MAMMA’S VERRASSING
Er gingen tien dagen voorbij voordat mamma ons weer kwam opzoeken en elke dag vroegen Chris en ik ons urenlang af waarom ze naar Europa was gegaan en waarom ze zo lang was weggebleven, en vooral – wat het grote nieuws was dat ze ons te vertellen had.
We beschouwden die tien dagen als een vorm van straf. Want het wás een straf, en het was verdrietig te weten dat ze in hetzelfde huis was en ons toch negeerde en buitensloot, of we werkelijk niet méér waren dan muizen op zolder.
Toen ze eindelijk kwam waren we dan ook onder een hoedje te vangen; we waren bang dat ze nooit meer terug zou komen als Chris en ik ook maar enige vijandschap toonden of verlangden te worden vrijgelaten. We waren rustig en timide, en legden ons neer bij ons lot. Want wat moesten we beginnen als ze nooit meer terugkwam? We konden niet ontsnappen door het zolderraam – niet zolang de tweeling hysterisch werd als ze het dak maar zagen.
Dus lachten we tegen mamma en lieten geen klacht over onze lippen komen. We vroegen niet waarom ze ons had gestraft door weer tien dagen weg te blijven, waar ze toch al maanden was weggeweest. We accepteerden wat ze bereid was ons te geven. Wij waren wat zij had geleerd voor haar vader te zijn, haar plichtsgetrouwe, gehoorzame en passieve kinderen. En dat beviel haar. Wij waren weer haar lieve, schattige, eigen kindertjes.
Omdat we zo goed en lief waren, met haar instemden en haar respecteerden en vertrouwden, vond ze het moment gekomen om de bom te laten ontploffen.
‘Kinderen, wees blij voor me! Ik ben zo gelukkig!’ Ze lachte, wervelde rond, kruiste haar armen voor haar borst, en aanbad haar eigen lichaam – zo leek het mij althans. ‘Raad eens wat er gebeurd is – toe dan, raad eens!’
Chris en ik keken elkaar aan. ‘Grootvader is gestorven,’ zei hij voorzichtig, terwijl mijn hart opsprong van vreugde. Ik spande me om op te springen en een rondedans te doen als ze ons het blijde nieuws meedeelde.
‘Nee!’ zei ze scherp, alsof we haar geluk bezoedelden.
‘Hij is naar het ziekenhuis gebracht,’ raadde ik als het op één na beste nieuws.
‘Nee. Ik haat hem nu niet meer, dus zou ik nooit blij kunnen zijn over zijn dood.’
‘Waarom vertel je het ons dan niet gewoon,’ zei ik dof. ‘We raden het toch nooit; we weten bijna niets meer van jouw leven.’
Ze negeerde mijn insinuatie en ging enthousiast verder: ‘De reden dat ik zo lang ben weggebleven, de reden die ik jullie zo moeilijk kon uitleggen, is dat ik getrouwd ben met een geweldige man, een advocaat, Bart Winslow. Jullie vinden hem vast aardig. En hij houdt beslist van jullie. Hij heeft donker haar en is knap en lang en sportief. En hij houdt van skiën, net als jij, Christopher, en hij speelt tennis, en hij is net zo briljant als jij, lieverd,’ en ze keek natuurlijk naar Chris. ‘Hij is charmant en iedereen vindt hem aardig, zelfs mijn vader. En we zijn naar Europa geweest op huwelijksreis, en de cadeaus die ik voor jullie heb meegebracht komen allemaal uit Engeland, Frankrijk. Spanje of Italië.’ En ze ging dwepend verder over haar nieuwe echtgenoot, terwijl Chris en ik zwijgend toehoorden.
Sinds de avond van het kerstfeest hadden Chris en ik onze vermoedens. Toen waren we nog erg jong, maar we waren nu verstandig genoeg om te weten dat een mooie, jonge vrouw, die zo’n behoefte had aan een man als onze moeder, niet lang weduwe zou blijven. Maar er waren bijna twee jaar verstreken zonder dat ze getrouwd was, en daarom dachten we dat die knappe man met het donkere haar en de grote snor toch niet echt belangrijk was voor mamma – een voorbijgaande bevlieging – een van de vele aanbidders. En we waren zo dwaas te geloven dat ze onze gestorven vader eeuwig trouw zou blijven – onze blonde, blauwogige Griekse god van wie ze krankzinnig veel gehouden moest hebben, om te doen wat zij had gedaan – trouwen met een man met wie ze zo na verwant was.
Ik sloot mijn ogen en probeerde haar nare stem niet te horen, die doorratelde over een andere man die de plaats van onze vader zou innemen. Ze was nu de vrouw van een andere man, een heel ander soort man, en hij was bij haar in bed geweest en sliep nu met haar, en we zouden haar nog minder zien dan tot dusver. O, lieve God, hoe lang, hoe lang?
Het nieuws en haar stem gaven gestalte aan een klein grijs paniekvogeltje dat wild fladderde in de kooi van mijn ribben…en dat er uit wilde, eruit, eruit!
‘Alsjeblieft,’ zei mamma, één en al glimlach, stralend van een geluk, dat probeerde stand te houden in de kille, steriele sfeer waarmee we haar nieuws begroetten. ‘Probeer het te begrijpen en blij voor me te zijn. Ik hield van je vader, dat weet je, maar hij is er niet meer, en hij is al zo lang geleden gestorven. Ik heb iemand anders nodig om van te houden, iemand die van mij houdt.’
Ik zag dat Chris zijn mond opendeed om te zeggen dat hij van haar hield, dat we allemaal van haar hielden, maar toen klemde hij zijn lippen op elkaar en besefte, net als ik, dat de liefde van haar kinderen niet het soort liefde was dat zij bedoelde. En ik hield niet meer van haar. Ik wist niet eens of ik haar nog wel aardig vond, maar ik glimlachte en deed net alsof en wist de juiste woorden te vinden, zodat de tweeling niet bang zou worden. ‘Ja, mamma, ik ben blij voor je. Het is fijn dat je iemand gevonden hebt die weer van je houdt.’
‘Hij houdt al heel lang van me, Cathy,’ ging ze snel verder, aangemoedigd en vol vertrouwen glimlachend, ‘hoewel hij vast van plan was vrijgezel te blijven. Het was niet gemakkelijk hem ervan te overtuigen dat hij een vrouw nodig had. En je grootvader wilde niet dat ik een tweede keer zou trouwen, als straf voor het feit dat ik met je vader getrouwd was. Maar hij vindt Bart aardig en ik heb net zo lang gesmeekt tot hij toegaf en zei dat ik met Bart mocht trouwen en toch van hem erven.’ Ze zweeg even en beet op haar onderlip. Toen slikte ze nerveus. Haar beringde vingers vlogen naar haar hals en speelden zenuwachtig met het snoer echte parels dat ze droeg.
‘Natuurlijk hou ik niet zoveel van Bart als van je vader.’
Ha! Wat zei ze dat zwakjes. Haar glanzende ogen en stralende gezicht verrieden een liefde die groter was dan alles wat ze ooit gekend had. Ik zuchtte. Arme pappa.
