EINDELIJK, MAMMA

Chris en ik spraken met geen woord over hetgeen er op de dag van de ranselingen in bed tussen ons gebeurd was. Ik betrapte hem er soms op dat hij naar mij staarde, maar zodra ik naar hem keek wendde hij zijn blik af. En als hij zich plotseling omdraaide terwijl ik naar hem keek, vlogen mijn ogen een andere kant op.

We groeiden elke dag, Chris en ik. Mijn borsten werden voller, mijn heupen breder, mijn middel werd smaller en het korte haar boven mijn voorhoofd groeide en krulde. Waarom had ik niet eerder beseft dat het zou gaan krullen als het niet langer in golven werd getrokken door het gewicht van al dat haar. Chris’ schouders werden breder, zijn borst werd mannelijker, en zijn armen sterker. Eén keer betrapte ik hem erop dat hij op zolder naar dat lichaamsdeel stond te staren, waar hij zo dol op leek te zijn – en daar ook de maat van nam! ‘Waarom?’ vroeg ik, en hoorde tot mijn verbazing dat de lengte belangrijk was. Hij draaide zich om en vertelde me dat hij pappa eens naakt had gezien, en wat hij zelf had leek zo klein vergeleken bij het zijne.

Hij bloosde tot diep in zijn hals toen hij dat zei. Het was hetzelfde als wanneer ik me afvroeg welke maat bustehouder mamma zou dragen! ‘Niet meer doen,’ fluisterde ik. Cory had zo’n klein mannelijk dingetje, en als hij Chris eens zag en vond dat die van hem niet groot genoeg was?

Plotseling hield ik op met het poetsen van de schoolbanken en bleef roerloos staan. Ik dacht aan Cory. Ik draaide me om en staarde naar hem en Carrie. O, God, wat dringt er toch weinig tot je door als je zo boven op elkaar leeft! We zaten nu twee jaar en vier maanden opgesloten – en de tweeling was niet veel veranderd sinds de avond dat we gekomen waren! Hun hoofden waren groter en daardoor hadden hun ogen minder groot moeten lijken. Maar die waren juist uitzonderlijk groot. Ze zaten lusteloos op de gevlekte en stinkende oude matras die we vlak bij de gordijnen hadden gelegd. Ik kreeg een vreemd kriebelig gevoel in mijn maag toen ik ze objectief bekeek. Hun lichaampjes leken ranke bloemstengels die te zwak waren om de bloesems van hun hoofden te kunnen dragen.

Ik wachtte tot ze in slaap vielen en zei toen zachtjes tegen Chris: ‘Kijk eens naar de kleintjes. Ze groeien niet. Alleen hun hoofden zijn groter geworden.’

Hij zuchtte diep, kneep zijn ogen halfdicht en liep naar de tweeling toe. Hij bleef bij hen staan, bukte zich en betastte hun transparante huidjes. ‘Als ze maar mee naar buiten wilden, het dak op, zodat ze konden profiteren van de zon en de frisse lucht, zoals wij. Cathy, hoe ze ook tekeer gaan, we moeten ze dwingen om naar buiten te gaan!’

We waren naïef genoeg om te denken dat als we ze het dak op droegen, terwijl ze sliepen, ze in de zon wakker zouden worden en zich in onze armen veilig zouden voelen. Voorzichtig tilde Chris Cory op, terwijl ik me bukte om Carrie op te nemen. Voorzichtig liepen we naar een open zolderraam. Het was donderdag, onze dag om het dak op te gaan, als de bedienden hun vrije dag in het dorp doorbrachten. Op het achterste deel van het dak was het veilig genoeg.

Chris stapte over de vensterbank heen met Cory in zijn armen en op hetzelfde moment werd Cory wakker door de warme najaarslucht. Hij keek om zich heen, zag mij met Carrie in mijn armen, om haar ook naar het dak te brengen, en gaf een gil die door merg en been ging! Carrie werd met een schok wakker. Ze zag Chris en Cory op het steile dak, ze zag mij en zag waar ik haar naar toe bracht, en ze gaf een schreeuw die mijlenver hoorbaar was!

Chris riep door het lawaai heen: ‘Kom! We moeten het doen, voor hun eigen bestwil!’

Ze schreeuwden niet alleen, maar schopten en sloegen met hun kleine vuistjes. Carrie zette haar tanden in mijn armen, en ik gaf ook een gil. Klein als ze waren, ze hadden de kracht van iemand in doodsnood. Carrie sloeg met haar vuistjes in mijn gezicht, zodat ik nauwelijks iets kon zien, en schreeuwde in mijn oor! Haastig keerde ik om en ging terug naar het leslokaal. Trillend zette ik Carrie weer op haar benen. Ik leunde hijgend en puffend tegen een lessenaar en dankte God dat ik haar veilig en wel weer binnen had. Chris kwam terug met Cory. Het had geen zin. Als we ze dwongen het dak op te gaan brachten we het leven van ons alle vier in gevaar.

De tweeling was boos. Ze verzetten zich toen we hen naar de muur brachten, waar we de eerste dag streepjes hadden gezet om hun lengte aan te geven. Chris hield hen vast, terwijl ik een beetje naar achteren ging om te zien hoeveel centimeter ze waren gegroeid.

Ik staarde geschokt en ongelovig naar de tweeling. Het was niet mogelijk. Waren ze in al die tijd maar vijf centimeter gegroeid? Vijf centimeter, terwijl Chris en ik juist zoveel gegroeid waren tussen ons vijfde en zevende jaar? Ze waren wel uitzonderlijk klein geweest bij hun geboorte; Cory woog maar vijf pond en Carrie vijf pond en honderd gram.

Ik verborg mijn gezicht in mijn handen, om mijn ontsteltenis niet te laten zien. Maar dat was niet voldoende. Ik draaide me om zodat ze alleen maar mijn rug zagen, en ik kreeg het benauwd, omdat ik mijn tranen moest bedwingen.

