FEESTDAGEN
Aan de lange stengel van de amaryllis verscheen één enkele knop, een levende kalender om ons eraan te herinneren dat Thanksgiving en kerstmis naderden. Het was de enige plant die nog leefde en ons meest geliefde bezit. We droegen hem elke dag naar beneden van de zolder naar onze slaapkamer, zodat hij ‘s nachts warm zou staan. Cory was elke ochtend het eerst op en holde dan naar de plant om te zien of de bloemknop de nacht overleefd had. Carrie kwam achter hem aan, en bleef vlak naast hem staan, vol bewondering voor de flinke, dappere, zegevierende plant, die volhield waar andere het hadden opgegeven. Ze raadpleegden de kalender aan de muur om te zien of een van de dagen omcirkeld was met groen, wat betekende dat de plant mest nodig had. Ze betastten de aarde om te zien of hij water moest hebben. Ze vertrouwden nooit op hun eigen oordeel, maar kwamen naar mij toe en vroegen: ‘Moeten we Amaryllis water geven? Denk je dat hij dorst heeft?’
We bezaten niets, dood of levend, dat geen naam had, en Amaryllis was vastbesloten in leven te blijven. Cory en Carrie vertrouwden niet op hun zwakke krachten om de zware pot naar de zolderramen te brengen, waar de zon maar heel kort scheen. Ik mocht Amaryllis naar boven dragen, maar Chris moest hem ‘s-avonds beneden brengen. En elke avond kruisten we om de beurt een dag af met een grote rode X. We hadden nu honderd dagen afgekruist.
De koude regens kwamen, er woei een felle wind – soms sloot een zware mist de ochtendzon buiten. De kale takken van de bomen sloegen ‘s nachts tegen het huis en maakten me wakker, en ik hield mijn adem in, wachtend, wachtend, wachtend tot een of ander griezelig monster naar binnen zou komen en me zou opeten.
Op een dag toen het stroomde van de regen, die later waarschijnlijk zou overgaan in sneeuw, kwam mamma ademloos onze slaapkamer binnen met een doos mooie versieringen voor de Thanksgiving-tafel. Ze had er ook een lichtgeel tafelkleed en oranje servetten met franje bij gedaan.
‘We hebben morgen gasten, en we eten heel vroeg,’ vertelde ze, terwijl ze de doos neerlegde op het bed bij de deur en zich omdraaide om weg te gaan. ‘En er worden twee kalkoenen gebraden, één voor ons en één voor het personeel. Maar ze zijn niet vroeg genoeg gaar voor jullie picknickmand. Maar je hoeft niet bang te zijn, ik zal ervoor zorgen dat mijn kinderen het Thanksgiving-maal krijgen waar ze recht op hebben. Ik vind wel een manier om wat warm eten boven te brengen, een beetje van alles wat wij krijgen. Ik zal met veel drukte aankondigen, dat ik mijn vader zelf wil serveren, en als ik zijn blad klaarmaak, kan ik tegelijkertijd op een ander blad wat voor jullie leggen. Ik kom morgen om een uur of één!’
Ze was als een windvlaag naar binnen gestoven, en stormde nu weer naar buiten, ons vol verwachting achterlatend. We verheugden ons op het vooruitzicht van een uitgebreide, warme Thanksgiving-maaltijd.
Carrie vroeg: ‘Wat is Thanksgiving?’
Cory antwoordde: ‘Hetzelfde als bidden voor het eten.’
In zekere zin had hij gelijk, denk ik. En omdat hij uit eigen beweging iets gezegd had, wilde ik daar geen domper op zetten met mijn kritiek.
Terwijl Chris met de tweeling op schoot zat, in een van de grote fauteuils, en vertelde over de eerste Thanksgiving Day heel lang geleden, was ik als een huisvrouwtje bezig met het arrangeren van een feestelijke tafel. Onze plaatskaartjes waren vier kleine papieren kalkoenen met staarten die uitwaaierden in oranje en gele staartveren. We hadden twee grote pompoenkaarsen om te branden, twee Pilgrims-Fathers en twee Indiaanse kaarsen, maar ik weigerde die mooie kaarsen aan te steken en in een vieze troep te laten wegsmelten. Ik zette gewone kaarsen op tafel om te branden, en bewaarde de mooie kaarsen voor andere Thanksgiving Days, als we hier niet meer waren. Zorgvuldig schreef ik onze namen op de kalkoentjes, waaierde ze open en zette er één op elk bord. Onze eettafel had een smalle plank onder het tafelblad, waar we ons bestek en onze borden opborgen. Na elke maaltijd waste ik af in de badkamer in een roze plastic bak. Chris droogde af en zette de borden in een plastic rek onder de tafel voor de volgende maaltijd.
Ik legde het bestek klaar, vorken links, messen rechts, met de scherpe kant naar het bord, en naast de messen, de lepels. Ons servies was Lenox met een brede blauwe rand, afgezet met vierentwintig karaats goud – dat stond allemaal aan de achterkant. Mamma had me al verteld dat dit een oud servies was dat de bedienden niet zouden missen. Onze kristallen glazen hadden een voet, en ik deed een stap achteruit om mijn kunstwerk te bewonderen. Het enige wat nog ontbrak waren de bloemen. Mamma had eraan moeten denken om bloemen mee te nemen.
Het werd één uur en later. Carrie klaagde luidkeels: ‘Laten we gaan eten, Cathy!’
‘Wees nu nog even geduldig. Mamma brengt ons warm eten, kalkoen en alles wat erbij hoort – dan houden we dit voor het avondeten.’ Toen mijn huishoudelijke taak voorlopig achter de rug was, ging ik opgewekt op bed liggen en las in Lorna Doone.
‘Cathy, mijn maag is ongeduldig,’ zei Cory en bracht me terug in de werkelijkheid uit het midden van de zeventiende eeuw. Chris was verdiept in een mysterie van Sherlock Holmes dat op de laatste pagina zou worden opgelost. Zou het niet geweldig zijn als de tweeling hun magen in bedwang konden houden, die een capaciteit hadden van nog geen zestig gram, door net als Chris en ik te lezen?
‘Eet een paar druiven, Cory.’
‘Heb ik geen meer.’
‘Je moet zeggen, die heb ik niet meer, of er zijn er niet meer.’
‘Heb ik geen meer, eerlijk.’
‘Eet dan een pinda.’
‘De pinda’s zijn op – heb ik dat goed gezegd?’
‘Ja,’ zuchtte ik. ‘Eet een cracker.’
‘Carrie heeft de laatste cracker opgegeten.’
‘Carrie, waarom heb je die crackers niet gedeeld met je broer?’
‘Toen wilde hij ze niet.’
Twee uur. We rammelden nu allemaal van de honger. We hadden onze magen eraan gewend om precies twaalf uur te eten. Waar bleef mamma? Ging ze eerst zelf eten en bracht ze het ons pas daarna? Dat had ze niet gezegd.
Even na drieën kwam mamma binnengestormd, met een enorm zilveren blad met dichtgedekte schalen. Ze droeg een jurk van blauwe jersey en haar haar was in golven uit haar gezicht gekapt en werd achter in de hals met een zilveren speld bijeengehouden. God, wat was ze mooi!
‘Ik weet dat jullie doodgaan van de honger,’ verontschuldigde ze zich, ‘maar mijn vader veranderde plotseling van gedachten en besloot op het laatste moment zijn rolstoel te gebruiken en met ons mee te eten.’ Ze glimlachte gekweld naar ons. ‘Wat heb je de tafel mooi gedekt, Cathy. Je hebt het uitstekend gedaan allemaal. Het spijt me dat ik de bloemen vergeten ben. Die had ik niet mogen vergeten. We hebben negen gasten, die allemaal druk tegen me aan het praten zijn en steeds maar vragen waar ik zo lang gebleven ben; je hebt geen idee wat een moeite ik had om stiekem de bijkeuken van de butler binnen te glippen, toen John niet keek – die man heeft ogen in zijn achterhoofd. Ik heb als een gek op en neer gedraafd; de gasten moeten me wel erg onbeleefd hebben gevonden – maar het is me gelukt een paar schalen voor jullie te vullen en te verbergen. En dan holde ik weer terug naar de eetkamer en ging weer zitten en glimlachte en at iets, voordat ik weer opstond om zogenaamd mijn neus te snuiten in een andere kamer. Ik heb drie telefoontjes beantwoord die ik zelf heb gemaakt via mijn privé-lijn in mijn slaapkamer. Ik moest mijn stem erg veranderen, om geen achterdocht te wekken, en ik had jullie een paar plakken pompoentaart willen brengen, maar John had hem al in plakken gesneden en over de dessertbordjes verdeeld, dus wat kon ik doen? Hij zou hebben gemerkt dat er vier stukken taart ontbraken.’