‘De cadeaus die je voor ons hebt meegebracht, mamma…die waren toch niet allemaal uit Europa of van de Britse Eilanden? Die doos chocolaatjes kwam uit Vermont – ben je ook in Vermont geweest? Komt je man daar vandaan?’
Haar lach was zangerig, ongeremd en een beetje sensueel, alsof Vermont intieme herinneringen bij haar wekte. ‘Nee, hij komt niet uit Vermont, Cathy. Maar een zuster van hem woont daar en we hebben een weekend bij haar gelogeerd toen we uit Europa kwamen en bij die gelegenheid heb ik die doos voor je gekocht, omdat ik weet dat je zoveel van die chocolaatjes houdt. Hij heeft nog twee zusters die in het zuiden wonen. Hij komt uit een klein dorpje in Zuid Carolina – Greenglena, Grenglenna, of zoiets. Maar hij heeft zo lang in New England gewoond, en hij heeft ook in Harvard gestudeerd, dat hij meer een Yankee lijkt dan een zuiderling. En het is zo mooi in Vermont in de herfst; adembenemend. Maar natuurlijk wil je tijdens je huwelijksreis niet bij anderen logeren, dus zijn we maar heel kort gebleven. Daarna zijn we nog een tijdje naar de kust geweest.’ Ze keek even ongerust naar de tweeling en trok zo nerveus aan haar parelketting dat ik bang was dat hij elk moment zou breken. Maar blijkbaar worden echte parels steviger geregen dan imitatie.
‘Vond je de bootjes mooi die ik voor je heb meegebracht, Cory?’
‘Ja, mam,’ antwoordde hij heel beleefd. Hij staarde met zijn grote sombere ogen naar haar of ze een vreemde was.
‘Carrie, lieveling…die poppetjes heb ik in Engeland voor je gekocht, voor je collectie. Ik had gehoopt nog een wiegje voor je te vinden maar ze schijnen geen wiegjes voor poppenhuizen meer te maken.’
‘Dat geeft niet, mamma,’ zei Carrie, met neergeslagen ogen. ‘Chris en Cathy hebben een wiegje van karton voor me gemaakt, en dat vind ik erg mooi.’
O, God, drong het dan nog niet tot haar door?
Ze kenden haar niet meer. Ze voelden zich niet op hun gemak bij haar.
‘Weet je man het van ons?’ vroeg ik ernstig. Chris keek me woedend aan, en gaf me zwijgend te kennen dat moeder niet zo achterbaks was dat ze voor de man met wie ze getrouwd was zou verzwijgen dat ze vier kinderen had – die door sommigen als duivelsgebroed werden beschouwd.
Een schaduw gleed over mamma’s geluk. Ik had natuurlijk weer de verkeerde vraag gesteld. ‘Nog niet, Cathy, maar zodra pappa sterft zal ik het hem vertellen. Dan zal ik het hem in alle bijzonderheden uitleggen. Hij zal het begrijpen. Hij is vriendelijk en begrijpend. Jullie vinden hem vast aardig.’
Dat had ze al vaker gezegd. En nu was er weer een ding dat zou moeten wachten tot een oude man was gestorven.
‘Cathy, kijk me niet zo aan! Ik kon niets tegen Bart zeggen vóór ons huwelijk! Hij is de advocaat van je grootvader. Ik kon hem onmogelijk vertellen dat ik kinderen heb, nu nog niet, pas als het testament is voorgelezen en het geld op mijn naam staat.’
Het lag op het puntje van mijn tong dat een man het hoorde te weten als zijn vrouw vier kinderen had uit haar eerste huwelijk. O, wat had ik dat graag gezegd! Maar Chris keek me veelbetekenend aan, en de tweeling zat ineengedoken met hun grote ogen naar het TV-toestel te staren. Ik wist niet of ik moest spreken of mijn mond houden. Als je zweeg maakte je tenminste geen nieuwe vijanden. En misschien had ze ook wel gelijk. God, laat haar gelijk hebben. Laat ik haar weer kunnen vertrouwen. Laat me weer in haar geloven. Laat me geloven dat ze niet alleen van buiten mooi is, maar ook van binnen.
God strekte Zijn hand niet uit om die warm en troostend op mijn schouder te leggen. Ik bleef doodstil zitten er, besefte dat mijn achterdocht de band tussen ons tot een heel dun draadje uitrekte.
Liefde. Hoe vaak kwam dat woord niet in boeken voor. Steeds opnieuw. Rijkdom, gezondheid, schoonheid en talent…het was allemaal niets zonder liefde. De liefde maakte alle gewone dingen duizelingwekkend, machtig, betoverend. Daaraan dacht ik op een vroege winterdag toen de regen op het dak kletterde en de tweeling in de slaapkamer TV keek. Chris en ik waren op zolder. We lagen naast elkaar op de oude matras bij het raam in het leslokaal en lazen samen in een van de antieke boeken die mamma had meegebracht uit de grote bibliotheek beneden. Het zou niet lang meer duren of er zou weer een poolklimaat heersen op zolder, dus brachten we er zolang het nog kon, zoveel mogelijk tijd door. Chris las een pagina altijd heel snel en sloeg dan om. Ik deed er daarentegen heel lang over, las een mooie zin nog eens over, en soms wel een derde keer. We hadden er voortdurend ruzie over. ‘Lees toch wat sneller, Cathy! Jij probeert de woorden uit je hoofd te leren.’
Maar vandaag was hij geduldig. Hij ging op zijn rug liggen en staarde naar de zoldering terwijl ik rustig elke fraai geschreven zin herlas en de sfeer van de Victoriaanse tijd in me opnam, toen de mensen zulke mooie kleren droegen en zo elegant spraken en de liefde zo serieus namen. Vanaf de eerste alinea had het verhaal ons gepakt met zijn mystieke, romantische charme. Het was een gecompliceerd verhaal over twee gedwarsboomde geliefden, Lily en Raymond, die enorme moeilijkheden moesten overwinnen om de magische plek van het paarse gras te vinden waar alle dromen uitkwamen. God, wat wilde ik graag dat ze die plek zouden vinden! Maar toen ontdekte ik de tragedie van hun leven. Al die tijd hadden ze op dat paarse gras gestaan…kun je je dat voorstellen? Al die tijd stonden ze op dat speciale plekje gras en ze hadden niet één keer omlaag gekeken en het gezien. Ik had een hekel aan een ongelukkige afloop! Ik sloeg het akelige boek dicht en smeet het tegen de muur. ‘Wat een stom, mal, belachelijk verhaal!’ viel ik woedend uit tegen Chris, alsof hij het boek had geschreven. ‘Wie ik ook bemin, ik zal leren vergeven en vergeten!’ ging ik verder, in overeenstemming met de storm die buiten raasde. ‘Waarom kon het niet anders geschreven zijn? Hoe is het mogelijk dat twee intelligente mensen met hun hoofd in de wolken zweven, zonder te beseffen dat het toeval altijd ongeluk kan veroorzaken? Nooit, nooit zal ik worden als Lily, of als Raymond! Idealistische dwazen, die niet slim genoeg zijn om zo nu en dan eens naar de grond te kijken!’
