel vroeg naar de zolder, waar je stil blijft zitten, zonder te praten, zonder je te bewegen – begrepen?’
Ze keek ons om de beurt aan en zette haar woorden kracht bij met een gemene, harde blik. Christopher en ik knikten. De tweeling staarde haar gefascineerd, bijna eerbiedig aan. Uit haar verdere woorden bleek dat ze op die vrijdag onze kamer en badkamer zou controleren, om te zien of we geen levensteken hadden achtergelaten.
Toen ze dat gezegd had, ging ze weg en sloot ons weer op. Opgelucht haalden we adem. Grimmig besloot ik er een spelletje van te maken.
‘Christopher, jou benoem ik tot vader.’
Hij lachte en zei sarcastisch: ‘Wat anders? Als man en hoofd van het gezin wens ik van nu af aan op mijn wenken te worden bediend – als een koning. Vrouw, je bent mijn mindere en mijn slavin, dek de tafel, verdeel het voedsel, maak alles gereed voor je heer en meester.’
‘Herhaal eens wat je zei, broer.’
‘Voortaan ben ik niet langer je broer, maar je heer en meester; je moet alles doen wat ik zeg.’
‘En als ik niet doe wat je zegt – wat doe je dan, heer en meester?’
‘De toon van je stem bevalt me niet. Spreek eerbiedig als je het woord tot mij richt.’
‘Ho-la-la, en ho-ho-ho! De dag waarop ik eerbiedig tegen jou spreek, Christopher, is de dag waarop je mijn eerbied zult hebben verdiend – de dag waarop jij drieëneenhalve meter lang bent, en de maan overdag schijnt en de sneeuwstorm ons een eenhoorn toezendt die wordt bereden door een galante ridder in een wit glanzend harnas, met een groene drakekop op de punt van zijn lans!’ Tevreden over zijn boze gezicht, nam ik Carrie bij de hand en bracht haar hooghartig naar de badkamer, waar we ons op ons gemak wasten en aankleedden en ons haar borstelden, en de arme Cory negeerden, die maar bleef roepen dat hij zo nodig moest.
‘Alsjeblieft, Cathy. Laat me binnenkomen! Ik zal niet kijken!’
Tenslotte begint ook een badkamer te vervelen, en we kwamen weer naar buiten. En ik kon mijn ogen niet geloven. Christopher had Cory helemaal aangekleed! En wat nog schokkender was – Cory hoefde niet meer naar de badkamer!
‘Waarom niet?’ vroeg ik. ‘Waag het niet me te vertellen dat je weer naar bed bent gegaan en in bed hebt geplast!’
Zwijgend wees Cory naar een grote blauwe vaas zonder bloemen.
Christopher leunde tegen de ladenkast, zijn armen gevouwen, uiterst tevreden over zichzelf. ‘Dat zal je leren een man in nood te negeren! Wij mannen zijn anders dan die zittende vrouwen. Alles komt van pas als de nood aan de man is!’
Vóór iemand met het ontbijt mocht beginnen moest ik eerst de blauwe vaas leeggooien en uitspoelen. Het zou eigenlijk niet zo’n gek idee zijn de vaas naast Cory’s bed te zetten, voor het geval dat…
Bij de ramen gingen we aan de kleine bridgetafel zitten. De tweeling zat op dubbelgeslagen kussens, zodat ze konden zien wat ze aten. Alle vier de lampen waren aan, maar het was deprimerend in de schemering.
‘Kijk eens wat vrolijker, sombere piet,’ zei mijn onberekenbare oudste broer. ‘Ik maak maar gekheid. Je hoeft mijn slavin niet te zijn. Maar ik moet altijd zo lachen als je ogen vuur gaan schieten, als je kwaad wordt. Maar ik geef toe dat jullie vrouwen een gezegende welsprekendheid hebben, zoals wij mannen het volmaakte instrument bezitten voor een geïmproviseerd toilet.’ En om te bewijzen dat hij geen commanderende bruut was, hielp hij me met het inschenken van de melk, waarbij hij net als ik tot de ontdekking kwam dat het optillen van een thermosfles van bijna vier liter, en die zonder morsen uitschenken geen kleinigheid was.
Carrie wierp één blik op de gebakken eieren met spek en jammerde: ‘ Wij-ij houden niet van eieren met spek! Wij houden van koude PAP! Wij-ij houden niet van warm, vet eten. Wij-ij HOUDEN VAN koude PAP!’ gilde ze. ‘ Koude PAP MET KRENTEN!’