‘Je kunt ze nu wel loslaten,’ bracht ik er tenslotte uit. Ik keek om en zag ze nog net naar de trap hollen, als twee blonde muizen, naar hun geliefde televisie, waarmee ze de werkelijkheid konden ontvluchten, en naar het kleine muisje, dat leefde en wachtte tot zij zijn gevangenschap kwamen opvrolijken.

Chris stond vlak achter me te wachten. ‘En,’ vroeg hij, toen ik sprakeloos bleef staan. ‘Hoeveel zijn ze gegroeid?’

Snel wiste ik mijn tranen weg voor ik me omdraaide. Ik wilde zijn gezicht zien als ik het hem vertelde. ‘Vijf centimeter,’ zei ik toonloos, maar het verdriet in mijn ogen ontging hem niet.

Hij kwam dichterbij en sloeg zijn armen om me heen. Toen drukte hij mijn hoofd dicht tegen zijn borst, en ik begon luid te snikken. Ik haatte mamma dat ze dit gedaan had! Ik haatte haar! Ze wist dat kinderen net planten waren – ze hadden zon nodig om te kunnen groeien. Trillend lag ik in de armen van mijn broer en probeerde te geloven dat het weer mooie, gezonde kinderen zonden worden als we weer vrij waren. Natuurlijk werden ze dat, natuurlijk! Ze zouden de verloren jaren inhalen en als de zon weer op hun magere lichaampjes scheen zouden ze groeien als kool – natuurlijk zouden ze dat, natuurlijk! Het kwam alleen maar door die lange dagen binnenshuis dat hun wangen zo hol waren en hun ogen zo diep in de kassen lagen. Dat kon immers allemaal weer ongedaan worden gemaakt?

‘Nou?’ zei ik gesmoord, me vastklampend aan de enige ter wereld die nog iets om ons scheen te geven, ‘houdt geld de wereld draaiende of de liefde? Als de tweeling voldoende liefde had gehad zouden ze zeventien of misschien wel twintig centimeter zijn gegroeid in plaats van vijf.’

Chris en ik gingen naar onze duistere, eenzame gevangenis om te lunchen, en zoals altijd stuurde ik de tweeling naar de badkamer om hun handen te wassen, want ik wilde niet dat muizenbacillen hun zwakke gezondheid nog meer in gevaar brachten.

Terwijl we rustig aan tafel onze boterhammen aten, onze lauwwarme soep en melk dronken, en naar de mensen op de TV keken die elkaar ontmoetten en omhelsden en plannen maakten om weg te lopen en hun respectieve echtgenoten in de steek te laten, ging de deur van onze kamer open. Ik wilde eigenlijk niets missen van wat er op het scherm gebeurde, maar ik keek toch op.

Vrolijk en stralend op de drempel stond moeder. Ze droeg een sjiek mantelpakje van dunne wol, met zacht grijs bont aan de manchetten en de hals van het jasje.

‘Lieverds!’ begroette ze ons enthousiast, en zweeg toen aarzelend en onzeker, omdat niet één van ons overeind sprong om haar welkom te heten. ‘Daar ben ik dan! Zijn jullie niet blij me weer te zien? Jullie weten niet hoe fijn ik het vind jullie weer terug te zien. Ik heb jullie zo gemist, en ik heb zoveel aan jullie gedacht, en ik heb een hele hoop mooie cadeaus meegebracht, die ik heel zorgvuldig heb uitgezocht. Wacht maar tot jullie ze zien! Ik heb het heel stiekem moeten doen – want ik kon moeilijk uitleggen waarom ik allerlei dingen voor kinderen wilde kopen. Ik wilde het goedmaken dat ik zo lang ben weggebleven, echt waar, maar het was wel erg gecompliceerd! En ik wist niet precies hoe lang ik weg zou blijven. Maar al hebben jullie me gemist, jullie zijn goed verzorgd in die tijd, nietwaar? Jullie hebben toch niet geleden?’

Hadden we geleden? Hadden we haar alleen maar gemist? Wie was ze eigenlijk? Idiote gedachten, terwijl ik naar haar staarde en luisterde hoe gecompliceerd het leven kan worden door vier verheimelijkte kinderen. En hoewel ik haar wilde verloochenen, haar nooit meer toelaten in mijn hart, weifelde ik toch en ondanks alles kwam er weer hoop in me op. Ik wilde zo graag weer van haar houden, haar vertrouwen.

Chris stond op en liet als eerste zijn stem horen die van hoog en soms piepend zwaar en laag en mannelijk was geworden. ‘Mamma, natuurlijk zijn we blij dat je terug bent! En natuurlijk hebben we je gemist! Maar het was verkeerd van je om weg te gaan en zo lang weg te blijven, wat voor ingewikkelde redenen je ook had.’

‘Christopher,’ zei ze, met grote verbaasde ogen, ‘je stem klinkt heel anders dan anders.’ Haar ogen flitsten van hem naar mij en toen naar de tweeling. Haar opgewekte levendigheid verdween. ‘Chris, is er iets verkeerd gegaan?’

‘Verkeerd gegaan?’ herhaalde hij. ‘Mamma, wat kan er in ‘s hemelsnaam ooit goed gaan als je jarenlang in één kamer opgesloten zit? Je zei dat mijn stem anders klinkt – kijk maar eens goed naar me. Ben ik nog diezelfde kleine jongen? En kijk eens naar Cathy – is zij nog een kind? En kijk vooral naar de tweeling; kijk maar hoe groot ze zijn geworden. En kijk dan weer naar mij en durf in mijn gezicht te zeggen dat Cathy en ik nog steeds kinderen zijn die je neerbuigend kunt behandelen en die geen volwassen problemen kunnen begrijpen. We hebben geen duimen zitten draaien terwijl jij weg was en plezier maakte. Via onze boeken hebben Cathy en ik een biljoen levens geleid…onze manier om uit de tweede hand te voelen dat we leven.’