Chris moest lachen dat ik het verhaal zo ernstig opnam, maar toen bedacht hij zich en staarde peinzend naar de regen. ‘Misschien horen geliefden niet naar de grond te kijken. Zo’n verhaal is symbolisch – en de aarde vertegenwoordigt de werkelijkheid, en de werkelijkheid staat voor frustraties, ziekte, dood, moord en allerlei andere tragedies. Geliefden moeten omhoog kijken, naar de lucht, waar niemand een mooie illusie kan vertrappen.’
Ontstemd keek ik hem aan. ‘En als ik verliefd word,’ begon ik, ‘zal ik een berg bouwen tot aan de lucht. Dan zullen we het beste hebben van twee werelden, de werkelijkheid stevig onder onze voeten, en onze hoofden in de wolken en al onze illusies nog intact. En het paarse gras zal zo hoog om ons heen groeien, dat het tot aan onze ogen reikt.’
Hij lachte en omhelsde me, gaf me een vluchtige, tedere kus, en zijn ogen stonden lief en zacht in het sombere, kille duister van de zolder. ‘O, ja, mijn Cathy zou dat kunnen. Haar fantastische illusies behouden, dansen in het paarse gras dat tot haar ogen reikt en de wolken dragen als ijle kleren. Ze zou springen en dansen en pirouettes maken tot haar logge, onhandige minnaar even sierlijk met haar meedanste.’
Ik begaf me op drijfzand en nam een snelle sprong naar steviger grond. ‘Toch was het een mooi verhaal, maar wel vreemd. Ik vind het wel jammer dat Lily en Raymond zelfmoord pleegden, terwijl het heel anders had kunnen aflopen. Toen Lily Raymond de waarheid vertelde, dat ze praktisch verkracht was door die afschuwelijke man, had Raymond haar niet mogen beschuldigen dat ze hem verleid had! Geen enkele vrouw die goed bij haar verstand is zou een man met acht kinderen willen verleiden.’
‘O, Cathy, soms ben je ongelooflijk.’
Zijn stem klonk lager dan gewoonlijk. Zijn blik gleed over mijn gezicht, bleef even aan mijn lippen hangen, gleed af naar mijn borsten, mijn benen, die in een witte maillot gestoken waren. Over de maillot droeg ik een korte wollen rok en een wollen trui. Toen gingen zijn ogen weer omhoog en vingen mijn verbaasde blik op. Hij bloosde toen ik hem aan bleef staren en keerde toen voor de tweede keer die dag zijn gezicht af. Ik was dicht genoeg bij hem om zijn hart sneller, steeds sneller te horen kloppen, en plotseling nam mijn eigen hart zijn tempo over, het enige tempo dat een hart kan hebben – bombedie-bom, bombedie-bom. Onze ogen ontmoetten elkaar en waren niet meer te scheiden. Hij lachte nerveus en probeerde te doen of het niet ernstig gemeend was.
‘Je had gelijk, Cathy, het was een stom, mal verhaal. Belachelijk! Alleen krankzinnige mensen sterven uit liefde. Ik durf te wedden dat een vrouw die romantische rommel heeft geschreven!’
Nog geen minuut geleden had ik de auteur veracht om dat ongelukkige einde, maar nu haastte ik me het boek te verdedigen. ‘T.M. Ellis kan gemakkelijk een man zijn geweest! Hoewel ik betwijfel of een schrijfster in de negentiende eeuw veel kans had om een boek te publiceren, tenzij ze alleen haar initialen gebruikte of de naam van een man. En waarom vinden mannen altijd alles wat een vrouw schrijft onbeduidend prulwerk – of gewoon lariekoek? Zijn mannen soms niet romantisch? Dromen mannen niet van de volmaakte liefde? En ik vind Raymond heel wat sentimenteler dan Lily!’
‘Je moet mij niet vragen hoe mannen zijn!’ viel hij plotseling zo verbitterd uit dat ik verbaasd opkeek. Hij raasde verder: ‘Hoe kan ik hier, zoals wij leven, ooit te weten komen hoe het is om een man te zijn? Hier mag ik niet romantisch zijn. Hier is het: doet dit niet en doe dat niet, en hou je ogen afgewend, en zie niet wat er heen en weer loopt te dansen en te pronken, doe maar net of ik een broer ben, zonder gevoelens, met uitsluitend kinderlijke emoties. Sommige meiden schijnen te denken dat een toekomstige arts boven seksuele verlangens staat!’
Ik sperde mijn ogen open. Zo’n heftige uitbarsting van iemand die zelden van de kook raakte overrompelde me. In ons hele leven had hij nog nooit zo heftig en zo kwaad tegen me gesproken. Nee, ik was de zure citroen, de rotte appel in de mand. Ik had hem aangestoken. Hij gedroeg zich nu precies zoals in de tijd toen mamma zo lang was weggebleven. Het was slecht van me hem net zo kribbig en ontevreden te maken als ik was. Hij moest altijd blijven zoals hij van nature was, de zorgeloze, vrolijke optimist. Had ik hem zijn voornaamste goede eigenschap ontnomen, op zijn knappe uiterlijk en charme na?
Ik raakte zijn arm aan. ‘Chris,’ fluisterde ik, aan de rand van tranen, ‘ik geloof dat ik precies weet wat je nodig hebt om je mannelijk te voelen.’
‘O, ja?’ snauwde hij. ‘Wat kun jij daaraan doen?’
Hij keek me zelfs niet meer aan, maar staarde strak naar de zoldering. Mijn hart kromp ineen. Ik wist waarom hij zo terneergeslagen was; hij liet zijn droom varen, terwille van mij, zodat hij kon zijn zoals ik en het niet belangrijk vinden of we al dan niet een fortuin zouden erven. En om net zo te zijn als ik, moest hij zuur en verbitterd zijn, iedereen haten en hun beweegredenen wantrouwen.
Aarzelend raakte ik zijn haar aan. ‘Je haar moet geknipt worden. Het is veel te lang en mooi. Om je een man te kannen voelen moet je korter haar hebben. Nu lijkt je haar op dat van mij.’
‘Wie zegt dat jouw haar mooi is?’ zei hij gesmoord. ‘Vroeger had je misschien mooi haar, voordat het geteerd werd.’
O, ja? Ik kon me heel wat keren herinneren dat zijn ogen me hadden verteld dat mijn haar meer clan alleen maar mooi was. En ik kon me ook herinneren hoe hij had gekeken toen hij de schaar opnam om een stuk van mijn haar af te knippen. Hij had het met zoveel tegenzin gedaan dat het leek of hij zijn vingers afknipte en niet alleen maar haar dat geen pijn voelde. En ik had hem een keer betrapt toen hij in de zon op zolder zat en het lange afgeknipte haar in zijn handen hield. Hij rook eraan, legde het tegen zijn wang en tegen zijn lippen en verborg het toen in een doosje om het onder zijn kussen te bewaren.