Ze wierp ons een kushand toe, lachte even stralend naar ons en liep toen haastig en gejaagd de deur uit.
Ja, we maakten haar leven wél ingewikkeld.
We gingen aan tafel zitten om te eten.
Chris boog het hoofd en zei vlug een dankgebedje, dat op die dag weinig indruk kon hebben gemaakt op God want zijn oren moesten zeker tuiten van alle uitvoeriger dankbetuigingen: ‘Dank u, Heer, voor dit verlate Thanksgiving Day maal. Amen.’
Ik moest inwendig lachen, want het was echt iets voor Chris om recht op de man af te gaan, en dat was om voor gastheer te spelen en het voedsel op de borden te scheppen die we hem één voor één aangaven. Hij gaf Carrie en Cory elk één plak wit kalkoenvlees, en kleine porties van de groenten, en elk een klein, mooi opgemaakt slaatje. De middelgrote porties waren voor mij, en natuurlijk bediende hij zichzelf het laatst – enorme hoeveelheden voor de man die het het hardst nodig had – de man met het verstand.
Chris leek uitgehongerd. Hij nam grote happen aardappelpuree, die bijna koud was. Alles was praktisch al koud, de gelatine van het slaatje begon te smelten en de groene sla daaronder was verlept.
‘Baa-aa, ik hou niet van koud eten!’ jammerde Carrie terwijl ze naar haar mooie bordje keek met de kleine porties keurig in een kringetje. Eén ding moest je Chris nageven, hij was erg precies.
Carrie staarde zo woedend naar haar bord dat je zou denken dat er slangen en wormen op lagen, en Cory keek al met even veel afkeer ernaar als zijn tweelingzusje.
Ik had eigenlijk een beetje medelijden met mamma, die zo haar best had gedaan ons een goed warm maal te brengen en daardoor haar eigen maaltijd in de war had gestuurd, en zich belachelijk had gemaakt in de ogen van de gasten. En nu wilden die twee niets eten! Na drie uur klagen dat ze zo’n honger hadden! Kinderen!
De intellectueel tegenover me sloot zijn ogen om te genieten van het feit dat hij eindelijk eens iets anders at; uitstekend klaargemaakt voedsel en niet de picknick-troep die ‘s-morgens haastig in een mand werd gestopt. Maar we moesten eerlijk zijn, grootmoeder vergat ons nooit. Ze moest in het donker opstaan om eerder in de keuken te zijn dan de kok en de dienstmeisjes.
Toen deed Chris iets dat me een schok gaf. Hij prikte een enorme plak kalkoenvlees aan zijn vork en propte zijn mond daarmee vol!
‘Zo mag je niet eten, Chris. Dat is een slecht voorbeeld voor je-weet-wel-wie.’
‘Ze kijken niet naar me,’ zei hij met volle mond, ‘en ik ga dood van de honger. Ik heb nog nooit in mijn leven zo’n honger gehad, en alles smaakt even lekker.’
Precies sneed ik mijn kalkoen in kleine stukjes en stak heel kleine hapjes in mijn mond, om dat varken tegenover me te laten zien hoe je netjes at. Ik at eerst mijn mond leeg en zei toen: ‘Ik heb medelijden met jouw toekomstige vrouw. Die is binnen een jaar van je gescheiden.’
Hij at verder, hij hoorde niets, had alleen maar aandacht voor zijn eten.
‘Cathy,’ zei Carrie, ‘je moet niet onaardig zijn tegen Chris, want wij houden niet van koud eten, dus we willen niet eten.’
‘Mijn vrouw zal zo dol op me zijn, dat ze het heerlijk zal vinden om mijn vuile sokken op te rapen. En, Carrie, jij en Cory houden wel van koude pap met rozijnen, dus eet! ’
‘We houden niet van kouwe kalkoen…en die bruine smurrie op de aardappelen ziet er gek uit.’
‘Die bruine smurrie heel jus, en smaakt verrukkelijk. En Eskimo’s zijn dol op koud eten.’
‘Cathy, houden Eskimo’s van koud eten?’
‘Ik weet het niet, Carrie. Ik denk dat ze het wel lekker moeten vinden, anders gaan ze dood van de honger.’ Ik kon met geen mogelijkheid verband leggen tussen Eskimo’s en Thanksgiving. ‘Chris, had je niet wat beters kunnen bedenken? Waarom begin je over Eskimo’s?’
‘Eskimo’s zijn Indianen. Indianen horen bij Thanksgiving Day.’
‘O!’
‘Je weet natuurlijk dat het Noordamerikaanse continent vroeger verbonden was met Azië,’ zei hij tussen twee happen door. ‘De Indianen kwamen uit Azië, en sommigen hielden zo van ijs en sneeuw dat ze daar bleven, terwijl anderen zo verstandig waren om verder te trekken.’
‘Cathy, wat is dit klonterige bulterige goedje dat eruit ziet als gelatine?’
‘Dat is veenbessensalade. Die klonten zijn hele veenbessen; de bulten zijn walnoten; en dat witte is zure room.’ Hm, heerlijk! Ik had ook een paar stukjes ananas.
‘We vinden het niet lekker.’
‘Carrie,’ zei Chris, ‘het kan me niet schelen wat je wel en niet lekker vindt – eet! ’
‘Je broer heeft gelijk, Carrie. Veenbessen zijn heerlijk, en noten ook. Vogels eten graag bessen, en je houdt toch van vogels?’
‘Vogels eten geen bessen. Ze eten dooie spinnen en andere insekten. We hebben het zelf gezien. Ze pikten ze uit de goten en aten ze op zonder te kauwen! Wij willen niet eten als de vogels.’
‘Hou je mond en eet,’ zei Chris met volle mond.
Hier zaten we met het beste eten (ook al was het bijna koud) dat we hadden gehad sinds we hier boven in dit afschuwelijke huis waren komen wonen, en het enige wat de tweeling deed was vol walging naar hun bord staren. Ze hadden nog geen hap gegeten!
En Chris – die slokte alles naar binnen als een varken dat de eerste prijs wint op de jaarmarkt.
De tweeling proefde de aardappelpuree met de saus. De aardappels waren ‘zanderig’ en de saus was ‘raar’. Ze proefden de werkelijk verrukkelijke vulling en zeiden dat die ‘klonterig, zanderig en raar was’.
‘Eet de zoete aardappelen dan!’ gilde ik bijna. ‘Kijk eens hoe mooi die er uitzien! Ze zijn glad geklopt en er zitten marshmallows doorheen; jullie houden immers van marshmallows, en er zit ook sinaasappel – en citroensap door.’ Ik deed een schietgebedje dat ze de ‘bulterige’ walnoten niet zouden merken.
Ik geloof dat ze met hun tweeën, tegenover elkaar zittend en hun eten tot een hutspot roerend, een onsje eten naar binnen wisten te werken.
Terwijl Chris naar een dessert verlangde, begon ik de tafel af te ruimen. En – ik kon mijn ogen niet geloven – Chris begon te helpen! Hij lachte ontwapenend naar me en gaf me een zoen op mijn wang. Nou, als een goed maal zo’n uitwerking had op een man, dan zou ik er voor zorgen dat ik goed leerde koken! Hij raapte zelfs zijn sokken op voor hij me kwam helpen met afwassen.
Tien minuten nadat Chris en ik alles netjes onder de tafel hadden geborgen, en er een schone theedoek over hadden gelegd, kondigde de tweeling gelijktijdig aan: ‘We hebben honger! Onze maag knort!’
Chris las verder achter zijn bureau. Ik legde Lorna Doone opzij, stond op van het bed, en gaf zonder een woord te zeggen elk van de tweeling een boterham met pindakaas en één met gelei.
Terwijl ze met kleine hapjes aten, liet ik me op bed vallen en keek met oprechte verbazing toe. Waarom vonden ze die rommel zo lekker? Moeder zijn was minder gemakkelijk dan ik al tijd gedacht had, en minder leuk ook.
‘Ga niet op de grond zitten, Cory. Het is daar kouder dan in een stoel.’
‘Hou niet van stoelen,’ zei Cory. Toen nieste hij.
De volgende dag had Cory een flinke kou te pakken. Zijn gezichtje was rood en gloeiend. Hij klaagde dat zijn hele lichaam pijn deed. ‘Cathy, waar is mamma, mijn echte mamma?’ Hij verlangde naar zijn moeder en eindelijk kwam ze.