Mamma wilde hem in de rede vallen, maar Chris overstemde haar zwakke, haperende stemgeluid. Hij keek minachtend naar haar talloze cadeaus. ‘Je komt terug met je vredesofferandes, zoals je altijd doet als je weet dat je verkeerd hebt gedaan. Waarom denk je toch nog altijd dat die stomme geschenken van je goed kunnen maken wat wij verloren hebben en nog steeds verliezen? O, ja, er is een tijd geweest dat we blij waren met je spelletjes en speelgoed en kleren die je naar onze gevangenis bracht, maar we zijn nu ouder, en cadeaus zijn niet voldoende meer.’

‘Christopher, alsjeblieft,’ smeekte ze. Ze keek onrustig naar de tweeling, maar wendde haar blik weer snel af. ‘Praat alsjeblieft niet of je niet meer van me houdt. Dat zou ik niet kunnen verdragen.’

‘Ik hou van je,’ was zijn antwoord. ‘Ik dwing mezelf van je te blijven houden, ondanks alles wat je doet. Ik moet van je houden. We moeten allemaal van je houden en in je geloven, en vertrouwen dat je het beste met ons voor hebt. Maar kijk eens naar ons, mamma, probeer ons eens te zien zoals we zijn. Cathy denkt, en ik denk, dat je je ogen sluit voor het kwaad dat je aanricht. Je komt glimlachend bij ons en je houdt ons zoet met beloftes voor de toekomst, maar er komt nooit iets van terecht. Lang geleden, toen je ons voor het eerst vertelde over dit huis en je ouders, toen zei je dat we maar één nacht in deze kamer opgesloten zouden worden, en die ene nacht werd een paar dagen en toen een paar weken en toen een paar maanden…en er zijn nu al twee jaar voorbij gegaan terwijl we wachten op de dood van een oude man, die misschien wel nooit dood gaat, omdat een hoop slimme artsen hem in leven weten te houden. Maar deze kamer is niet zo erg best voor onze gezondheid. Begrijp je dat dan niet?’ schreeuwde hij bijna. Zijn jongensachtige gezicht was vuurrood, of hij de grens van zijn zelfbeheersing bereikt had. Ik had niet gedacht dat ik het ooit zou meemaken dat hij moeder zou aanvallen –  zijn geliefde moeder.

Hij scheen zelf te schrikken van zijn harde stemgeluid, want hij liet zijn stem dalen en sprak wat rustiger, maar zijn woorden sloegen in als kogels: ‘Mamma, of je dat enorme fortuin van je vader erft of niet, wij willen hier uit! Niet de volgende week of morgen – maar vandaag! Nu! Deze minuut! Geef mij die sleutel, dan gaan we weg, heel ver weg. Je kunt ons geld sturen als je wilt, of niet, als je dat liever hebt, en je hoeft ons nooit meer terug te zien, en dan zijn al je problemen opgelost. Wij zullen uit je leven verdwenen zijn, en je vader hoeft nooit te weten dat we bestaan, en jij kunt alles wat hij je nalaat voor jezelf houden.’

Mamma verbleekte van schrik.

Ik zat op mijn stoel, mijn lunch half opgegeten voor me. Ik had medelijden met haar en voelde me verraden door mijn eigen medelijden. Ik weigerde haar de toegang tot mijn hart door te denken aan die twee weken toen we bijna verhongerd waren…vier dagen zonder iets te eten dan een paar crackers en een stukje kaas, en drie dagen helemaal niets, alleen een beetje water uit de kraan. En aan de ranselingen, het teer in mijn haar, en vooral aan het feit dat Chris zijn pols had opengesneden om de tweeling zijn bloed te geven en ze op die manier in leven te houden.

Wat Chris tegen haar zei, op die harde, vastberaden toon, was grotendeels mijn schuld.

Ik denk dat ze dat ook vermoedde, want ze wierp mij een stekende blik toe.

‘Zeg niets meer, Christopher – je bent jezelf niet.’

Ik sprong overeind en ging naast hem staan. ‘Kijk eens naar ons, mamma! Kijk eens goed hoe stralend en gezond we eruit zien, net als jij. En kijk vooral naar je twee jongsten. Die zien er toch helemaal niet verzwakt uit, vind je wel? Hun bolle wangen zijn toch niet ingevallen? Hun haar is toch niet dof? Hun ogen zijn toch niet donker en hol. Zie je niet hoe ze gegroeid zijn, hoe gezond ze opgroeien? Als je dan al geen medelijden hebt met Christopher en mij, heb dan medelijden met hen.’

‘Hou je mond!’ gilde ze. Ze sprong van het bed, waarop ze was gaan zitten, vertrouwend dat we gezellig om haar heen zouden gaan staan, zoals vroeger. Ze draaide zich met een ruk om, zodat ze ons niet zag. Een gesmoorde snik klonk in haar stem toen ze riep: ‘Je hebt niet het recht zo tegen je moeder te spreken. Als ik er niet geweest was, zou je op straat verhongerd zijn.’ Haar stem brak. Ze draaide zich half om en keek met een smekende, trieste blik naar Chris. ‘Heb ik niet mijn best gedaan voor jullie? Wat heb ik verkeerd gedaan? Het ontbreekt jullie toch aan niets? Jullie wisten hoe het zou zijn tot je grootvader stierf. Je hebt beloofd hier te blijven tot hij dood zou zijn. En ik heb mijn woord gehouden. Je woont in een warme, veilige kamer. Ik breng jullie van alles het beste – boeken, speelgoed, spelletjes, de beste kleren die voor geld te koop zijn. Je hebt goed eten, een TV-toestel.’ Ze keek ons recht in het gezicht, spreidde haar handen uit met een smekend gebaar, en keek toen overredend naar mij. ‘Luister – je grootvader is zo ziek dat hij nu de hele dag aan zijn bed is gekluisterd. Hij mag niet eens meer in zijn rolstoel zitten. De dokters zeggen dat hij het niet lang meer zal maken, een paar dagen, hoogstens een paar weken. De dag waarop hij sterft kom ik naar boven, open jullie deur en neem jullie mee naar beneden. Dan heb ik geld genoeg om jullie alle vier te laten studeren, en jij, Cathy, kunt verder gaan met je balletlessen. Ik zal voor Cory de beste muziekleraar zoeken die er te vinden is en Carrie kan alles doen wat ze wil. Willen jullie werkelijk dat al die afschuwelijke jaren voor niets zijn geweest? Willen jullie echt niet wachten op de beloning – jullie staan op het punt je doel te bereiken! Herinner je je niet meer hoe enthousiast jullie het erover hadden wat je allemaal zou doen als je zoveel geld had dat je niet zou weten hoe je het uit moest geven? Denk eens aan alle plannen die we hebben gemaakt…ons huis waar we weer allemaal bij elkaar kunnen wonen. Gooi nou niet alles weg door ongeduldig te worden, juist nu we op het punt staan ons doel te bereiken. Zeg maar dat ik plezier heb gemaakt terwijl jullie geleden hebben; ik geef het toe. Maar ik zal alles goedmaken.’