Het was niet gemakkelijk een lach te forceren en hem te misleiden, niet te laten merken dat ik het wist. ‘Christopher Doll, je hebt prachtige, expressieve blauwe ogen. Als we eindelijk hier uit zijn en weer vrij in de wereld kunnen rondlopen heb ik medelijden met alle meisjes die verliefd op je worden. En vooral met je vrouw, omdat ze zo’n knappe man heeft dat al zijn vrouwelijke patiënten een verhouding met hem zullen willen hebben. Als ik je vrouw was zou ik je vermoorden als je ook maar één avontuurtje had! Ik zou van je houden, maar ik zou razend jaloers zijn…ik zou je dwingen je praktijk op je vijfendertigste op te geven.’
‘Ik heb nooit gezegd dat je haar mooi was,’ zei hij scherp, alles negerend wat ik had gezegd.
Ik streelde hem luchtig over zijn wang, voelde de bakkebaarden die afgeschoren moesten worden.
‘Wacht even. Ik ga de schaar halen. Weet je dat ik je haar al heel lang niet meer geknipt heb?’ Waarom nam ik de moeite zijn haar en dat van Cory te knippen, terwijl het toch zo onbelangrijk was hoe we er hier bij liepen? Het haar van Carrie en van mij was niet meer geknipt sinds we hier gekomen waren. Alleen van voren was mijn haar afgeknipt om onze onderwerping te tonen aan een meedogenloze oude vrouw.
Toen ik wegholde om de schaar te gaan halen bedacht ik hoe vreemd het was dat geen van onze groene planten hier wilde groeien, maar ons haar juist heel snel. En in alle sprookjes die ik had gelezen hadden de lieftallige vrouwen in nood altijd heel lang blond haar. Was er ooit een brunette in een toren opgesloten – als je een zolder als een toren kon beschouwen?
Chris zat op de grond. Ik knielde achter hem, en hoewel zijn haar over zijn schouders hing, wilde hij er niet veel af hebben. ‘Voorzichtig met die schaar,’ waarschuwde hij zenuwachtig. ‘Knip er niet te veel ineens af. Het kan gevaarlijk zijn als je je al te plotseling mannelijk gaat voelen op een regenachtige middag op zolder,’ plaagde hij grinnikend. Toen lachte hij luid, met wit blikkerende tanden. Hij was weer zoals hij hoorde te zijn.
Ik hield van hem, terwijl ik om hem heen kroop, ernstig knippend en trimmend. Ik ging voortdurend een eindje achteruit om te controleren of zijn haar recht zat, want ik wilde niet dat hij met een scheef hoofd rondliep.
Ik trok zijn haar met een kam omhoog, zoals ik de kapper had zien doen, en knipte het onder de kam zorgvuldig bij. Ik durfde er niet meer dan een halve centimeter tegelijk af te knippen. Ik zag in gedachten voor me hoe hij er uit moest zien – als iemand die ik erg bewonderde.
Toen ik klaar was borstelde ik de blonde plukjes haar van zijn schouders en leunde achterover. Ik had het er helemaal niet zo slecht afgebracht.
‘Zo!’ zei ik triomfantelijk, tevreden over mijn onverwachte bedrevenheid in wat een moeilijke kunst leek. ‘Je ziet er niet alleen bijzonder knap, maar ook erg mannelijk uit. Hoewel je natuurlijk al die tijd al een echte man bent geweest. Jammer dat je dat niet wist.’
Ik gaf hem de zilveren spiegel met mijn initialen. De spiegel vertegenwoordigde een derde van het zilveren toiletstel dat mamma me op mijn laatste verjaardag had gegeven. Borstel, kam, spiegel: en alle drie moest ik verstoppen omdat grootmoeder niet mocht weten dat ik dure dingen bezat die alleen voor de ijdelheid dienden.
Chris staarde eindeloos lang in de spiegel. Ik schrok toen hij even weifelend en ontevreden keek. Toen verscheen er langzaam een brede grijns op zijn gezicht.
‘Je hebt een blonde Prins Valiant van me gemaakt! Ik vond het eerst niet leuk, maar nu zie ik dat je de stijl iets veranderd hebt, je hebt het niet recht afgeknipt, maar rond en in laagjes. Het staat heel goed. Dank je, Catherine Doll. Ik wist niet dat je zo goed kon knippen.’
‘Ik heb veel talenten die je niet kent.’
‘Ik begin het te geloven.’
‘Prins Valiant mocht willen dat hij zo knap was als mijn mannelijke, blonde broer,’ plaagde ik. Ik kon niet nalaten mijn kunstprodukt te bewonderen. Hemel, wat zou die jongen op een goeie dag een hartenbreker worden.
Hij had nog steeds de spiegel in zijn hand en legde die achteloos neer, en voor ik wist wat er gebeurde sprong hij als een kat op me af! Hij worstelde met me, gooide me op de grond en greep tegelijk naar de schaar! Hij rukte hem uit mijn hand en pakte een pluk van mijn haar!
‘En nu, liefje, zullen we eens zien of ik voor jou hetzelfde kan doen!’
Ik gaf een harde gil!
Ik duwde hem van me af zodat hij achterover viel en sprong overeind. Niemand zou ook maar een kwart centimeter van mijn haar knippen! Misschien was het nu te fijn en te dun geworden, misschien was het niet zo mooi als het geweest was, maar het was alles wat ik had en zelfs nu nog mooier dan van de meeste meisjes. Ik holde het leslokaal uit. Ik holde over de immense zolder, dook weg achter palen, liep om oude hutkoffers heen, sprong over lage tafeltjes en rolde over omhoesde sofa’s en stoelen. De papieren bloemen zwaaiden wild heen en weer als ik voorbij rende, met Chris op mijn hielen. De vlammetjes van de lage dikke kaarsen, die we overdag lieten branden om de trieste, uitgestrekte, koude zolder wat op te vrolijken en te verwarmen, flakkerden laag en sputterden bijna uit.
Maar hoe hard ik ook holde, hoe listig ik hem ook ontweek, ik kon mijn achtervolger niet van me afschudden! Ik keek over mijn schouder en kon niet eens zijn gezicht herkennen – en dat maakte me nog banger. Hij dook naar voren, greep mijn lange haar beet dat achter me aan wapperde, en leek vast van plan het af te knippen!
Haatte hij me nu? Waarom had hij een dag lang zo wanhopig geprobeerd mijn haar te redden om het er nu voor de grap af te knippen?
Ik vluchtte terug naar het leslokaal, met de bedoeling er eerder te zijn dan hij. Dan zou ik de deur voor zijn neus dichtgooien en op slot doen, en hij zou weer tot zichzelf komen en inzien hoe idioot hij deed.
Misschien vermoedde hij wat ik van plan was. Hij liep nog wat harder met zijn lange benen – sprong naar voren en pakte mijn lange, wapperende haren beet. Ik gaf een gil, struikelde en viel voorover!
Niet alleen ik viel, maar Chris viel ook – boven op me! Ik voelde een scherpe pijn in mij. Ik schreeuwde weer – niet van angst deze keer, maar van schrik.
Hij lag over me heen, zijn handen steunend op de grond en staarde me aan met een doodsbleek en bang gezicht. ‘Heb je je pijn gedaan? O, God, Cathy, er is toch niets?’