Ze maakte zich onmiddellijk ongerust toen ze Cory’s gloeiende gezicht zag, en holde weg om een thermometer te halen. Bezorgd kwam ze terug, gevolgd door de verafschuwde grootmoeder.
Met het smalle glazen staafje in zijn mond staarde Cory naar zijn moeder of een gouden engel hem kwam redden in een tijd van nood. En ik, zijn namaak-moeder, was vergeten.
‘Lieverd, schatje van me,’ kirde ze. Ze haalde hem uit bed en droeg hem naar de schommelstoel, waarin ze met Cory op schoot ging zitten en gaf hem een zoen op zijn voorhoofd. ‘Ik ben bij je, lieverd. Ik hou van je. Ik zal voor je zorgen en de pijn weg laten gaan. Als je zoet bent, goed eet en je sinaasappelsap opdrinkt, ben je zo weer beter.’
Ze stopte hem weer in bed en boog zich over hem heen, gaf hem een aspirientje en wat water om het door te slikken. Haar blauwe ogen waren mistig van de tranen en haar slanke bleke handen bewogen zenuwachtig.
Ik kneep mijn ogen samen toen ik zag dat ze haar lippen bewoog in een geluidloos gebed.
Twee dagen later lag Carrie naast Cory in bed, niezend en hoestend, en de koorts ging met sprongen omhoog, genoeg om mij in paniek te brengen. Chris was ook ongerust. Lusteloos en bleek lagen ze naast elkaar in het grote bed, terwijl hun vingertjes aan de dekens plukten die hoog onder hun kin waren opgetrokken.
Ze leken wel van porselein, zo doodsbleek waren ze, en hun blauwe ogen werden steeds groter en zonken steeds dieper weg in hun hoofd. Er kwamen donkere schaduwen onder hun ogen, waardoor ze er uitzagen als opgejaagde kinderen. Als moeder er niet was smeekten die twee paar ogen Chris en mij zwijgend om iets te doen, wat dan ook, om de pijn en narigheid te laten verdwijnen.
Mamma nam een week vrij van haar cursus, zodat ze zoveel mogelijk bij de tweeling kon blijven. Ik vond het vreselijk dat grootmoeder telkens met haar meekwam. Ze stopte haar neus altijd in zaken die haar niets aangingen en gaf advies als haar advies niet gewenst was. Ze had ons al verteld dat we niet bestonden en dat we niet het recht hadden te leven op Gods aardbodem, die gereserveerd was voor heilige en onschuldige mensen – zoals zijzelf. Kwam ze alleen maar mee om ons nog meer de put in te helpen, en ons die ene troost nog te ontnemen onze moeder voor onszelf te hebben?
Het dreigende geritsel van haar grijze jurken, het geluid van haar stem, van haar zware voetstappen de aanblik van haar grote, bleke, pafferige handen, met de flonkerende diamanten ringen en de bruine pigment vlekken…als ik haar maar zag haatte ik haar al.
Onze moeder kwam vaak en deed wat ze kon om de tweeling beter te maken. Ook onder haar ogen lagen schaduwen; ze gaf de tweeling aspirientjes en water, en later sinaasappelsap en warme kippesoep.
Op een ochtend kwam mamma haastig binnen met een grote thermosfles vers geperst sinaasappelsap. ‘Dat is beter dan bevroren of uit blik,’ legde ze uit, ‘vol vitamine A en C. Dat is goed tegen de verkoudheid.’ Daarna maakte ze een lijst van alles wat Chris en ik moesten doen; ze zei dat we de tweeling veel sinaasappelsap moesten geven. We bewaarden de thermosfles op de zoldertrap – waar het ‘s-winters even koud was als in een ijskast.
Eén blik op de thermometer die ze uit Carrie’s mond haalde, en mamma raakte in paniek. ‘O, God!’ riep ze ontsteld uit. ‘39.7. Ze moeten naar een dokter of naar het ziekenhuis.’ Ik stond voor de toilettafel, waaraan ik me losjes met één hand vasthield, terwijl ik mijn beenoefeningen deed, zoals elke dag, nu het op zolder te koud was om de spieren los te maken. Ik keek even naar mijn grootmoeder, om te zien hoe ze hierop zou reageren.
Grootmoeder had geen geduld met mensen die hun zelfbeheersing verloren. ‘Doe niet zo belachelijk, Corrine. Alle kinderen hebben hoge koorts als ze ziek zijn. Dat heeft niets te betekenen. Dat hoor je nu langzamerhand wel te weten. Een verkoudheid is iets doodgewoons.’
Chris keek met een ruk op uit het boek dat hij aan het lezen was. Hij was bang dat de tweeling griep had, al had hij geen idee hoe ze het virus konden hebben opgelopen.
Grootmoeder ging verder: ‘Dokters hebben geen verstand van een verkoudheid. Wij weten net zoveel. Je moet drie dingen doen: in bed blijven, veel drinken en aspirientjes nemen – meer niet.’ Ze keek met een valse blik naar mij. ‘Hou op met dat gedraai met je benen, kind. Je maakt me zenuwachtig.’ Ze keek weer naar moeder, haar woorden waren voor haar bestemd. ‘ Mijn moeder zei altijd, een kou doet er drie dagen over om te komen, drie dagen om te blijven en drie dagen om weg te gaan.’
‘En als ze griep hebben?’ vroeg Chris. Grootmoeder keerde hem haar rug toe en negeerde zijn vraag. Ze keek niet graag naar zijn gezicht, hij leek te veel op vader. ‘Ik houd er niet van als mensen die beter horen te weten, mensen ondervragen die ouder en verstandiger zijn dan zij. Iedereen kent de regel van een verkoudheid: zes dagen om te komen en te blijven, en drie dagen om weg te gaan. Ze worden heus wel beter.’
Grootmoeders voorspelling kwam uit, do tweeling werd beter. Niet in negen dagen…in negentien dagen. Alleen door bedrust, aspirientjes en vocht – geen medicijnen van de dokter om ze sneller te laten genezen. Overdag lag de tweeling in hetzelfde bed; ‘s-nachts sliep Carrie bij mij en Cory bij zijn broer. Ik begrijp niet dat Chris en ik niet aangestoken werden.
De hele nacht waren we in de weer. We holden om water te halen en sinaasappelsap dat koud stond op de zoldertrap. Ze riepen om koekjes, om mamma, om iets om hun neus te ontstoppen. Ze lagen te woelen en te transpireren, zwak en onrustig, angstig voor dingen die ze niet onder woorden konden brengen; ze keken alleen maar naar ons met grote bange ogen. Toen ze ziek waren vroegen ze dingen die ze niet vroegen toen ze gezond waren…was dat niet vreemd?
‘Waarom blijven we aldoor boven?’
‘Is er geen beneden meer?’
‘Is dat ergens naar toe waar de zon zich verstopt?’
‘Houdt mamma niet meer van ons?’
‘Waarom golven de muren zo?’
‘Golven de muren?’ vroeg ik op mijn beurt.
‘Chris golft ook.’
‘Chris is moe.’
‘Ben je moe, Chris?’
‘Een beetje. Ik wou dat jullie gingen slapen en niet meer zoveel vroegen. Cathy is ook moe. We willen allebei gaan slapen, maar dan moeten we zeker weten dat jullie ook slapen.’
Chris pakte Cory op en bracht hem naar de schommelstoel en even later zaten Carrie en ik op zijn schoot. Daar schommelden we heen en weer, heen en weer, en vertelden elkaar verhalen tot drie uur in de ochtend. Andere nachten lazen we verhaaltjes tot vier uur ‘s-morgens. Als ze huilden en naar mamma verlangden, zoals ze onophoudelijk deden, speelden Chris en ik vader en moeder en deden ons uiterste best ze gerust te stellen, door slaapliedjes voor ze te zingen. We schommelden zo hard dat de vloerplanken begonnen te kraken, en iemand beneden het beslist had kunnen horen.
En al die tijd hoorden we de wind door de heuvels gieren. Hij loeide door de kale takken en deed het huis kraken en fluisterde over dood en doodgaan, en huilde, kreunde en zuchtte in alle hoeken en gaten en probeerde ons op alle manieren duidelijk te maken dat het hier niet veilig was.
We lazen zoveel verhalen voor en zongen zoveel liedjes dat Chris en ik hees werden en zelf half ziek waren van vermoeidheid. We smeekten God elke nacht op onze knieën om de tweeling weer beter te maken. ‘Alstublieft, God, laat ze weer worden zoals ze waren.’