‘Nou moet je eens goed naar me luisteren,’ zei hun nieuwe mini-vader, ‘je eet wat je wordt voorgezet, zonder te klagen, zonder te gillen, te huilen of te schreeuwen! Is dat duidelijk? En het is geen warm eten, het is koud eten. Het vet kun je er afschrapen. Dat is trouwens toch gestold.’
In een oogwenk werkte Christopher zijn koude, vette hap naar binnen, met de koude toast zonder boter. Om de een of andere merkwaardige reden, die ik nooit zal begrijpen, at de tweeling zonder één verdere klacht hun ontbijt op. Ik had het onrustige, akelige gevoel dat ons geluk met de tweeling geen stand kon houden. Misschien waren ze nu onder de indruk van hun krachtdadig optredende broer, maar pas op voor later!
Toen we gegeten hadden stapelde ik de borden netjes op het blad. En toen herinnerde ik me pas dat we vergeten waren te bidden. Haastig gingen we weer om de tafel zitten en bogen onze hoofden en vouwden onze handen.
‘Here, vergeef ons dat we hebben gegeten zonder uw zegen te vragen. Laat grootmoeder het alstublieft niet weten. We beloven u dat we het volgende keer goed zullen doen. Amen.’ Toen we klaar waren gaf ik Christopher de lijst met alles wat wel en met mocht, die zorgvuldig in hoofdletters was getypt, alsof we te dom waren om gewoon schrift te lezen.
En opdat de tweeling, die gisteravond te slaperig was om de situatie door te hebben, goed zou weten wat er aan de hand was, begon mijn broer zo luid mogelijk de lijst van regels voor te lezen die niet overtreden mochten worden, op straffe van…!
Eerst tuitte hij zijn lippen in een goede imitatie van de weerzinwekkende mond van grootmoeder, en ik had nooit geweten hoe grimmig die mooi gevormde mond van hem kon zijn: hij wist al haar strengheid na te bootsen:
‘Eén:’ – las hij met kille stem – ‘jullie moeten altijd volledig gekleed zijn.’ En, tjonge, wat klonk dat ‘ altijd ’ onmogelijk!
‘Twee: jullie mogen Gods naam nooit ijdel gebruiken, en jullie moeten altijd vóór elke maaltijd bidden. En als ik er niet bij ben om er op toe te zien dat jullie je daaraan houden, zal Hij daarboven jullie horen en zien.
‘Drie: jullie mogen nooit de gordijnen openen, zelfs niet om even naar buiten te kijken.
‘Vier: jullie mogen nooit tegen mij spreken, tenzij ik eerst tegen jullie spreek.
‘Vijf: jullie moeten de kamer keurig netjes houden en zorgen dat de bedden altijd zijn opgemaakt.
‘Zes: jullie mogen nooit luieren. Jullie moeten vijf uur per dag studeren, en de rest van je tijd gebruiken om je talenten te ontwikkelen. Als jullie aanleg of talent hebben, moeten jullie die ontwikkelen, anders moeten jullie de Bijbel lezen; en als je niet kunt lezen, moeten jullie stil zitten en naar de Bijbel staren en trachten door de zuiverheid van je gedachten de zin van ‘s Heren wegen te doorgronden.
‘Zeven: jullie moeten elke dag na het ontbijt en elke avond voor het naar bed gaan je tanden poetsen.
‘Acht: als ik jullie ooit erop betrap dat jongens en meisjes samen de badkamer gebruiken, dan zal ik jullie genadeloos afranselen.’
Het leek of mijn hart stilstond. Mijn hemel, wat voor soort grootmoeder was dat?
‘Negen: jullie moeten altijd zedig en bescheiden zijn – in houding, in spraak en in gedachten.
‘Tien: jullie mogen niet met je geslachtsdelen spelen of die betasten; noch ze in de spiegel bekijken; noch eraan denken, zelfs niet bij het wassen van deze lichaamsdelen.’
Niet in het minst uit het veld geslagen, met een humoristische glans in zijn ogen, las Christopher verder, nog steeds grootmoeder imiterend.
‘Elf: jullie mogen geen slechte, zondige of wellustige gedachten koesteren. Jullie moeten je gedachten rein en zuiver houden. Jullie mogen niet denken aan slechte dingen die moreel een kwade invloed kunnen hebben op jullie.
‘Twaalf: jullie mogen niet naar het andere geslacht kijken, tenzij het absoluut noodzakelijk is.