Was er niets? Ik hief mijn hoofd op en staarde naar de stroom bloed die mijn vest rood kleurde. Chris zag het ook. Hij verstarde en in zijn blauwe ogen kwam een grimmige, verwilderde uitdrukking. Met trillende vingers begon hij mijn vestje los te knopen om de wond te bekijken.
‘O, God…’ zuchtte hij en liet fluitend en langzaam zijn adem ontsnappen. ‘Wauw! God zij dank. Ik was als de dood dat het een gat was, want dat had heel ernstig kunnen zijn, maar gelukkig is het maar een lange snee, Cathy. Wel een gemene wond, en je verliest veel bloed. Beweeg je niet! Blijf zo liggen, dan ga ik even naar de badkamer om medicijnen en verband te halen.’
Hij gaf me een zoen op mijn wang, sprong toen overeind en holde naar de trap. Ik dacht dat ik beter mee had kunnen gaan om tijd te winnen. Maar de tweeling was beneden en zou het bloed zien, en als ze bloed zagen, zouden ze onmiddellijk over hun toeren raken en gaan gillen.
Een paar minuten later was Chris terug met de eerste-hulpdoos. Hij knielde naast me neer; zijn handen die hij haastig had gewassen waren nog vochtig. Hij had zich niet de tijd gegund ze behoorlijk af te drogen.
Het fascineerde me dat hij zo precies wist wat hij moest doen. Eerst vouwde hij een zware handdoek op en drukte daarmee stevig op de wond. Hij keek heel ernstig en aandachtig, terwijl hij op de handdoek drukte en om de paar seconden controleerde of het bloeden al was gestopt. Toen behandelde hij de wond met een desinfecterend middel, dat verschrikkelijk pijn deed, meer dan de wond zelf.
‘Ik weet dat het steekt, Cathy…ik kan het niet helpen…ik moet het doen om infectie te voorkomen. Ik wou dat ik iets had om de wond te hechten, maar misschien wordt het geen litteken; ik zal een schietgebedje doen dat de wond goed heelt. Wat zou het mooi zijn als de mensen nooit dat volmaakte omhulsel zouden beschadigen waarin ze worden geboren. En nu ben ik degene die bij jou het eerste echte litteken veroorzaak. Als je door mijn schuld was gestorven – en dat had gekund als de schaar anders terecht was gekomen – dan had ik er ook een eind aan gemaakt.’
Hij was klaar met doktertje spelen en rolde het overgebleven verbandgaas zorgvuldig op, wikkelde het in het blauwe papier en borg het toen weer in de doos. Hij stopte de pleisters ook weg en deed de doos weer dicht.
Hij boog zich over me heen, zijn gezicht was vlak boven het mijne, zijn ernstige ogen keken me doordringend, bezorgd en gespannen aan. Zijn blauwe ogen vingen de kleuren op van de papieren bloemen en werden doorschijnende donkere poelen. Er schoot een brok in mijn keel toen ik me afvroeg waar de jongen was gebleven die ik vroeger gekend had. Waar was die broer – en wie was deze jongeman met de blonde bakkebaarden die me zo lang en strak aanstaarde? Die blik van hem hield me in zijn ban. En groter dan elke pijn of verdriet dat ik ooit had gehad, was het verdriet dat ik voelde door het lijden dat ik zag in de wisselende kaleidoscopische kleuren van zijn ogen.
‘Chris,’ mompelde ik. Ik voelde me vreemd duizelig. ‘Kijk niet zo. Het was jouw schuld niet.’ Ik nam zijn hoofd tussen mijn handen en trok zijn gezicht op mijn borst zoals ik mamma vroeger had zien doen. ‘Het is maar een kras, het doet helemaal geen pijn (het deed vreselijke pijn!), en ik weet dat je het niet met opzet deed.’
Hees vroeg hij: ‘Waarom liep je weg? Daarom kwam ik je achterna. Ik plaagde immers maar. Ik zou toch geen haar van je hoofd knippen: het was gewoon maar plagerij, een grapje. En je vergiste je toen je zei dat ik je haar mooi vond. Het is meer dan alleen maar mooi. Jij krijgt het prachtigste, schitterendste haar ter wereld.’
Hij hief zijn hoofd even op en spreidde mijn haar als een waaier uit over mijn blote borst. We lagen kalm te luisteren naar de regen die op het dak boven ons hoofd kletterde. Rondom ons heerste een diepe stilte. Altijd stilte. De stemmen van de natuur waren de enigen die ons op zolder bereikten, en de natuur sprak zo zelden op vriendelijke, zachte toon.
De regen op het dak verminderde tot een staag gedrup en de zon kwam achter de wolken te voorschijn. Hij scheen op onze haren en deed ze glanzen als lange glinsterende snoeren diamanten. ‘Kijk,’ zei ik tegen Chris, ‘er is een lat gevallen uit een jaloezie voor een van de ramen aan de westkant.’
‘Mooi,’ zei hij slaperig en tevreden. ‘Dan hebben we zon waar vroeger geen zon was.’ En toen ging hij slaperig fluisterend verder: ‘Ik denk aan Raymond en Lily en hun speurtocht naar het paarse gras waar alle dromen uitkomen.’
‘O ja? Ik dacht aan hetzelfde,’ antwoordde ik, eveneens fluisterend. Steeds opnieuw draaide ik een lok van zijn haar rond mijn duim, en deed net of ik niet merkte dat een van zijn handen voorzichtig mijn borst streelde, de borst die niet door zijn gezicht werd bedekt. Omdat ik niet protesteerde, durfde hij de tepel te kussen. Ik schrok op en vroeg me verrast af waarom dat zo’n vreemd en opwindend gevoel was. Wat was een tepel anders dan een bruin-roze topje? ‘Ik kan me voorstellen dat Raymond Lily kuste, toen jij me kuste,’ zei ik ademloos; ik wilde dat hij ophield en ik wilde dat hij verder ging, ‘maar ik kan me niet voorstellen dat ze doen wat daarop volgt.’
Hij hief met een ruk zijn hoofd op en keek me doordringend aan. Er speelde een vreemd licht in zijn ogen, die steeds van kleur bleven wisselen. ‘Cathy, weet je wat daarop volgt?’
Een blos trok over mijn gezicht. ‘Ja, min of meer. Weet jij het?’
Hij lachte, het droge gegrinnik waarover je leest in romans. ‘Natuurlijk, weet ik het. De allereerste dag op school werd het me al verteld, het is het enige waar oudere jongens over praten. Ze hadden woorden op de muur geschreven die ik niet begreep. Ze werden me in alle bijzonderheden uitgelegd. Meisjes, base-ball, meisjes, voetbal, meisjes, meisjes, meisjes waren alles waarover ze konden praten, in welk opzicht de meisjes anders waren dan wij. Het is een fascinerend onderwerp voor de meeste jongens en, naar ik aanneem, ook voor de meeste mannen.’
‘Maar niet voor jou?’
‘Voor mij? Ik denk niet aan meisjes of sex, al wou ik bij God dat je niet zo verdomd knap was! En het zou beter zijn als je niet altijd zo dicht in de buurt was en zo beschikbaar.’
‘Dus je denkt aan me? Je vindt me knap?’