Eindelijk kwam er een dag waarop het hoesten ophield, hun ogen dichtvielen en ze eindelijk wegzonken in een diepe, vredige slaap. Maar de kille benige hand van de dood die zich naar hen had uitgestoken wilde niet zo gauw loslaten, en de kleintjes werden heel langzaam en moeizaam weer gezond. En toen ze eindelijk ‘gezond’ waren, was het niet meer hetzelfde robuuste, levendige stelletje. Cory, die nooit veel had gezegd, zei nu nog minder. Carrie, die niets heerlijker vond dan te luisteren naar haar eigen ononderbroken gebabbel werd nu bijna even stil als Cory. En nu ik de rust had waar ik zo vaak naar verlangd had, wenste ik het vogelgesjirp weer terug, het onophoudelijke geratel tegen poppen, vrachtwagens, treinen, boten, kussens, planten, schoenen, jurken, onderbroeken, speelgoed, puzzels en spelletjes.
Ik bekeek haar tong, die bleek en wit zag. Bezorgd richtte ik me weer op en staarde naar de twee smalle gezichtjes die naast elkaar op één kussen lagen. Waarom had ik het zo nodig gevonden dat ze opgroeiden en zich naar hun leeftijd gedroegen? Deze lange ziekte had ze veel ouder gemaakt. Ze hadden donkere kringen onder hun grote blauwe ogen en hun gezonde kleur was verdwenen. De hoge koorts en het hoesten had hun de wijze en soms sluwe uitdrukking gegeven van oude, vermoeide mensen, die gingen liggen en wie het niet kon schelen of de zon opkwam of onderging en onder bleef. Ik was bang; hun bleke, ingevallen gezichtjes bezorgden me benauwende dromen over de dood.
En al die tijd gierde de wind om het huis.
Eindelijk kwamen ze hun lied uit en liepen langzaam rond. Hun beentjes, die vroeger zo’n gezonde roze kleur hadden, waarmee ze konden huppelen en springen, waren nu zo broos als strootjes. Ze wilden nu kruipen in plaats van vliegen, en ze glimlachten in plaats van te lachen.
Vermoeid liet ik me voorover op bed vallen en dacht en dacht en dacht – wat konden Chris en ik doen om ze hun babyachtige charme weer terug te geven?
We konden niets doen, al hadden we onze eigen gezondheid graag ervoor opgegeven.
‘Vitaminen!’ zei mamma, toen Chris en ik haar op het ongezonde verschil in de tweeling attent maakten. ‘Vitaminen hebben ze nodig en jullie ook – van nu af aan moeten jullie allemaal elke dag een vitaminepil nemen.’ Terwijl ze dat zei schikte ze met haar slanke, goed verzorgde hand haar fraai gekapte, glanzende haar recht.
‘Zijn frisse lucht en zonneschijn ook in pillen te krijgen?’ vroeg ik. Ik zat op het dichtstbijzijnde bed en keek strak naar onze moeder die weigerde te zien wat er aan de hand was. ‘Als we allemaal één vitaminepil per dag slikken, worden we dan weer net zo gezond en sterk als toen we een normaal leven leidden en het grootste deel van de dag buiten waren?’
Mamma droeg een roze jurk – roze stond haar goed. Het bracht rozen op haar wangen, en gaf haar haar een warme roze glans.
‘Cathy,’ zei ze, terwijl ze neerbuigend naar me keek, en een beweging maakte om haar handen te verstoppen, ‘waarom probeer je het toch altijd zo moeilijk voor me te maken? Ik doe wat ik kan. Echt waar. En, ja, als je het wilt weten, met vitaminen kun je de gezondheid slikken die het buitenleven je geeft – dat is de reden waarom ze vitaminen maken.’
Haar onverschilligheid deed me nog meer verdriet. Ik keek even naar Chris, die met gebogen hoofd alles in zich opnam, zonder iets te zeggen. ‘Hoe lang duurt onze gevangenschap, mamma?’
‘Nog even, Cathy, niet lang meer – geloof me.’
‘Nog een maand?’
‘Misschien.’
‘Zou je niet stiekem boven kunnen komen en de tweeling mee naar buiten nemen, voor een ritje in je auto bijvoorbeeld? Je zou er best voor kunnen zorgen dat het personeel je niet ziet. Ik denk dat het ze enorm veel goed zou doen. Chris en ik hoeven niet ’
Ze draaide zich met een ruk om en keek naar mijn oudste broer om te zien of hij met mij in het complot was, maar de verbazing op zijn gezicht verried hem. ‘Nee! Natuurlijk niet: Dat kan ik niet riskeren! Er zijn acht bedienden in huis, en hoewel het personeelsverblijf is afgescheiden van de rest van het huis, staat er altijd wel iemand achter het raam om naar buiten te kijken, en dan zouden ze zien dat ik de auto startte. En omdat ze nieuwsgierig zijn, zouden ze kijken in welke richting ik reed.’
Mijn stem klonk kil. ‘Wil je dan alsjeblieft proberen wat vers fruit mee te nemen, vooral bananen? Je weet hoe gek de tweeling is op bananen en ze hebben ze niet meer gegeten sinds we hier zijn.’
‘Morgen neem ik bananen mee. Je grootvader houdt er niet van.’
‘Wat heeft hij daarmee te maken?’
‘Daarom worden er geen bananen gekocht.’
‘Je rijdt elke werkdag op en neer naar die cursus van je – je kunt toch zelf stoppen en wat bananen kopen – en nog wat pinda’s? En waarom krijgen ze niet eens een doos popcorn? Daar krijgen ze toch zeker geen slechte tanden van!’
Ze knikte vriendelijk en beloofde het. ‘En wat wil jij hebben?’ vroeg ze.
‘Vrijheid! Ik wil eruit. Ik heb er genoeg van in een kamer opgesloten te zitten. Ik wil dat de tweeling naar buiten gaat – en Chris. Ik wil dat je een huis huurt, of koopt, of steelt – maar dat je ons uit dit huis vandaan haalt!’
‘Cathy,’ pleitte ze, ‘ik doe wat ik kan. Ik breng toch altijd cadeautjes voor jullie mee? Wat ontbeer je behalve bananen? Zeg het maar.’
‘Je hebt ons beloofd dat we hier maar heel even hoefden te blijven – en we zijn er nu al maanden.’
Ze spreidde haar handen met een smekend gebaar uit. ‘Verwacht je soms van me dat ik mijn vader vermoord?’
Zwijgend schudde ik het hoofd.
‘Laat haar met rust!’ viel Chris uit zodra de deur achter zijn godin was dichtgevallen. ‘Ze doet echt haar best voor ons! Zit niet altijd zo op haar te vitten! Het is een wonder dat ze ons nog komt opzoeken, zoals jij altijd tegen haar te keer gaat, met je eeuwige vragen, alsof je haar niet vertrouwt. Jij weet niet hoe zij lijdt. Denk je dat ze zich gelukkig voelt in de wetenschap dat haar vier kinderen in één kamer zitten opgesloten en op een zolder moeten spelen?’
Het was moeilijk te zeggen wat onze moeder precies dacht en voelde. Ze was altijd even kalm en beheerst, al zag ze er vaak moe uit. Ze had nieuwe, dure kleren en droeg zelden twee keer hetzelfde, maar ze bracht voor ons ook nieuwe, dure kleren mee. Niet dat het er iets toe deed wat wij droegen. Niemand zag ons behalve grootmoeder, en we hadden net zo goed in vodden kunnen rondlopen. Misschien zou ze dan nog wel voldaan hebben geglimlacht.
We gingen niet naar zolder als het regende of sneeuwde. Zelfs op heldere dagen was er altijd die wind, die huilde en gierde door de spleten van het oude huis.
Op een nacht werd Cory wakker en riep me. ‘Laat die wind weggaan, Cathy.’
Ik liet mijn bed en de vast slapende Carrie in de steek, kroop onder de dekens naast Cory en hield hem stevig in mijn armen. Dat arme, magere lichaampje dat zo graag geliefkoosd werd door zijn echte moeder…en hij had alleen maar mij. Hij voelde zo klein en zo teer aan alsof die gierende wind hem zo kon wegblazen. Ik verborg mijn gezicht in zijn lekker geurende blonde krullen en kuste hem, zoals ik had gedaan toen hij nog een baby was en ik mijn poppen in de steek had gelaten voor levende babies. ‘Ik kan de wind niet laten weggaan, Cory. Dat kan alleen God.’