O, ik moet bekennen dat ik ontroerd was; ik wilde haar zo graag geloven. Ik aarzelde – ik vertrouwde haar en was achterdochtig, bang dat ze loog. Had ze ons niet van begin of aan verteld dat grootvader bijna de laatste adem had uitgeblazen…jaren en jaren verkeerde hij nu al aan het randje van de dood. Moest ik het uitschreeuwen: Mamma, we geloven je niet meer? Ik wilde haar pijn doen, verdriet, haar laten lijden zoals wij hadden geleden, met onze tranen, afzondering en eenzaamheid – om nog maar te zwijgen over de onmenselijke straffen.

Maar Chris keek me streng aan, en ik schaamde me. Waarom kon ik niet net zo ridderlijk zijn als hij? Ik wou dat ik hem kon negeren, en alles eruit flappen wat grootmoeder had gedaan. Maar om een of andere merkwaardige reden zweeg ik. Misschien wilde ik de tweeling beschermen, wilde ik niet dat ze teveel zouden weten. Misschien wachtte ik tot Chris het haar als eerste zou vertellen.

Hij keek naar haar met medelijden in zijn ogen, hij vergat de teer in mijn haar, de weken zonder eten, de dode muizen die hij smakelijk wilde maken met zout en peper – en de ranselingen. Hij stond naast me, zijn arm beroerde de mijne. Ik trilde van besluiteloosheid, en zijn ogen keken gekweld en wanhopig naar moeder die begon te huilen.

De tweeling kroop dichter naar me toe en klampte zich aan mijn rok vast toen mamma zich snikkend op bed liet vallen, met haar vuisten op het kussen trommelde als een klein kind.

‘Jullie zijn harteloze, ondankbare kinderen!’ jammerde ze. ‘Dat jullie me zoiets kunnen aandoen, je eigen moeder, de enige ter wereld die van jullie houdt! De enige die iets om jullie geeft! Ik kwam zo vrolijk hier naar toe, ik was zo blij dat ik jullie weer zag, ik had jullie het goede nieuws willen vertellen, zodat jullie samen met mij blij konden zijn. En wat doen jullie? Jullie vallen me gemeen en onrechtvaardig aan! Jullie maken dat ik me schuldig en me schaam, terwijl ik alleen maar het beste met jullie voorhad, en dat willen jullie niet eens geloven!’

Ze lag met haar gezicht op het bed, en gedroeg zich net zo als ik jaren geleden zou hebben gedaan, en zoals Carrie nu deed.

Chris en ik hadden spontaan berouw en spijt. Alles wat ze zei was waar. Zij was de enige die van ons hield, die om ons gaf, zij alleen had onze redding, ons leven, onze toekomst en onze dromen in haar hand. We holden naar haar toe en sloegen onze armen om haar heen en smeekten haar ons te vergeven. De tweeling zei niets en keek alleen maar.

‘Mamma, alsjeblieft, niet meer huilen! We wilden je geen verdriet doen. Het spijt ons, heus waar. We blijven. We geloven je. Grootvader is bijna dood – hij zal toch eens moeten doodgaan, nietwaar?’

Ze bleef huilen, ontroostbaar.

‘Zeg iets tegen ons, mamma, alsjeblieft! Vertel ons het goede nieuws. We willen het weten, we willen blij zijn, samen met jou. We hebben die dingen alleen maar gezegd omdat we zo verdrietig waren dat je weg was gegaan en ons niet had verteld waarom. Mamma, alsjeblieft, alsjeblieft, mamma.’

Onze smeekbeden, onze tranen, onze angst drongen eindelijk tot haar door. Ze kwam langzaam overeind en bette haar ogen met een wit linnen zakdoekje dat met een tien centimeter brede rand van fijne kant was afgezet en waarop een grote witte C was geborduurd.

Ze duwde Chris en mij opzij, schudde onze handen van haar af of ze brandden en stond op. Ze weigerde ons in de ogen te kijken die smekend, vleiend, vragend naar haar keken.

‘Maak je cadeaus open die ik met zoveel zorg heb uitgezocht,’ zei ze met kille haperende stem, ‘en zeg dan nog eens dat ik niet aan jullie denk of niet van jullie hou. Zeg dan nog maar eens dat ik niet probeer al jullie wensen te vervullen. Zeg maar dat ik een egoïste ben en niet om jullie geef.’

De mascara liep in strepen over haar wangen. Haar vuurrode lippenstift was uitgesmeerd. Haar haar, dat gewoonlijk zo onberispelijk gekamd was, hing in pieken om haar hoofd. Toen ze de kamer binnenkwam was ze een beeld van volmaaktheid en nu leek ze een gebroken paspop.

En waarom dacht ik nu weer dat ze net een actrice was die haar hele ziel in haar rol legde?

Ze keek naar Chris en negeerde mij. En de tweeling – die had evengoed in Timboektoe kunnen zijn, want ze schonk hun geen enkele aandacht.