Een gesmoorde kreun ontsnapte hem – het klonk meer als een gesteun. Hij ging met een ruk rechtop zitten en staarde naar hetgeen mijn open vest onthulde, want de waaier van haar was eraf gegleden. Als ik het bovenste deel van mijn maillot er niet had afgeknipt, zou hij niet zoveel hebben gezien. Maar het was te smal en ik had het er af moeten knippen.
Met trillende, onhandige vingers maakte hij de knoopjes van mijn vest dicht, met afgewende blik. ‘Prent dat goed in je hoofd, Cathy. Natuurlijk ben je knap, maar broers beschouwen hun zusjes niet als meisjes – ze koesteren alleen maar tolerantie en broederlijke genegenheid voor ze – en soms haat.’
‘Ik mag doodvallen als jij me haat, Christopher!’
Hij sloeg zijn handen voor zijn gezicht en toen hij ze weghaalde lachte hij vrolijk en schraapte zijn keel. ‘Kom, het wordt tijd dat we de tweeling gaan opzoeken voordat hun ogen in zwarte gaten veranderen door het staren naar de TV.’
Hij hielp me op te staan, het deed pijn. Hij drukte me even tegen zich aan, mijn wang lag tegen zijn hart. Toen hij me snel weg wilde duwen, klampte ik me steviger aan hem vast. ‘Chris – wat we nu net deden – was dat zondig?’
Weer schraapte hij zijn keel. ‘Als jij dat vindt, dan was het dat.’
Wat was dat nu voor een antwoord? Zonder de gedachte aan zonde waren die momenten, dat hij me zo teder had aangeraakt met magisch tintelende vingers en lippen, de mooiste die ik in dit afschuwelijke huis had beleefd. Ik keek op om te zien wat hij dacht en zag die vreemde blik in zijn ogen. Hij leek tegelijkertijd gelukkiger, triester, ouder, jonger, wijzer…of kwam dat omdat hij zich nu een man voelde? Ik hoopte het, of het zondig was of niet.
Hand in hand liepen we de trap af. Cory speelde een liedje op de banjo, zijn blik strak gericht op de TV. Daarna pakte hij de gitaar en speelde een eigen compositie, terwijl Carrie de eenvoudige tekst zong die hijzelf had geschreven. De banjo was bestemd voor vrolijke deuntjes waarbij je je voeten niet stil kunt houden. Deze melodie klonk als regen op het dak, lang, somber, monotoon.
Gonna see the sun, Gonna find my home Gonna feel the wind See the sun ag’in.
Ik zal de zon zien, Ik zal mijn huis vinden. Ik zal de wind voelen, De zon weer zien.
Ik ging naast Cory op de grond zitten en nam de gitaar van hem over, want ik kon ook een beetje spelen. Hij had het me geleerd – hij had het ons allemaal geleerd. Ik zong het weemoedige liedje uit de film De Tovenaar van Oz – een film die Carrie en Cory prachtig vonden. Toen ik uitgezongen was over vogels die over de regenboog vlogen vroeg Cory: ‘Vind je mijn liedje niet mooi, Cathy?’
‘Ik vind het erg mooi, maar het is zo droevig. Waarom schrijf je niet eens een paar hoopvolle, vrolijke liedjes?’
Het muisje zat in zijn zak, zijn staartje stak naar buiten terwijl het naar broodkruimels zocht. Mickey maakte een draaiende beweging en floepte zijn kopje over de rand; in zijn voorpootjes hield hij een stukje brood waaraan hij begon te knabbelen. De uitdrukking waarmee Cory naar zijn diertje staarde ontroerde me zo hevig dat ik mijn gezicht moest afwenden om niet te huilen.
‘Cathy, weet je dat mamma nooit iets heeft gezegd over mijn muis?’
‘Ze heeft hem niet gezien, Cory.’
‘Waarom niet?’
Ik zuchtte, ik wist niet meer wie en wat mijn moeder was. Ze was een vreemde van wie we vroeger gehouden hadden. De dood was niet de enige die iemand wegnam van wie je hield en die je nodig had; dat wist ik nu.
‘Mamma heeft weer een man,’ zei Chris opgewekt, ‘en als je verliefd bent zie je alleen je eigen geluk. Ze zal gauw genoeg merken dat je een vriendje hebt.’
Carrie staarde naar mijn vest. ‘Cathy, wat is dat op je vest?’
‘Verf,’ antwoordde ik zonder enige aarzeling. ‘Chris heeft me geleerd om te schilderen, en hij werd boos omdat mijn schilderij mooier was dan de schilderijen die hij heeft gemaakt, en toen gooide hij het potje rode verf naar me toe.’
Mijn oudste broer zat me verdwaasd aan te kijken.
‘Chris, kan Cathy beter schilderen dan jij?’
‘Als zij het zegt, zal het wel zo zijn.’
‘Waar is haar schilderij?’
‘Op zolder.’
‘Ik wil het zien.’
‘Dan zul je het zelf moeten halen. Ik ben moe. Ik wil TV kijken, terwijl Cathy het eten klaarmaakt.’ Hij keek even naar mij. ‘Lieve zus van me, zou je fatsoenshalve een schone trui willen aantrekken voor we aan tafel gaan? Die rode verf maakt dat ik me schuldig voel.’
‘Het is net bloed,’ zei Cory. ‘Het is zo hard als bloed wordt als je het er niet meteen uitwast.’
‘Posterverf,’ zei Chris, terwijl ik naar de badkamer ging om een trui aan te trekken die me vele maten te groot was. ‘Posterverf wordt hard.’
Voldaan zei Cory tegen Chris dat hij de dinosaurussen had gemist. ‘Chris, ze waren groter dan dit huis! Ze kwamen uit het water en slokten een boot met twee mannen op! Ik dacht dat je het wel jammer zou vinden dat je dat miste.’
‘Ja,’ zei Chris dromerig, ‘ik had het graag gezien.’
Die nacht voelde ik me niet op mijn gemak. Ik was rusteloos en bleef denken aan de manier waarop Chris me op zolder had aangekeken.
Ik wist nu wat het geheim was waarnaar ik zo lang had gezocht – de geheime knop die de liefde inschakelt…het lichamelijke, seksuele verlangen. Het was niet alleen maar het zien van een naakt lichaam, want ik had Cory vaak gebaad en Chris naakt gezien, en ik had me er nooit erg over opgewonden dat hij en Cory anders waren geschapen dan Carrie en ik. Het was niet het feit dat je naakt was.
Het geheim lag in de ogen, de manier waarop de een naar de ander keek, waarop de ogen contact zochten en spraken, terwijl de lippen niet bewogen. Chris’ ogen hadden meer gezegd dan tienduizend woorden.
En het was niet alleen de manier waarop hij me aanraakte, me teder liefkoosde; het was de manier waarop hij me aanraakte als hij keek zoals hij keek, en daarom had grootmoeder bevolen dat we niet naar het andere geslacht mochten kijken. Te bedenken dat die ouwe heks het geheim van de liefde kende. Zij kon nooit hebben liefgehad, nee, zij niet, met haar stenen hart en ijzeren ruggegraat…haar ogen konden nooit zacht en vriendelijk zijn geweest.