‘Zeg dan tegen God dat ik niet van de wind hou,’ zei hij slaperig. ‘Zeg tegen God dat de wind wil binnenkomen en mij pakken.’
Ik drukte hem steviger tegen me aan… ik zou Cory nooit door de wind laten pakken, nooit! Maar ik begreep wat hij bedoelde.
‘Vertel me een verhaal, Cathy, zodat ik de wind kan vergeten.’
Ik had een verhaal verzonnen voor Cory over kleine kinderen die in een klein gezellig huis woonden, met een vader en moeder, die veel, veel groter waren en sterk genoeg om alle angstaanjagende dingen te verdrijven. Een gezin van zes personen, met een grote achtertuin, waar enorme bomen stonden met schommels en waar echte bloemen groeiden – bloemen die in de herfst doodgingen en in het voorjaar weer opkwamen. Er was een hond, Clover, en een kat, Calico, en een gele vogel zong de hele dag in een gouden kooi, en iedereen hield van iedereen, en niemand werd ooit geranseld of geslagen of uitgescholden, er waren geen gesloten deuren en dichte gordijnen.
‘Zing een liedje voor me, Cathy. Ik vind het prettig als je me in slaap zingt.’
Ik hield hem teder in mijn armen en begon liedjes te zingen die ik zelf had geschreven op muziek die ik Cory steeds hoorde neuriën…zijn eigen gedachtenmuziek. Het was een liedje om zijn angst voor de wind weg te nemen en mijn eigen angst misschien. Het was mijn allereerste poging om te rijmen.
Ik hoor de wind als hij van de heuvel suist,
Hij spreekt tegen mij in de stille nacht,
Hij fluistert in mijn oor
De woorden die ik nooit hoor,
Zelfs al is hij nabij.
Ik voel de bries die waait uit de zee,
Hij speelt met mijn haar, hij liefkoost mij,
Hij neemt mij nooit bij de hand
Om te tonen dat hij begrijpt.
Hij raakt mij nooit teder aan.
Eens zal ik die heuvel beklimmen,
En een nieuwe dag vinden.
Een andere stem om de woorden te zeggen die ik moet horen
Wil ik nog een jaar blijven leven…
Cory lag in mijn armen te slapen, hij haalde regelmatig adem en voelde zich veilig. Achter hem lag Chris met wijd open ogen naar het plafond te staren. Toen mijn liedje uit was, draaide hij zijn hoofd om en keek me aan. Zijn vijftiende verjaardag was gevierd met een taart en ijs om er een bijzondere gelegenheid van te maken. Cadeaus kregen we bijna elke dag. Hij had nu een polaroid camera, een nieuw en mooier horloge. Mooi. Geweldig. Hoe kon hij zo gauw tevreden zijn?
Zag hij dan niet dat moeder niet meer dezelfde was? Merkte hij dan niet dat ze niet elke dag meer kwam? Was hij zo goedgelovig dat hij alles geloofde wat ze zei, elk excuus dat ze verzon?
De avond voor kerstmis. We waren nu vijf maanden in Foxworth Hall. Niet één keer waren we beneden geweest in dit enorme huis, laat staan buiten. We hielden ons aan de regels: we baden voor elke maaltijd; we knielden elke avond naast ons bed en zeiden ons gebed; we waren zedig in de badkamer; we hielden onze gedachten rein, zuiver, onschuldig…en toch leek het me dat ons eten van dag tot dag slechter werd.
Ik praatte mezelf in dat het niet belangrijk was dat we eens één keer onze strooptocht langs de winkels met kerstmis misten. Er kwamen nog meer kerstfeesten, als we rijk, rijk, rijk waren, als we een winkel konden binnenlopen en alles kopen wat we hebben wilden. Wat zouden we mooi zijn in onze schitterende kleren, met onze keurige manieren en zachte, beschaafde stemmen die de wereld kond deden dat we heel speciale mensen waren, nodig, onontbeerlijk, geliefd.
Natuurlijk wisten Chris en ik dat het kerstmannetje niet bestond. Maar we wilden graag dat de tweeling er wel in geloofde en niets zou missen van die betovering en verrukking van dat dikke, vrolijke mannetje dat door de wereld suisde om de wensen te vervullen van alle kinderen – zelfs al wisten ze zelf niet wat ze wensten tot ze het kregen.
Wat was je jeugd als je niet in het kerstmannetje geloofde? Niet het soort jeugd dat ik voor de tweeling verlangde!
Zelfs voor degenen die opgesloten zaten, was kerstmis een drukke tijd, zelfs voor iemand die begon te wanhopen en te twijfelen en wantrouwig werd. In het geheim hadden Chris en ik geschenkjes gemaakt voor mamma (die niets nodig had) en cadeautjes voor de tweeling – pluizige speelgoedbeesten die we moeizaam met de hand stikten en daarna met watten vulden. Ik borduurde de snuitjes voordat ze gevuld waren. Ik breide in het geheim in de badkamer een muts voor Chris van rode wol – hij werd groter en groter en groter; mamma was vergeten me iets over maten te vertellen.
Toen kwam Chris met een volkomen krankzinnig en weerzinwekkend voorstel. ‘Laten we voor grootmoeder ook een cadeautje maken. Het is eigenlijk niet juist om haar erbuiten te laten. Ze brengt onze melk en ons eten boven, en wie weet, kan zo’n geschenkje wel maken dat ze ons aardiger gaat vinden. En denk je eens in hoeveel draaglijker ons leven zou worden als zij wat vriendelijker werd.’
Ik was dom genoeg om te denken dat het zou kunnen lukken en uren en uren zwoegden we aan een cadeau voor een oude heks die ons haatte. In al die tijd had ze ons nooit één keer bij de naam genoemd.
We spanden bruin linnen op een borduurraam, plakten er gekleurde steentjes en goudkleurig en bruin koord op. Als we een fout maakten deden we het heel zorgvuldig over en dan goed, zodat zij het niet zou merken. Ze moest wel een perfectioniste zijn die de kleinste fout zou zien en afkeuren. En we zouden haar nooit iets geven dan het allerbeste wat we met vereende krachten konden creëren.
‘Weet je,’ zei Chris weer, ‘ik geloof echt dat we wel een kans hebben haar genegenheid te winnen. Per slot is ze onze grootmoeder, en mensen kunnen veranderen. Niemand blijft altijd hetzelfde. Terwijl mamma haar vader bewerkt, moeten wij haar moeder bewerken. En ook al weigert ze naar mij te kijken, ze kijkt wél naar jou.’
Ze keek niet echt naar me, ze zag alleen maar mijn haar. – om de een of andere reden leek ze gefascineerd door mijn haar.
‘Vergeet niet, Cathy, dat ze ons die gele chrysanten heeft gegeven.’ Hij had gelijk – dat was de enige strohalm waaraan we ons konden vastklampen.
Laat in de middag, tegen de schemering, kwam mamma onze kamer binnen met een echt kerstboompje in een kleine houten tobbe. Een denneboom – wat kon er meer naar kerstmis ruiken? Mamma’s wollen jurk was van lichtrode jersey; hij sloot nauw om haar lichaam en liet alle welvingen uitkomen die ik eens hoopte te hebben. Ze lachte en was opgewekt en wist ons ook op te vrolijken, terwijl ze bleef helpen de boom te versieren met de kerstballen en de lichtjes die ze had meegebracht. Ze gaf ons vier kousen om over de bedstijlen te hangen, zodat het kerstmannetje ze kon vullen.
‘Volgend jaar om deze tijd wonen we in ons eigen huis,’ zei ze vrolijk, en ik geloofde haar.
‘Ja,’ zei mamma lachend, ‘volgend jaar om deze tijd zullen we allemaal een heerlijk leven hebben. We zullen geld genoeg hebben om een groot eigen huis te kopen en jullie zullen alles hebben wat je hartje begeert. Jullie zullen deze kamer en de zolder in een mum van tijd vergeten zijn. En al die dagen die jullie zo dapper hebben verdragen zullen vergeten zijn, of ze nooit hebben bestaan.’
Ze kuste ons en zei dat ze van ons hield. We keken haar na toen ze wegging en voelden ons minder bedroefd dan anders. Ze had ons weer nieuwe hoop gegeven.
Mamma kwam ‘s nachts binnen toen we sliepen. Toen ik ‘s-morgens wakker werd, zag ik dat de kousen tot aan de rand toe gevuld waren. En er lagen stapels cadeaus onder de kleine tafel waar de boom stond, en overal in de kamer lag speelgoed voor de tweeling dat te groot en onhandig was om in te pakken.