‘Ik heb een nieuwe encyclopedie besteld voor je verjaardag, Christopher,’ zei ze, haar gezicht bettend en de mascara van haar wangen vegend. ‘De encyclopedie die je altijd zo graag wilde hebben – de beste die op de markt is, in rood leer gebonden, de omslag is aan alle vier de kanten en op de rug met vierentwintig karaats gouden versieringen ingeperst. Ik ben rechtstreeks naar de uitgever gegaan, om hem voor je te bestellen. Jouw naam zal erin gedrukt worden, met de datum, maar ze worden niet hierheen gestuurd, omdat niemand de boeken mag zien.’ Ze slikte moeilijk en stopte haar fraaie zakdoekje weg. ‘Ik heb me suf gepiekerd wat ik je zou kunnen geven dat je graag zou willen hebben.’

Chris was met stomheid geslagen. Zijn emoties spiegelden zich af op zijn gezicht, hij keek verbijsterd, verdwaasd, hulpeloos. God, wat moest hij veel van haar houden, zelfs na alles wat ze had gedaan.

Mijn emoties waren allerminst verward of aarzelend, maar zeer oprecht. Ik was razend! Nu kwam ze met een in echt leer gebonden, met vierentwintig karaats goud bewerkte encyclopedie! Die boeken moesten meer dan duizend dollar kosten – misschien wel twee- of drieduizend! Waarom stortte ze dat geld niet in ons ontsnappingsfonds? Ik had schreeuwend willen protesteren, net als Carrie, maar de uitdrukking in Chris’ ogen deed me zwijgen. Hij had altijd een in rood leer gebonden encyclopedie willen hebben, en ze had hem al besteld. Geld betekende niets meer voor haar, en misschien, heel misschien, zou grootvader werkelijk vandaag of morgen sterven, en zou ze geen flat hoeven te huren of een huis te kopen.

Ze voelde mijn twijfel.

Mamma hief met een vorstelijk gebaar haar hoofd op en liep naar de deur. We hadden onze cadeaus nog niet geopend en ze bleef niet om onze reactie te zien. Waarom was ik zo verdrietig terwijl ik haar toch haatte? Ik hield niet meer van haar…echt niet.

Toen ze bij de deur was, zei ze: ‘Als je hebt nagedacht over het verdriet dat je me vandaag hebt aangedaan en me weer met respect en liefde kunt behandelen, kom ik terug. Eerder niet.’

Zo kwam ze.

Zo ging ze.

Ze was gekomen en gegaan en ze had Carrie en Cory niet aangeraakt, niet één zoen gegeven, ze had geen woord tegen ze gezegd en ze nauwelijks bekeken. Ik wist waarom. Ze kon het niet verdragen om te moeten zien wat haar fortuin de tweeling kostte.

Ze sprongen van tafel en liepen naar me toe, klampten zich vast aan mijn rok. Hun gezichtjes stonden angstig, ongerust en ze keken naar mij, om te zien of ik blij was, zodat zij ook blij konden zijn. Ik knielde naast hen neer en gaf hun alle kussen en liefkozingen die mamma hun onthouden had – of die ze niet kon geven aan de kinderen die ze zoveel kwaad berokkende.

‘Zien we er mal uit?’ vroeg Carrie bezorgd, haar kleine handjes in de mijne.

‘Nee, natuurlijk niet. Jij en Cory zien alleen maar wat bleekjes, omdat jullie te veel binnen zitten.’

‘Zijn we gegroeid?’

‘Ja, ja, natuurlijk zijn jullie gegroeid.’ Ik loog met een glimlach. Ik deed net of ik blij was en lachte mijn valse glimlach, alsof ik een masker voordeed, en ging met de tweeling en Chris op de grond zitten om de cadeaus uit te pakken. Het leek wel kerstmis Ze waren prachtig ingepakt in duur papier of goud- en zilverfolie en met enorme satijnen strikken van bijpassende kleuren.

Scheur het papier eraf, gooi weg de linten en strikken, ruk het deksel van de dozen, haal het vloeipapier eruit…bewonder al die mooie kleren. Kijk naar de nieuwe boeken, hoera! En een reusachtige doos noga-chocola in de vorm van blaadjes!

Hier voor ons lag het bewijs van haar zorg en aandacht. Ze kende ons goed, dat moest ik toegeven, onze smaak, onze hobbies – behalve onze maten. Met geschenken wilde ze al die lange maanden compenseren, toen we achterbleven in de hoede van een heks-grootmoeder die ons liever dood dan levend zag.

En ze wist wat voor moeder ze had – ze wist het!

Met spelletjes en speelgoed en puzzels probeerde ze ons om te kopen en ons vergiffenis te vragen voor wat ze in haar hart wist dat verkeerd was.

Met snoepjes probeerde ze de zure, bittere pil van de eenzaamheid te verdrijven uit onze monden, harten en gedachten. In haar gedachtengang, dat was duidelijk, waren we nog maar kinderen, ook al moest Chris zich scheren en ik een bustehouder dragen…nog altijd kinderen…en ze zou ons eeuwig kinderen laten blijven, zoals de titels van de boeken die ze voor ons had meegebracht duidelijk bewezen. Little Men. Dat had ik jaren geleden gelezen. Sprookjes van de Gebroeders Grimm en Hans Christian Andersen – we kenden ze uit ons hoofd. En De Woeste Hoogte en Jane Eyre, alweer? Hield ze geen lijst bij van de boeken die we al gelezen hadden? Welke boeken we hadden?

Maar ik forceerde een glimlach en trok een nieuwe rode jurk over Carries hoofd en bond een paars lint in haar haar. Nu was ze gekleed in haar lievelingskleuren. Ik trok haar een paar paarse sokken aan en nieuwe witte gymschoenen. ‘Je ziet er beeldig uit, Carrie.’ En in zekere zin was het waar, ze was zo gelukkig dat ze die bontgekleurde, volwassen kleren aanhad.

Daarna hielp ik Cory met zijn felrode broekje en een wit hemd met een rood monogram op het borstzakje. Zijn das moest worden gestrikt door Chris, zoals pappa hem lang geleden had voorgedaan.

‘Zal ik nu jou aankleden, Christopher?’ vroeg ik sarcastisch.

‘Als je dat leuk vindt,’ zei hij plagend, ‘mag je me vanaf mijn blote velletje aankleden.’

‘Doe niet zo vulgair!’