Maar toen ik er wat dieper over nadacht was het toch meer dan alleen de ogen – het was wat achter die ogen lag, in het brein, dat een ander wilde behagen, gelukkig maken, vreugde bereiden en de eenzaamheid opheffen van het niemand hebben die je begreep.
Zonde had niets te maken met liefde, echte liefde. Ik draaide mijn hoofd om en zag dat Chris ook wakker was. Hij lag op zijn zij naar mij te staren. Hij glimlachte zo lief dat ik had kunnen huilen, om hem, om mij.
Moeder bezocht ons die dag niet, evenmin als ze ons de dag tevoren had bezocht, maar we hadden een manier gevonden om ons op te vrolijken, namelijk door op Cory’s muziekinstrumenten te spelen en te zingen. Ondanks de afwezigheid van een moeder die steeds onverschilliger begon te worden, gingen we die avond hoopvoller naar bed. Na een paar uur lang vrolijke liedjes te hebben gezongen, waren we ervan overtuigd dat de zon, de liefde, het huis en het geluk vlak om de hoek lagen, en dat onze lange dagen van dwalen door een diep, donker bos bijna voorbij waren.
In mijn opgewekte dromen sloop iets duisters en afschrikwekkends binnen. De dagelijkse vormen namen monsterachtige proporties aan. Met gesloten ogen zag ik grootmoeder op haar tenen de slaapkamer binnenkomen en toen ze dacht dat ik sliep schoor ze al mijn haar af! Ik schreeuwde, maar ze hoorde me niet – niemand hoorde me. Ze pakte een lang, glimmend mes en sneed mijn borsten af en stopte die in Chris’ mond. En er was meer. Ik lag te woelen en te draaien en maakte zachte kermende geluidjes die Chris wekten. De tweeling sliep door of ze dood en begraven waren. Chris kwam struikelend naar me toe en ging op de rand van het bed zitten. Hij tastte naar mijn hand en vroeg: ‘Weer een nachtmerrie?’
Nee! Dit was geen gewone nachtmerrie! Dit was vóórkennis, iets mediamieks. Ik voelde het in mijn botten, er ging iets verschrikkelijks gebeuren. Zwak en bevend vertelde ik Chris wat grootmoeder had gedaan. ‘En dat was niet alles. Mamma kwam binnen en sneed mijn hart uit mijn lichaam, en ze was bezaaid met diamanten!’
‘Cathy, dromen zijn niet belangrijk.’
‘Dat zijn ze wel!’
Ik had andere dromen en nachtmerries aan mijn broer verteld, en hij had glimlachend gefluisterd en gezegd dat het hem erg leuk leek, net of je in een bioscoop zat, maar zo was het helemaal niet. In een bioscoop kijk je naar een groot doek, en je weet dat je alleen maar een verhaal ziet dat door een ander is geschreven. Maar aan mijn dromen nam ik actief deel. Ik leefde in die dromen, ik had gevoel, verdriet, pijn, en helaas vond ik ze zelden prettig.
Waarom zat Chris, die zo gewend was aan mij en mijn rare dromen, er nu zo roerloos als een marmeren beeld bij, alsof deze droom hem meer deed dan alle andere? Had hij ook gedroomd?
‘Cathy, ik zweer je, we zullen uit dit huis vluchten! We lopen weg, alle vier! Je hebt me overtuigd. Je dromen moeten iets te betekenen hebben, anders zouden ze niet steeds weer terugkomen. Vrouwen zijn intuïtiever dan mannen; dat is een bewezen feit. En ‘s nachts werkt je onderbewustzijn. We wachten niet langer tot mamma heeft geërfd van een grootvader, die maar blijft leven en nooit doodgaat. Samen, jij en ik, zullen we een manier vinden. Vanaf deze seconde, ik zweer het je bij mijn leven, zullen we alleen nog op onszelf vertrouwen…en op jouw dromen.’
Uit de intense manier waarop hij dat zei begreep ik dat hij geen gekheid maakte – hij meende wat hij zei! Ik had het wel uit kunnen schreeuwen, zo opgelucht voelde ik me. We gingen weg! Dit huis zou uiteindelijk toch niet tot onze ondergang leiden!
In het duister en de kou van die grote, sombere, volgepropte kamer keek hij me diep in de ogen. Langzaam boog hij zijn hoofd naar me toe en kuste me op de mond alsof hij zijn belofte op zinvolle wijze wilde bezegelen. Het was zo’n merkwaardige lange kus, dat ik het gevoel had dat ik in de diepte tuimelde, steeds dieper en dieper, terwijl ik toch al in bed lag.
Wat we het dringendst nodig hadden was een sleutel van onze slaapkamerdeur. We wisten dat die sleutel op alle kamers in dit huis paste. Ons lakentouw konden we niet gebruiken vanwege de tweeling. Noch Chris, noch ik verwachtte dat grootmoeder zo slordig zou zijn om die sleutel achteloos ergens neer te leggen. Zij niet. Zij deed de deur open en stak de sleutel onmiddellijk in haar zak. Haar akelige grijze jurken hadden altijd zakken.
Maar moeder was nonchalant, vergeetachtig, onverschillig. En ze had nooit zakken in haar kleren, want die zouden uitpuilende bobbels vormen op haar slanke lichaam. We rekenden op haar.
En wat had ze nog van ons te vrezen – haar passieve, gedweeë, rustige kinderen? Haar gevangen kleine ‘lieverds’, die nooit zouden opgroeien om een bedreiging voor haar te vormen? Ze was gelukkig, ze was verliefd; haar ogen glansden en ze lachte vaak. Ze was zo verdomd onachtzaam, dat ik het wel had willen uitschreeuwen, zodat ze gedwongen zou zijn om te zien hoe rustig en ziekelijk de tweeling was! Ze had het nooit over de muis – waarom zag zij die muis niet? Hij zat op Cory’s schouder, knabbelde aan Cory’s oor, en ze zei geen woord, zelfs niet als de tranen over Cory’s wangen rolden omdat ze hem niet gelukwenste met de manier waarop hij de liefde en aanhankelijkheid had weten te winnen van een klein koppig muisje dat zijn eigen weg zou zijn gegaan, als hij had gekund.
Ze was zo edelmoedig om twee of drie keer per maand te komen, en elke keer had ze cadeaus bij zich, die haar troost schenen te bieden, al gaven ze ons dat niet. Ze kwam elegant gekleed binnen en ging zitten in haar mooie, dure, met bont afgezette kleren, en al haar juwelen.
Ze zat als een koningin op haar troon en deelde uit – verf aan Chris, balletschoentjes aan mij, en voor ieder van ons bracht ze de fraaiste kleren mee, uitstekend geschikt voor de zolder, want daar deed het er niet toe of ze pasten, wat ze bijna nooit deden; ze waren te groot of te klein, en onze schoenen zaten soms gemakkelijk en soms niet, en ik wachtte nog steeds op de beha die ze steeds weer beloofde maar altijd vergat.