‘Dertien: degenen, die kunnen lezen, en ik hoop dat althans twee van jullie dat kunnen, moeten om de beurt elke dag minstens één bladzijde uit de Bijbel voorlezen, zodat de beide jongste kinderen kunnen profiteren van Gods woord.
‘Veertien: jullie moeten elke dag een bad nemen, de rand in het bad schoonmaken, en de badkamer even smetteloos houden als jullie hem hebben aangetroffen.
‘Vijftien: jullie allemaal, ook de tweeling, moeten elke dag minstens één uitspraak uit de Bijbel uit je hoofd leren. En als ik het vraag moeten jullie die citaten voor me opzeggen; ik zal bijhouden welke gedeelten jullie hebben gelezen en geleerd.
‘Zestien: jullie moeten al het voedsel opeten dat ik jullie breng, en niets verspillen of weggooien of verstoppen. Het is zondig goed voedsel te verspillen in een wereld waar zovelen honger lijden.
‘Zeventien: jullie mogen niet in jullie nachtgoed rondlopen, al is het maar om van het bed naar de badkamer te gaan of omgekeerd. Jullie moeten altijd iets over je nachtgoed en ondergoed dragen, als jullie om de een of andere reden plotseling de badkamer moeten verlaten zonder volledig gekleed te zijn, eventueel om een ander kind in geval van nood toegang te verschaffen. Ik eis dat iedereen die onder dit dak leeft zedig en bescheiden en discreet is – in alle opzichten.
‘Achttien: jullie moeten in de houding staan als ik binnenkom, met jullie armen recht langs je zij; jullie mogen niet je vuisten ballen om zwijgend je opstandigheid te tonen; jullie mogen mij niet in de ogen kijken; evenmin mogen jullie mij enig teken van genegenheid tonen, noch trachten mijn vriendschap, begrip, liefde of medelijden te winnen. Dat is onmogelijk. Noch jullie grootvader noch ikzelf kunnen ons permitteren genegenheid te voelen voor iets onheilzaams.’
Au! Dat kwam hard aan! Zelf Christopher zweeg, en er gleed even een wanhopige uitdrukking over zijn gezicht, die hij snel verving door een grijns toen hij mijn blik opving. Hij stak zijn hand uit en kietelde Carrie, zodat ze begon te giechelen, toen draaide hij Cory’s neus om, zodat die ook begon te giechelen.
‘Christopher,’ riep ik geschrokken uit. ‘Als je haar hoort bestaat er geen greintje hoop dat mamma haar vader zal kunnen overhalen! En ons zal hij helemaal niet willen zien! Waarom toch? Wat hebben we gedaan? Wij waren nog niet eens op de wereld toen moeder in ongenade is gevallen omdat ze zoiets verschrikkelijks deed dat haar vader haar onterfde. Toen waren wij nog niet geboren! Waarom haten ze ons?’
‘Blijf kalm,’ zei Chris, terwijl hij zijn ogen langs de lange lijst liet glijden. ‘Je moet het niet zo ernstig opvatten. Dat mens is niet goed snik, ze is kierewiet. Iemand die zo slim is als onze grootvader kan nooit zulke idiote ideeën hebben als zijn vrouw – hoe zou hij anders miljoenen dollars kunnen verdienen?’
‘Misschien heeft hij het geld niet verdiend, maar geërfd.’
‘Ja, mamma heeft ons verteld dat hij wat geërfd heeft, maar dat heeft hij verhonderdvoudigd, dus hij moet toch wel enige intelligentie bezitten. Maar hij schijnt met de grootste gek getrouwd te zijn die er op twee benen rondloopt.’ Hij grinnikte en las verder.
‘Negentien: als ik de kamer binnenkom om jullie voedsel en melk te brengen, mogen jullie niet naar me kijken, of tegen me spreken, of oneerbiedig over mij of je grootvader denken, want God kan jullie gedachten lezen. Mijn echtgenoot is een vastberaden man, en niemand is hem ooit te na gekomen. Hij heeft een leger artsen en verpleegsters en technici, die in al zijn behoeften voorzien, en machines die de functies van zijn organen kunnen overnemen als die mochten falen, dus denk niet dat iets dat zo zwak gemotiveerd is als zijn hart een man van staal in de steek zal laten.’
Wauw! Een man van staal als tegenhanger van deze vrouw. Zijn ogen moesten ook wel grijs zijn. Kille, harde, staalgrijze ogen – want, zoals onze eigen vader en moeder hadden bewezen – gelijken trekken elkaar aan.