Ik keek naar Chris. Hij knipoogde, grinnikte en sprong uit bed. Hij pakte de zilveren bellen die aan plastic teugels vastzaten en zwaaide ze krachtig boven zijn hoofd heen en weer. ‘Gelukkig kerstfeest!’ bulderde hij. ‘Wakker worden iedereen! Cory, Carrie, slaapkoppen – doe je ogen open en sta op! Kom eens kijken wat het kerstmannetje heeft gebracht!’
Ze werden langzaam wakker uit hun dromen, wreven in hun slaperige ogen, staarden ongelovig naar het vele speelgoed, naar de mooi verpakte cadeaus met naamkaartjes erop, naar de gestreepte kousen die waren gevuld met koekjes, noten, chocola, fruit, kauwgom, pepermuntstokken.
Echt snoepgoed – eindelijk! Zuurtjes, de kleurige zuurtjes die ze in kerken en scholen uitdeelden bij feesten, snoepgoed dat grote zwarte gaten in je tanden kon maken! Maar o, wat zag het er kerstmisachtig uit, en zo smaakte het ook!
Cory zat verbijsterd op bed, en wreef met zijn knuistjes in zijn ogen. Hij leek te veel in de war om iets te kunnen zeggen.
Maar Carrie had altijd haar woordje klaar. ‘Hoe heeft het kerstmannetje ons weten te vinden?’
‘O, het kerstmannetje heeft magische ogen,’ legde Chris uit, die Carrie op zijn schouder tilde. Toen stak hij zijn arm uit naar Cory en tilde hem ook op. Hij deed hetzelfde wat pappa zou hebben gedaan, en de tranen sprongen in mijn ogen.
‘Het kerstmannetje zal nooit met opzet een kind overslaan,’ zei hij, ‘en bovendien wist hij dat je hier was. Ik heb ervoor gezorgd dat hij het zou weten, want ik heb hem een heel lange brief geschreven en ons adres gegeven en een lange lijst opgesteld van de dingen die we wilden hebben, wel anderhalve meter lang.’
Mal, dacht ik. Want de verlanglijst van ons vieren was zo kort en simpel. We wilden naar buiten. We wilden onze vrijheid.
Ik ging rechtop in bed zitten en keek om me heen met een brok in mijn keel. Mamma had het geprobeerd, o, ja. Ze had het geprobeerd, ze had haar best gedaan. Ze hield van ons, ze gaf om ons. Het moest haar maanden hebben gekost om dit alles te kopen.
Ik schaamde me en had berouw over mijn gemene, lelijke gedachten. Dat kwam ervan als je alles onmiddellijk wilde hebben en geen geduld en vertrouwen had.
Chris keek me vragend aan. ‘Hé, ben je van plan de hele dag zo te blijven zitten – hou je niet meer van cadeaus?’
Terwijl Cory en Carrie het papier van de pakjes scheurden kwam Chris naar mij toe en stak zijn hand uit. ‘Kom, Cathy, geniet van de enige kerstmis die je op je twaalfde jaar zult beleven. Maak er een uniek feest van, anders dan alle kerstfeesten die we in de toekomst zullen beleven.’ Zijn blauwe ogen stonden smekend.
Hij droeg een verkreukelde rode pyjama met witte randjes en zijn goudblonde haar stond naar alle kanten uit. Ik droeg een rood nachthemd van schapewol en mijn lange haren waren nog verwarder dan de zijne. Ik legde mijn hand in zijn warme hand en lachte. Kerstmis was kerstmis, waar je ook was en hoe de omstandigheden ook waren, het was een dag om van te genieten. We maakten alle pakjes open en pasten onze nieuwe kleren aan en stopten ons vol met snoep vóór het ontbijt. En ‘het kerstmannetje’ had een briefje achtergelaten dat we het snoep moesten verbergen voor een zekere ‘je-weet-wel-wie’. Want snoep veroorzaakte nog steeds gaten. Zelfs op kerstdag.
Ik zat op de grond in mijn prachtige nieuwe ochtendjas van groen fluweel. Chris had een nieuwe ochtendjas van rood flanel die bij zijn pyjama paste. Ik trok de tweeling hun nieuwe lichtblauwe ochtendjasjes aan. Ik geloof niet dat er vier gelukkigere kinderen bestonden dan wij die ochtend. Chocoladerepen waren hemels en des te lekkerder omdat ze verboden waren. Het was zalig om die chocola in mijn mond te houden en langzaam te laten smelten, terwijl ik mijn ogen stevig dichtkneep om meer van de smaak te kunnen genieten. En toen ik ze even opendeed, zag ik dat Chris de zijne ook gesloten hield. Grappig zoals de tweeling hun chocola at, met wijd open ogen, vol verbazing. Waren ze de smaak vergeten? Het leek van wel, want ze keken of ze de hemel op aarde proefden. Toen we de deurknop hoorden rammelen verborgen we het snoepgoed gauw onder het dichtstbijzijnde bed.
Het was grootmoeder. Ze kwam zachtjes binnen met de picknickmand. Ze zette de mand op de speeltafel. Ze wenste ons geen ‘Gelukkig Kerstfeest’, geen goedemorgen, ze glimlachte niet of liet op enige manier blijken dat het een bijzondere dag was. En we mochten niet tegen haar spreken als zij niet eerst tegen ons had gesproken.
Met tegenzin en angst, maar ook hoopvol, pakte ik het langwerpige pakje in het rode foliepapier, dat om een van mamma’s pakjes had gezeten. Onder dat mooie papier bevond zich onze collage, waaraan we alle vier hadden meegewerkt: een kinderlijke versie van de volmaakte tuin. De oude hutkoffers op zolder hadden ons prachtig materiaal verschaft, zoals de fijne zij waarvan de pastelkleurige vlinders waren gemaakt, die boven de bonte, geborduurde bloemen zweefden. Hoe enthousiast had Carrie die paarse vlinders met rode stippen gemaakt – ze was dol op paars met rood! Als er ooit een mooiere vlinder bestond – een levende kon niet! – zou het die van Cory zijn, van gele zij met groene en zwarte vlekjes en oogjes van rode steentjes. Onze bomen waren gemaakt van bruin koord, met kleine tabaksbruine kiezelsteentjes, die er uitzagen als schors; de takken waren sierlijk ineengevlochten, zodat er felgekleurde vogels op neer konden strijken of tussen de bladeren door vliegen. Chris en ik hadden kippeveren gehaald uit oude kussens en die in waterverf gedoopt en met een oude tandenborstel de veertjes uitgekamd, zodat ze weer mooi glad waren.
Het klinkt misschien verwaand als ik zeg dat ons schilderij blijk gaf van grote artisticiteit en creativiteit. Onze compositie was evenwichtig, maar had toch ritme, stijl…en een charme die de tranen in moeders ogen deden springen toen we het haar lieten zien. Ze moest zich omdraaien, om haar tranen te verbergen. O, ja, deze collage was verreweg het mooiste kunstwerk dat we tot dusver hadden gemaakt.
Met angst en beven wachtte ik het ogenblik af dat haar handen leeg zouden zijn. Daar grootmoeder Chris noot aankeek, en de tweeling zo doodsbang voor haar was, dat ze ineenschrompelden in haar aanwezigheid, was mij de taak toebedeeld haar het geschenk te overhandigen. Mijn voeten wilden niet bewegen. Chris gaf me een harde por met zijn elleboog. ‘Schiet op,’ fluisterde hij, ‘straks is ze weg.’
Mijn voeten leken aan de grond genageld. Ik reikte het pakje met uitgestrekte armen aan. In die houding leek het een offerande, want het was niet gemakkelijk haar iets te geven, waar zij ons niets anders dan vijandschap toonde en haar kans afwachtte om ons pijn te doen.
Die kerstochtend slaagde ze er wonderwel in om ons pijn te doen, ook zonder karwats of woorden.
Ik wilde haar plechtig begroeten en zeggen: ‘Prettig kerstfeest, grootmoeder. We willen u iets geven. U hoeft ons niet te bedanken; het was geen moeite. Alleen maar een kleinigheid om u te tonen hoezeer we het waarderen dat u ons elke dag eten komt brengen en ons onderdak verleent.’
Nee, nee, dan zou ze denken dat ik het sarcastisch bedoelde. Ik kon beter zoiets zeggen als: ‘Prettig kerstfeest. We hopen dat u dit mooi vindt. We hebben er allemaal aan gewerkt, zelfs Cory en Carrie, en u mag het houden, zodat, als wij weg zijn u zult weten dat we ons best hebben gedaan, echt ons best gedaan.’