Cory had een nieuw muziekinstrument om op te spelen – een glimmende banjo. Ach, hemel, hij had altijd een banjo willen hebben. Ze had het goed onthouden! Zijn ogen begonnen te glanzen. Oh, Susannah, don’t you cry for me, for I’m going to Louisiana with a banjo on my knee…

Hij speelde de melodie en Carrie zong de woorden. Het was een van zijn geliefde, vrolijke liedjes, en als hij het op de gitaar speelde, klonk het nooit helemaal juist. Maar op de banjo klonk het zoals het hoorde. God had Cory gezegend met magische vingers.

En God had mij gezegend met slechte gedachten, die aan alles de vreugde ontnamen. Waar dienden mooie kleren voor als niemand ze ooit zag?

Ik wilde dingen die niet in mooi papier verpakt waren en met satijnen linten dichtgebonden, en in een dure winkel waren gekocht. Ik wilde dingen die niet met geld te koop waren. Had ze gezien dat mijn haar van voren was kortgeknipt? Had ze gezien hoe mager we waren? Vond ze dat we er gezond uitzagen met onze bleke, transparante huid?

Bittere, lelijke gedachten, terwijl ik Carrie een chocolaatje in haar gretige mondje stak en daarna Cory. Ik keek woedend naar de mooie kleren die voor mij bestemd waren. Een blauwe fluwelen jurk die op een feest thuishoorde. Een roze met blauw nachthemd met bijpassende peignoir en muiltjes. Ik stak een chocolaatje in mijn mond en liet het op mijn tong smelten. Het had de bittere smaak van het brok in mijn keel. Een encyclopedie! Moesten we hier dan eeuwig blijven?

Maar de chocolaatjes die ze had meegebracht waren mijn lievelingssnoepjes, altijd geweest. Ze had die doos voor mij meegebracht, voor mij, en ik kon maar één chocolaatje door mijn keel krijgen, en dan nog met de grootste moeite.

Ze zaten op de grond met de doos chocolaatjes tussen hen in, Cory, Carrie en Chris. Ze stopten ze één voor één in hun mond, lachend en voldaan. ‘Ik zou er maar zuinig mee zijn,’ zei ik hatelijk. ‘Dat zou wel eens de laatste doos kunnen zijn in heel, heel lange tijd.’

Chris keek me met blijde, stralende ogen aan. Het was duidelijk te zien dat al zijn geloof en vertrouwen hersteld waren door één kort bezoekje van mamma. Waarom begreep hij niet dat haar cadeaus alleen maar dienden om het feit te verbergen dat ze niets meer om ons gaf? Waarom begreep hij niet, zoals ik, dat we geen essentiële rol meer speelden in haar leven? We hoorden tot de pijnlijke onderwerpen waar mensen liever niet over praten, zoals muizen op zolder.

‘Blijf jij daar maar dom zitten kijken,’ zei Chris, nog steeds even vrolijk. ‘Laat jij je chocolaatjes maar staan. Wij eten ze allemaal achter elkaar op, voordat de muizen eraan beginnen. Cory, Carrie en ik zullen onze tanden wel poetsen, terwijl jij zit te huilen en medelijden hebt met jezelf en net doet of je door een opoffering iets aan onze omstandigheden kunt veranderen! Sla met je hoofd tegen de muur! Schreeuw dan! We blijven hier toch tot grootvader dood is, en al het snoep zal op zijn, op, op!’

Ik haatte hem omdat hij me belachelijk maakte! Ik sprong overeind, holde naar de andere kant van de kamer, draaide hem mijn rug toe en paste mijn nieuwe kleren aan. Drie mooie jurken, die ik één voor één over mijn hoofd trok. Tot aan het middel gingen ze gemakkelijk dicht. Maar hoe ik ook mijn best deed, de ritssluiting wilde van boven niet dicht. Ik rukte de laatste jurk die ik gepast had uit en zocht naar de figuurnaden in het lijfje. Niets! Ze kocht meisjesjurken voor me – malle, mooie kleren voor kleine meisjes, die het feit uitschreeuwden dat ze helemaal niets merkte! Ik gooide de drie jurken op de grond en trapte erop, ik verpletterde het blauwe fluweel zodat ze de jurk nooit meer zou kunnen terugbrengen.

Chris zat op de grond met de tweeling, hij keek ondeugend en lachte met een uitbundige, jongensachtige charme, en ik had bijna meegelachen – als ik niet op mijn tellen had gepast. ‘Je moet een boodschappenlijstje maken,’ zei hij schertsend. ‘Het wordt tijd dat je een bustehouder gaat dragen, zodat ze niet langer op en neer floepen. En als je toch bezig bent schrijf dan meteen een step-in erbij.’

Ik had hem in zijn grijnzende gezicht kunnen slaan! Mijn buik was een ingevallen holte. En als mijn billen rond en stevig waren kwam dat door de oefeningen – niet van het vet! ‘Hou je mond!’ gilde ik. ‘Waarom moet ik een boodschappenlijstje maken en mamma alles voorkauwen? Als ze ooit eens goed naar me keek zou ze weten wat ik nodig heb! Hoe moet ik weten wat voor maat beha ik moet bestellen? En een step-in heb ik helemaal niet nodig! Wat jij nodig hebt is een toque – en een beetje gezond verstand dat je niet uit een boek kunt leren!’ schreeuwde ik, niet in staat me langer te beheersen. ‘Soms haat ik mamma! En dat niet alleen, soms haat ik jou ook! Soms haat ik iedereen – het meest van alles mezelf! Soms wou ik dat ik dood was. Ik geloof dat we allemaal beter af zouden zijn als we dood waren, in plaats van hier levend begraven te zijn! Als rottende, lopende, pratende gewassen!’