‘Twintig:’ las Christopher – ‘jullie mogen niet springen, gillen, schreeuwen of luid praten, zodat het personeel beneden jullie zou kunnen horen. En jullie moeten gymschoenen dragen en nooit schoenen met harde leren zolen.
‘Eenentwintig: jullie mogen geen toiletpapier en zeep verspillen en jullie moeten zelf de rommel opruimen als het toilet verstopt raakt en overstroomt. En als het toilet verstopt raakt, blijft het zo tot de dag van jullie vertrek, en moeten jullie de po’s gebruiken die op zolder staan, en die jullie moeder zal moeten leeggooien.
‘Tweeëntwintig: jongens en meisjes moeien hun eigen kleren wassen in het bad. Jullie moeder zal zorgen voor de lakens en handdoeken die jullie vuil maken. De gestikte matrasovertrekken worden eens per week verschoond, en als een kind het overtrek bevuilt, zal ik jullie moeder opdracht geven een zeil te brengen en het kind dat niet zindelijk is een flinke afstraffing te geven.’
Ik zuchtte en sloeg mijn arm om Cory heen, die zachtjes kreunde en zich aan mij vastklampte toen hij dat hoorde. ‘Ssst! Wees maar niet bang. Ze zal nooit merken wat je doet. Wij beschermen je wel. We vinden wel een manier om het te verdoezelen, als je iets verkeerd mocht doen.’
Chris las: ‘Conclusie, en dit is geen verbod, maar een waarschuwing.’ Ze heeft geschreven: ‘Jullie kunnen veilig aannemen dat ik deze lijst van tijd tot tijd zal aanvullen, naar gelang het nodig mocht zijn, want ik let scherp op en niets ontgaat me. Denk niet dat je me kunt bedriegen, voor de gek houden of grapjes maken op mijn kosten, want in dat geval zal jullie straf zo ernstig zijn dat je huid en je trots voor de rest van je leven de littekens zullen blijven dragen; je trots zal voorgoed gebroken worden. En denk eraan dat in mijn aanwezigheid nooit de naam van jullie vader wordt genoemd, of erop wordt gezinspeeld, en zelf wil ik niet kijken naar het kind dat het meest op hem lijkt.’
Het was voorbij. Ik keek even vragend naar Christopher. Leidde hij, net als ik, uit die laatste alinea af dat onze vader om een of andere reden de oorzaak was dat mijn moeder onterfd was en gehaat werd door haar ouders?
En leidde hij uit dit alles ook af dat we hier heel, heel lang opgesloten zouden blijven?
O God, o God, o God! Ik hield het hier zelfs geen week uit!
We waren geen duivels, maar we waren beslist ook geen engelen! En we hadden elkaar nodig, we moesten elkaar kunnen aanraken, elkaar zien.
‘Cathy,’ zei mijn broer kalm, met een wrange glimlach, terwijl de tweeling van Chris naar mij keek om onze paniek, onze vrolijkheid of onze protesten af te meten, ‘zijn we zo lelijk en onaantrekkelijk dat een oude vrouw, die om een onbekende reden onze moeder en onze vader haat, voorgoed onze vijand kan blijven? Ze houdt de boel voor de gek, ze bedriegt ons. Ze meent er niets van.’ Hij maakte een gebaar naar de lijst, die hij tot een vliegtuigje vouwde en in de richting van het buffet gooide. Het was maar een armzalig zweeftoestel.
‘Moeten we geloof hechten aan een oude vrouw, die krankzinnig is en opgeborgen hoorde te worden – of de vrouw die van ons houdt, die we kennen en vertrouwen? Onze moeder zal voor ons zorgen. Ze weet wat ze doet, daar kun je van op aan.’
Ja, natuurlijk had hij gelijk Mamma was degene die we moesten geloven en vertrouwen, niet die strenge, oude, waanzinnige vrouw met haar idiote ideeën en haar priemende ogen en smalle, scheve mond.
In minder dan geen tijd zou grootvader bezwijken voor mamma’s schoonheid en charme, en dan zouden we stralend en gelukkig de trap afdalen in onze mooiste kleien. En als hij ons zag zou hij weten dat we niet lelijk of dom waren, maar normale kinderen, die hij een beetje aardig en misschien zelfs wel erg aardig kon vinden. En misschien, wie weet, misschien zou hij eens zelfs wel van zijn kleinkinderen gaan houden.