Alleen al het feit dat ze mij voor zich zag staan met het geschenk, verraste haar.
Langzaam, mijn ogen dapper naar haar opgeslagen, bood ik haar ons kerstoffer aan. Ik wilde niet smeken met mijn ogen. Ik wilde dat ze het aannam en mooi vond en dank je wel zei, ook al zei ze het koel. Ik wilde dat ze vanavond naar bed ging en aan ons dacht, ons wat minder slecht vond. Ik wilde dat ze al het werk zou waarderen dat we aan ons geschenk hadden besteed, en ik wilde dat ze zou nadenken over de manier waarop ze ons bejegende.
Haar kille en minachtende ogen gingen vernietigend naar de langwerpige, in rood foliepapier verpakte doos. Bovenop was een takje namaakhulst en een grote zilveren strik bevestigd. Aan de strik was een kaartje gebonden: ‘Voor grootmoeder, van Chris, Cathy, Cory en Carrie’.
Haar harde grijze ogen bleven lang genoeg op het kaartje rusten om het te lezen. Toen sloeg ze haar ogen op en zag mijn hoopvolle blik, die smeekte, vroeg, de geruststelling wilde afdwingen dat we niet – zoals ik soms vreesde – slecht waren. Haar ogen gingen weer terug naar de doos en toen draaide ze zich weloverwogen om. Zonder een woord te zeggen liep ze de deur uit, smeet die hard achter zich dicht en deed hem op slot. Ik stond midden in de kamer en hield het eindprodukt in mijn handen van lange uren zwoegen om schoonheid en perfectie te bereiken.
Idioten die we waren! Stomme idioten!
We zouden nooit haar genegenheid kunnen winnen! Ze zou ons altijd als duivelsgebroed beschouwen! Voor haar bestonden we inderdaad niet.
En het deed pijn, o, reken maar dat het pijn deed. Het deed pijn tot in mijn blote voeten, en mijn hart leek een holle bal die pijnscheuten door mijn borst joeg. Achter me hoorde ik Chris hoorbaar in- en uitademen, en de tweeling begon zachtjes te huilen.
Dit was het moment waarop ik moest bewijzen dat ik volwassen was, de beheersing tonen die mamma altijd zo goed en effectief aan den dag wist te leggen. Ik probeerde altijd de reacties en expressies van mijn moeder na te volgen. Ik gebruikte mijn handen zoals zij. Ik glimlachte zoals zij, langzaam en verleidelijk.
En wat deed ik om mijn volwassenheid te demonstreren? Ik smeet het pakje op de grond! Ik vloekte, gebruikte woorden die ik nooit eerder gezegd had! Ik hief mijn voet op en trapte erop, en ik sprong en trapte tot ik het kraken hoorde van de mooie oude lijst die we op zolder hadden gevonden en in elkaar gelijmd en opnieuw gelakt hadden, zodat hij als nieuw was. Ik haatte Chris, omdat hij me had laten geloven dat je de genegenheid kon winnen van een vrouw die van steen was! Ik haatte mamma, omdat ze ons in deze positie had gebracht! Ze had haar moeder beter moeten kennen; er was vast wel iets dat ze had kunnen doen – alles was beter dan dit.
Onder mijn woeste, onbeheerste aanval versplinterde de droge lijst; ons hele werk was naar de maan.
‘Stop!’ riep Chris. ‘We kunnen het zelf houden!’
Hij kwam aangehold om de totale vernietiging te voorkomen, maar het was te laat, het tere schilderij was verwoest, definitief. Ik was in tranen.
Huilend bukte ik me en raapte de zijden vlinders met hun schitterende gekleurde vleugels op, die Cory en Carrie zo ijverig en vol inspanning hadden gemaakt. Pastelkleurige vlinders, die ik mijn leven lang zou bewaren.
Chris hield me in zijn armen, terwijl ik luid snikte; hij probeerde me te troosten met vaderlijke woorden: ‘Niet huilen. Het geeft niet wat ze doet. Wij hadden gelijk, en zij had ongelijk Wij hebben het geprobeerd. Zij probeert het nooit.’
We zaten zwijgend op de grond temidden van onze geschenken. De tweeling was stil, hun grote ogen vol twijfel, ze wilden spelen met hun speelgoed, en wisten niet wat te doen, omdat ze onze spiegels waren en onze emoties weerkaatsten. Ik had zo’n medelijden met ze, dat al mijn verdriet weer bovenkwam. Ik was twaalf. Ik zou toch eens een keer moeten leren me wat volwassener te gedragen en me te beheersen, geen vaatje buskruit te zijn, dat elk moment kon ontploffen.
Mamma kwam glimlachend binnen en nep ons vrolijk Kerstfeest toe. Ze had nog meer cadeaus bij zich, waaronder een enorm poppenhuis, dat vroeger van haar was geweest…en van haar afschuwelijke moeder. ‘Dit is niet van het kerstmannetje,’ zei ze, en zette het poppenhuis voorzichtig op de grond, en er was nu ook werkelijk geen centimeter grond meer vrij. ‘Dit is mijn geschenk voor Cory en Carrie.’ Ze omhelsde hen en gaf hun een zoen op de wang en zei dat ze nu ‘vader-en-moedertje’ konden spelen en ‘gastheer en gastvrouw, zoals zij altijd had gedaan toen ze vijf was.
Als ze al merkte dat we geen van allen erg blij waren met dat grote poppenhuis, liet ze dat niet blijken. Lachend en vrolijk hurkte ze neer op de grond en vertelde ons hoeveel ze altijd van het poppenhuis gehouden had.
‘Het is ook erg waardevol,’ zei ze dwepend. ‘Zo’n poppenhuis brengt een vermogen op. Alleen al die miniatuur porseleinen poppetjes met die beweegbare ledematen zijn onbetaalbaar; de gezichtjes zijn allemaal met de hand geschilderd. De poppen zijn op schaal gemaakt, in verhouding tot het huis, net als de meubels, de schilderijen – alles eigenlijk. Het huis is met de hand gemaakt door een Engelse kunstenaar. Elke stoel, tafel, bed, lamp, kroonluchter – het zijn allemaal reprodukties van echt antiek. Ik heb gehoord dat de kunstenaar er twaalf jaar over heeft gedaan.
Kijk maar hoe de deurtjes open en dicht gaan, ze sluiten perfect, wat meer is dan je kunt zeggen van het huis waarin wij wonen,’ ging ze verder. ‘En alle laatjes kunnen open en dicht. Er is een heel klein sleuteltje bij, waarmee je het bureautje op slot kunt doen, en kijk eens, hoe sommige deuren in de muren glijden – schuifdeuren noemen ze die! Ik wou dat dit huis zulke deuren had; ik begrijp niet waarom die uit de mode zijn geraakt. En zie je die met de hand uitgesneden kroonlijsten bij het plafond, en de panelen in de eetkamer en de bibliotheek – en die lilliputter boekjes op de planken? Je gelooft het misschien niet, maar als je een microscoop had, zou je de tekst kunnen lezen!’
Ze demonstreerde heel voorzichtig de wonderen van een poppenhuis dat alleen was weggelegd voor de kinderen van ontzettend rijke mensen.
Chris kon het natuurlijk niet laten een van die mini-boekjes eruit te halen en vlak bij zijn half dichtgeknepen ogen te houden, om te proberen een tekst te lezen, die zo klein gedrukt was, dat je er een microscoop bij nodig had. (Er was een heel speciale microscoop, die hij eens hoopte te hebben…en die ik hoopte hem te kunnen geven.)
Ik bewonderde de vaardigheid en het geduld waarmee al die kleine meubeltjes waren gemaakt. In de salon van het oude poppenhuis stond een vleugel, waarover een zijden sjaal met goudkleurige franje lag. Midden op de tafel in de eetkamer stond een vaas met zijden bloemen. Op het buffet stond een zilveren schaal met namaakfruit. Aan het plafond hingen twee kristallen kroonluchters met echte kaarsjes erin. In de keuken stonden bedienden met schortjes voor, die het eten klaarmaakten. Een butler in livrei stond bij de voordeur om de gasten te begroeten, terwijl in de salon fraai geklede dames stijfjes naast mannen met uitgestreken gezichten stonden. Boven, in de kinderkamer, waren drie kinderen, en in de wieg lag een baby met uitgestrekte armpjes gereed om eruit te worden getild. Er was een bijgebouw, iets naar achteren, en daarin stond een rijtuig. En twee paarden in de stallen. Hemel! Wie had ooit kunnen denken dat mensen zoiets kleins konden maken! Ik keek naar de ramen, bewonderde de sierlijke witte gordijnen en zware overgordijnen. Op de eettafel stonden potten en pannen – allemaal heel klein, niet groter dan doperwten.