Al mijn heimelijke gedachten spoten als vuilnis naar buiten, en mijn twee broers krompen ineen en verbleekten. En mijn kleine zusje leek nog kleiner te worden en begon over haar hele lichaam te trillen. De wrede woorden waren nog niet mijn mond uit of ik had ze al weer terug willen nemen. Ik verging van schaamte, maar kon me niet verontschuldigen en mijn woorden terugnemen. Ik draaide me met een ruk om en holde naar de kast, naar de lange smalle deur waarachter de trap naar de zolder lag. Als ik verdriet had, en dat had ik vaak, holde ik naar mijn muziek, mijn kostuums en balletschoenen waarop ik kon rondzweven en wervelen en al mijn zorgen wegdansen. En ergens in dat roodgekleurde sprookjesland, waar ik dolle pirouettes maakte, in de wilde, krankzinnige hoop dat ik zo uitgeput zou raken dat ik niets meer zou voelen, zag ik die man, vaag, veraf, half verborgen achter hoge witte kolommen, die omhoog rezen in een paarse hemel. In een hartstochtelijke pas de deux danste hij met me mee, altijd gescheiden van me, hoe ik ook mijn best deed hem dichterbij te lokken, in zijn armen te springen, die hij beschermend om me heen zou slaan, om me te steunen…en met hem zou ik eindelijk een veilige plaats vinden waar ik kon leven en liefhebben.

Toen was de muziek plotseling afgelopen. Ik was weer op de droge, stoffige zolder, en mijn rechterbeen lag in een vreemde kronkel onder me. Ik was gevallen! Toen ik moeizaam overeind gekrabbeld was, kon ik nauwelijks lopen. Mijn knie deed zo’n pijn dat een ander soort tranen in mijn ogen sprong. Ik hinkte over de zolder naar het leslokaal. Het kon me niet schelen, al zou ik mijn knie voorgoed verpesten. Ik gooide een raam open en klom het dak op. Pijnlijk en voorzichtig liet ik me omlaag glijden langs de steile glooiing en stopte pas toen ik aan het uiterste randje van de goot was die vol bladeren lag. Ver onder me was de begane grond. Tranen van zelfmedelijden en pijn rolden over mijn gezicht en vormden een waas voor mijn ogen. Ik deed mijn ogen dicht en zwaaide heen en weer. Ik raakte uit mijn evenwicht. Over een minuut zou alles voorbij zijn. Ik zou beneden boven op de doornige rozenstruiken liggen.

Grootmoeder en mamma zouden waarschijnlijk zeggen dat het een vreemd meisje was dat op hun dak was geklommen en er per ongeluk was afgevallen, en mamma zou huilen als ze me dood in een kist zag liggen, gekleed in een blauwe maillot en een tulen tutu. Dan zou het tot haar doordringen wat ze gedaan had, ze zou me terug willen hebben, ze zou de deur openen om Chris en de tweeling vrij te laten, zodat ze weer konden leven.

En dat was de zonnige kant van mijn zelfmoordpenning.

Maar ik moest hem omdraaien en de schaduwkant bekijken. Als ik eens niet dood ging? Als ik eens viel en de rozenstruiken zouden mijn val breken en ik zou de rest van mijn leven invalide blijven?

En als ik wel doodging, maar mamma zou helemaal niet huilen of spijt hebben en alleen maar blij zijn dat ze die lastpost kwijt was? Hoe zouden Chris en de tweeling het overleven als ik niet voor ze kon zorgen? Wie zou de tweeling bemoederen en hun alle liefde geven? Chris voelde zich soms te verlegen daarvoor, terwijl het mij zo gemakkelijk afging. En wat Chris betrof – hij dacht misschien dat hij mij niet nodig had, dat boeken en een in rood leer gebonden, met echt goud versierde encyclopedie genoeg waren om mijn plaats in te nemen. Als hij die medische studie eenmaal achter de rug had, zou hij denken dat hij de rest van zijn leven tevreden kon zijn. Maar ook als hij arts was, wist ik dat het niet genoeg zou zijn, nooit genoeg, als ik er niet bij was. En ik werd van de dood gered omdat ik beide kanten van de penning kon zien.

Struikelend klom ik uit de dakgoot omhoog, ik voelde me dwaas en kinderachtig, en ik huilde nog steeds. Mijn knie deed zo’n pijn dat ik eerst naar ons eigen plekje achter de schoorsteen kroop, waar de daken van de beide vleugels elkaar raakten en een veilige hoek vormden. Ik ging op mijn rug liggen en staarde naar de lucht die niets zag en zich om niets bekommerde. Ik geloofde niet dat God daar woonde; ik geloofde ook niet dat de hemel daar was.

God en de hemel waren hier beneden, op de grond, in de tuinen, in de bossen, in de parken, aan de kusten, op de meren en op de snelwegen.

De hel was hier, waar ik was, hij achtervolgde me, probeerde me eronder te krijgen, en me te maken tot wat grootmoeder dacht dat ik was – duivelsgebroed.

Ik bleef op het harde koude dak liggen tot het donker werd en de maan opkwam. De sterren flonkerden boos, alsof ze wisten wat ik was. Ik droeg alleen maar een balletkostuum, een maillot en een tutu.

Ik kreeg kippevel, maar ik bleef liggen en smeedde wraakplannen, wraak tegen degenen die me slecht hadden gemaakt. Ik wilde vast geloven dat er een dag zou komen waarop ik mijn moeder en grootmoeder in mijn macht zou hebben…dan zou ik de zweep hanteren en de teer, en de voedselvoorziening afsluiten.

Ik probeerde te bedenken wat ik precies met ze zou doen. Wat was een goede straf? Zou ik ze allebei opsluiten en de sleutel weggooien? Ze honger laten lijden, zoals wij honger hadden geleden?

Een zacht geluid onderbrak mijn duistere gedachten. In de sombere schemering van de vroege avond zei Chris aarzelend mijn naam. Meer niet, alleen mijn naam. Ik gaf geen antwoord, ik had hem niet nodig – ik had niemand nodig. Hij had me in de steek gelaten, hij had het niet willen begrijpen, en ik had hem niet nodig, nu niet.