‘Cathy,’ zei mamma, terwijl ze haar arm om me heen sloeg, ‘kijk eens naar dat kleine kleedje. Het is een echte pers, van zuivere zijde. En in de eetkamer ligt een oosters kleed.’ Ze ging door met het ophemelen van het opvallende stuk speelgoed.
‘Hoe kan het er zo nieuw uitzien en toch zo oud zijn?’ vroeg ik. Een schaduw gleed over mamma’s gezicht. ‘Toen het van mijn moeder was stond het onder een enorme glazen stolp. Ze mocht ernaar kijken, maar het nooit aanraken. Toen ik het kreeg nam mijn vader een hamer en sloeg de glazen stolp kapot, en ik mocht van hem met alles spelen – op voorwaarde dat ik met mijn hand op de Bijbel zou zweren, dat ik niets zou breken.’
‘En heb je dat gezworen en heb je niets gebroken?’ vroeg Chris.
‘Ja, ik heb het gezworen, en, ja, ik heb wat gebroken.’ Haar hoofd was gebogen, zodat we haar ogen niet konden zien. ‘Er was nog een poppetje, een knappe jongeman, en zijn armpje brak af toen ik probeerde zijn jasje uit te trekken. Ik kreeg met de karwats, niet alleen omdat ik het poppetje had gebroken, maar vooral omdat ik wilde zien wat er onder zijn kleren zat.’
Chris en ik bleven zwijgend zitten, maar Carrie leefde op en toonde grote belangstelling voor de grappige poppetjes in hun mooie, kleurige kleren. Vooral de baby in de wieg vond ze mooi. Omdat zij zo enthousiast was, kwam Cory er ook bij staan om het poppenhuis te bekijken.
Toen richtte mamma haar aandacht op mij. ‘Cathy, waarom keek je zo ernstig toen ik binnenkwam? Vond je je cadeaus niet mooi?’
Omdat ik geen antwoord gaf, antwoordde Chris in mijn plaats. ‘Ze is bedroefd, omdat grootmoeder het geschenk weigerde dat we voor haar hadden gemaakt.’ Mamma gaf me een klopje op mijn schouder, maar vermeed mijn blik. Chris ging verder: ‘En welbedankt voor alles – je hebt niets vergeten, je hebt alles aan het kerstmannetje doorgegeven. Maar nog het meest bedankt voor het poppenhuis. Ik denk dat de tweeling daar meer plezier mee zal hebben dan met iets anders.’
Ik staarde naar de twee driewielertjes waarmee de tweeling op zolder kon rijden, om hun magere zwakke beentjes door het trappen wat te versterken. Er waren rolschaatsen voor Chris en mij, die we alleen in het schoollokaal mochten gebruiken. Die kamer was geïsoleerd met bepleisterde muren en stevige houten vloeren en daardoor geluiddichter dan de rest van de zolder.
Mamma stond op en glimlachte geheimzinnig voor ze wegging. Vlakbij de deur zei ze dat ze over een paar seconden terug was en toen kwam ze met het beste cadeau van alles – een kleine draagbare TV!
‘Die heeft mijn vader me gegeven voor mijn slaapkamer. En toen wist ik meteen wie er het meeste plezier van zou hebben. Nu hebben jullie een echt raam waardoor je de wereld kunt zien.’
Precies de juiste woorden om mijn hoop vleugels te geven! ‘Mamma!’ riep ik uit. ‘Heeft je vader je een duur cadeau gegeven? Betekent dat dat hij je nu aardig vindt? Heeft hij je vergeven dat je met pappa getrouwd bent? Mogen we nu naar beneden?’
Haar blauwe ogen werden weer donker en omfloerst, en er klonk geen vreugde in haar stem, toen ze ons vertelde dat haar vader inderdaad vriendelijker was – hij had haar vergeven dat ze een zonde had begaan jegens God en de maatschappij. En toen zei ze iets dat mijn hart in mijn keel deed kloppen.
‘Volgende week laat mijn vader me in zijn testament opnemen. Hij laat me alles na; zelfs dit huis is van mij als mijn moeder sterft. Hij laat haar niets na, omdat zij al van haar vader en moeder heeft geërfd.’
Geld – het kon me niets schelen. Ik wilde alleen maar naar buiten! En plots voelde ik me heel gelukkig – zo gelukkig dat ik mijn armen om mijn moeder heen sloeg, haar op de wang kuste en haar innig omhelsde. Jeetjemina, dit was de fijnste dag sinds we hier gekomen waren…en toen herinnerde ik me ineens dat mamma niet gezegd had dat we naar beneden mochten. Maar we waren toch een stap verder op de weg naar onze vrijheid.
Moeder zat op bed en glimlachte met haar mond, maar niet met haar ogen. Ze lachte om een paar malle dingen die Chris en ik zeiden, en het was een harde, broze lach, helemaal niet haar eigen lach. ‘Ja, Cathy, ik ben de plichtsgetrouwe, gehoorzame dochter geworden die je grootvader altijd gewenst heeft. Hij spreekt en ik gehoorzaam. Hij beveelt en ik draaf. Het is me eindelijk gelukt het hem naar de zin te maken.’ Ze zweeg plotseling en keek naar de dubbele ramen en het bleke licht daarachter. ‘Hij is zelfs zo tevreden over me dat hij vanavond een party voor me geeft om me weer te introduceren bij mijn oude vrienden en de plaatselijke society. Het wordt een enorme bedoening, want als mijn ouders een feest geven, dan doen ze alles in het groot. Ze drinken zelf geen alcohol, maar ze zien er geen been in om drank te serveren aan mensen die niet bang zijn voor de hel. Al het eten en drinken wordt verzorgd door een restaurant, en er komt ook een orkest voor het dansen.’
Een feest! Een feest voor Kerstmis! Met een orkest om te dansen! En eten en drinken door een restaurant! En mamma werd in het testament van haar vader opgenomen. Wat een geweldige dag!
‘Mogen we kijken?’ vroegen Chris en ik bijna tegelijkertijd. ‘We zullen heel stil zijn.’
‘We zullen ons ergens verbergen waar niemand ons kan zien.’
‘Alsjeblieft, mamma, alsjeblieft, het is zo lang geleden dat we andere mensen hebben gezien en we zijn nog nooit op een kerstfeest geweest.’
We smeekten en smeekten tot ze eindelijk niet langer nee kon zeggen. Ze trok Chris en mij terzijde, in een hoek waar de tweeling ons niet kon horen, en fluisterde: ‘Er is één plaats waar jullie je kunnen verstoppen en toch kunnen kijken, maar ik durf het niet aan met de tweeling. Ze zijn nog te jong; je weet dat ze niet langer dan twee seconden stil kunnen zitten, en Carrie zou waarschijnlijk gaan gillen van opwinding en de algemene aandacht trekken. Dus zweer op je woord van eer dat je het hun niet zult vertellen.’
We beloofden het. Nee, natuurlijk zouden we het niet vertellen, dat hoefden we niet eens te zweren. We hielden van onze kleine tweeling, en we zouden ze nooit verdriet willen doen; ze hoefden niet te weten wat ze misten.
We zongen kerstliedjes toen mamma weg was en de dag ging vrolijk genoeg voorbij, al zat er niet; bijzonders in de picknickmand; boterhammen met ham, waar de tweeling niet van hield en plakken kalkoen, die nog ijskoud waren, alsof ze zo uit de diepvries kwamen. Restantjes van Thanksgiving Day.
Het werd vroeg donker, en ik zat lange tijd naar het poppenhuis te staren, waar Carrie en Cory vrolijk speelden met de kleine porseleinen poppetjes en de kostbare miniaturen.
Gek, hoeveel je kon leren van levenloze voorwerpen die eens van een klein meisje waren geweest, waarnaar ze had mogen kijken, maar die ze nooit mocht aanraken. En toen kwam er een ander klein meisje, dat het poppenhuis kreeg, en de glazen stolp werd kapotgeslagen, zodat ze de voorwerpen daarbinnen kon aanraken, en ze gestraft kon worden – als ze iets brak.
Een huiveringwekkende gedachte kwam bij me op: ik vroeg me af wat Carrie of Cory zou breken en wat hun straf zou zijn.
Ik stopte een stukje chocola in mijn mond en verzoette daarmee de wrangheid van mijn achterdochtige, onvriendelijke gedachten.