Hij kwam toch en ging naast me liggen. Hij had een warm wollen vest meegebracht dat hij zonder een woord te zeggen over me heen spreidde. Hij staarde lange tijd naar de koude, ongenaakbare lucht. Er viel een lange, pijnlijke stilte tussen ons. Er was niets in Chris dat ik echt haatte of waaraan ik zelfs maar een hekel had, en ik had me zo graag omgedraaid en dat tegen hem gezegd, en hem bedankt voor het warme vest dat hij had meegebracht, maar ik kon geen woord uitbrengen. Ik had hem willen zeggen dat het me speet dat ik tegen hem en de tweeling was uitgevallen. God wist dat we niet nog meer vijanden nodig hadden. Ik huiverde onder het warme vest, wilde mijn armen om hem heen slaan en hem troosten, zoals hij mij zo vaak troostte als ik wakker werd uit een nachtmerrie. Maar ik kon alleen maar blijven liggen en hopen dat hij begreep dat ik volkomen in de knoop zat met mezelf.

Hij was altijd de eerste die de witte vlag hees, en daarvoor ben ik hem eeuwig dankbaar. Met de hese, geforceerde stem van een vreemde, die van heel ver leek te komen, vertelde hij me dat hij en de tweeling al hadden gegeten, maar dat ze mijn deel hadden bewaard.

‘We deden maar net alsof we alle chocolaatjes opaten, Cathy. Er is nog genoeg voor jou.’

Snoep. Hij sprak over snoep. Leefde hij nog steeds in de wereld van de kinderen waar snoep iets was dat de tranen kon tegenhouden? Ik was ouder geworden en had mijn enthousiasme voor dergelijke kinderachtige pleziertjes verloren. Ik wilde wat elke tiener wil – de vrijheid om me te ontwikkelen tot een vrouw, de vrijheid om mijn eigen leven te leiden. Ik probeerde het hem te vertellen, maar mijn stem was, gelijk met mijn tranen, opgedroogd.

‘Cathy…wat je daarnet zei…zeg nooit meer zulke lelijke, hopeloze dingen.’

‘Waarom niet?’ bracht ik er met moeite uit. ‘Elk woord dat ik gezegd heb is waar. Ik heb alleen maar hardop gezegd wat ik van binnen voel – ik heb uitgesproken wat jij diep in jezelf verborgen houdt. Hou jezelf maar voor de gek, je zult merken dat die verborgen waarheid verandert in een zuur dat je van binnen aanvreet!’

‘Ik heb nog nooit gewenst dat ik dood was!’ riep hij uit met de hese stem van iemand die aan een constante verkoudheid lijdt. ‘Zeg dat nooit meer – en denk niet aan de dood! Natuurlijk heb ik twijfel en achterdocht diep in me verborgen, maar ik glimlach en lach, en ik dwing mezelf te geloven, omdat ik wil overleven. Als jij je van het leven zou beroven, zou dat ook mijn dood betekenen, en de tweeling zou ons gauw volgen, want wie zou er dan voor ze moeten zorgen en ze bemoederen?’

Ik moest lachen. Een harde, lelijke lach – de lach van mijn moeder als zij verbitterd was. ‘Maar, Christopher Doll, vergeet niet dat we een lieve, schattige, zorgzame moeder hebben, die altijd eerst aan ons denkt, zij is er dan immers nog om voor de tweeling te zorgen.’

Chris pakte mijn schouders beet. ‘Ik vind het vreselijk als je zo praat, net als zij soms doet. Dacht je dat ik niet wist dat jij meer een moeder bent voor Cory en Carrie dan zijl Dacht je dat ik niet zag dat ze naar hun moeder kijken of ze een vreemde is? Cathy, ik ben niet blind of dom. Ik wéét dat mamma eerst aan zichzelf denkt en dan pas aan ons.’

Het maanlicht glansde, de tranen bevroren in zijn ogen. Zijn stem in mijn oor was hortend, zacht en laag.

Hij zei het zonder bitterheid, alleen maar spijtig – op de nuchtere, koele toon van een dokter die zijn patiënt vertelt dat hij aan een ongeneeslijke ziekte lijdt.

Het brak als een stortvloed in me door – ik hield van Chris – en hij was mijn broer. Hij maakte een volledig mens van me, hij gaf me wat me ontbrak, een stabiliteit, waar ik de neiging had als een paard op hol te slaan – en wat een fantastische manier om wraak te nemen op mamma en onze grootouders! God zou het niet zien. Hij had zijn ogen gesloten voor alles op de dag dat Jezus aan het kruis werd geslagen. Maar pappa was daar boven en keek omlaag, en ik kromp ineen van schaamte.

‘Kijk me aan, Cathy, alsjeblieft kijk me aan.’

‘Ik meende het niet, Chris, echt niet. Je weet hoe melodramatisch ik soms kan zijn – ik wil net zo graag leven als ieder ander, maar ik ben zo bang dat er iets verschrikkelijks met ons gaat gebeuren, als we altijd maar opgesloten blijven. Dus zeg ik afschuwelijke dingen om je wakker te schudden, je tot inzicht te brengen. O. Chris, ik verlang er zo naar om een hoop mensen om me heen te hebben. Ik wil nieuwe gezichten zien, nieuwe kamers. Ik maak me zo ongerust over de tweeling. Ik wil boodschappen doen, winkelen, paardrijden, alles wat we hier niet kunnen.’

In het donker, in de kou op het dak staken we intuïtief de armen naar elkaar uit. We klampten ons aan elkaar vast, met luid bonzende harten. We huilden niet en we lachten niet. We hadden immers al een zee van tranen geschreid? En ze hadden niet geholpen. We hadden een miljoen gebeden gezegd en gewacht op een verlossing die nooit kwam. En als tranen niet hielpen en gebeden niet werden verhoord, hoe moesten we God dan bereiken en zorgen dat Hij iets deed?

‘Chris, ik heb het al eerder gezegd en ik zeg het nog eens. We moeten het initiatief nemen. Zei pappa niet altijd dat God de mensen helpt die zichzelf helpen?’

Zijn wang lag tegen de mijne, terwijl hij nadacht, verschrikkelijk lang nadacht. ‘Ik zal het in gedachten houden maar, zoals mamma zei, dat fortuin kan ons nu elke dag in de schoot vallen.’