‘Ik zal er een stuk of tien voor je meebrengen,’ zei ze met een welwillende, opgewekte glimlach, ‘in alle maten en kleuren. Dan kun je ze passen om te zien welke je het liefste hebt en welke het best passen. Degene die je niet wilt hebben geef ik wel aan de dienstmeisjes.’ En zo babbelde ze vrolijk verder, altijd vasthoudend aan haar valse façade, altijd onder het mom dat we nog steeds een rol speelden in haar leven.
Ik bleef zitten, met mijn blik strak op haar gericht en wachtte tot ze me zou vragen hoe het met de tweeling ging. Was ze vergeten dat Cory hooikoorts had en voortdurend neusverkouden was, en dat zijn neus soms zo verstopt zat dat hij niet kon ademen, alleen door zijn mond? Ze wist dat hij eens per maand een injectie moest hebben tegen zijn allergie, en er waren nu al jaren voorbijgegaan sinds hij zijn laatste injectie had gehad. Deed het haar niets dat Cory en Carrie zich aan mij vastklampten, alsof ik degene was die hen op de wereld had gebracht? Drong er ook maar iets tot haar door? Besefte ze niet dat er iets mis was?
In ieder geval liet ze op geen enkele manier blijken dat ze de situatie niet volkomen normaal zou vinden, hoewel ik de moeite nam al onze ziektesymptomen op te noemen, dat we tegenwoordig zo vaak overgaven, dat we vaak hoofdpijn hadden en maagkramp en soms zo weinig energie hadden.
‘Bewaar je eten op zolder, daar is het koud,’ zei ze zonder een spier te vertrekken.
Ze durfde ons te vertellen over parties, concerten, theater, films, bals en reizen met haar ‘Bart’. ‘Bart en ik gaan winkelen in New York,’ zei ze. ‘Zeg maar wat ik voor je mee moet brengen. Maak maar een lijstje.’
‘Mamma, als je kerstinkopen hebt gedaan in New York, waar ga je dan naar toe?’ vroeg ik, zorgvuldig vermijdend naar de sleutel te kijken die ze achteloos op de toilettafel had neergelegd. Ze lachte, mijn vraag beviel haar. Ze sloeg haar slanke handen ineen en begon haar plannen op te sommen voor de lange saaie dagen na de vakantie. ‘Een reisje naar het zuiden, misschien een cruise, of een maand of zo naar Florida. En je grootmoeder blijft hier om voor jullie te zorgen.’
Terwijl ze zat te babbelen kwam Chris voorzichtig dichterbij en liet de sleutel in zijn broekzak glijden. Toen excuseerde hij zich en ging naar de badkamer. Hij had zich niet ongerust hoeven te maken; ze merkte niet eens dat hij weg was. Ze deed haar plicht, ging op bezoek bij haar kinderen – en God zij dank had ze de juiste stoel gekozen om op te gaan zitten. Ik wist dat Chris de sleutel in de badkamer in een stuk zeep drukte dat we hadden bewaard om een duidelijke afdruk te maken. Een van de vele dingen die het eindeloze televisiekijken ons had geleerd.
Toen moeder weg was haalde Chris een stukje hout te voorschijn en begon onmiddellijk een ruwe houten sleutel te snijden. We hadden wel metaal, van de oude sloten van de hutkoffers, maar niets dat sterk genoeg was om het metaal te snijden en bij te schaven. Uren en uren zwoegde Chris op die sleutel, paste hem telkens opnieuw in de zeepimpressie. Hij had met opzet heel hard hout genomen, uit angst dat zacht hout in het slot zou kunnen afbreken en ons ontsnappingsplan verraden. Het duurde drie dagen voor hij een sleutel had dit paste.
We jubelden van blijdschap! We omhelsden elkaar en dansten door de kamer, lachend, kussend, bijna huilend. De tweeling keek verbaasd naar ons omdat we zo blij waren met een kleine sleutel.
Nu hadden we een sleutel. We konden de deur van onze gevangenis openmaken. Maar vreemd genoeg hadden we buiten dat openen van die deur geen verdere plannen.
‘Geld. We hebben geld nodig,’ zei Chris plotseling en bleef midden in zijn wilde triomfdans staan. ‘Met geld gaan alle deuren voor ons open.’
‘Maar hoe komen we aan geld?’ vroeg ik bezorgd. Hij had weer een reden gevonden om het uit te stellen.
‘We moeten het stelen van mamma, haar man of van grootmoeder.’
Hij zei het zo beslist, of stelen een oud en gerespecteerd vak was. En misschien was het dat ook wel, en is het dat nog steeds, als de nood aan de man komt.
‘Als we betrapt worden, krijgen we allemaal met de zweep, ook de tweeling,’ zei ik, terwijl ik naar hun angstige gezichtjes keek. ‘En als mamma op reis gaat met haar man, zou zij ons weer kunnen uithongeren, en God mag weten wat zij ons nog meer zou aandoen.’
Chris plofte neer op de kleine stoel voor de toilettafel. Hij leunde met zijn kin in zijn hand er dacht een paar minuten ernstig na. ‘Eén ding staat vast: ik wil niet dat jij of de tweeling wordt gestraft. Dus ga ik er op uit om te stelen; en ik zal alleen schuld bekennen als ik betrapt word. Maar ik laat me niet betrappen; het is te gevaarlijk om van die ouwe vrouw te stelen – zij let veel te goed op. Ze weet vast tot op de cent nauwkeurig hoeveel geld ze in haar portemonnaie heeft. Mamma telt haar geld nooit. Herinner je je nog hoe pappa daar altijd over klaagde?’
Hij grinnikte geruststellend naar me. ‘Het is net Robin Hood, stelen van de rijken om aan de armen te geven – aan ons! En alleen op de avonden als mamma ons vertelt dat ze met haar man uitgaat.’
‘We kunnen altijd uit het raam kijken,’ zei ik. ‘Op die dagen komt ze nooit.’ Als we het waagden om te kijken, hadden we een uitstekend uitzicht op de kromme oprijlaan, waar we al het komen en gaan konden controleren.
Het duurde niet lang of mamma vertelde ons dat ze naar een party ging. ‘Bart houdt er niet van: hij blijft liever thuis. Maar ik haat dit huis. Maar als hij vraagt waarom we niet in een eigen huis gaan wonen, wat kan ik dan zeggen?’
Wat ze kon zeggen? Lieveling, ik moet je een geheim verklappen: boven in de noordelijke vleugel, heb ik vier kinderen verborgen?
Het was niet moeilijk voor Chris om geld te vinden in de grote, mooie slaapkamer van zijn moeder. Ze was zorgeloos met geld. Zelfs hij was geschokt door de manier waarop ze biljetten van tien en twintig dollar op de toilettafel verspreid liet liggen. Het maakte hem achterdochtig. Ze zou immers sparen voor de dag dat ze ons uit onze gevangenis zou halen…ook al had ze nu een man? In haar talloze portefeuilles vond hij nog meer biljetten. En hij vond klein geld in de broekzakken van haar man. Nee, hij was minder nonchalant met zijn geld. Maar toen Chris onder de kussens van de stoelen zocht vond hij daar nog een stuk of tien muntstukjes. Hij voelde zich een dief, een ongewenste indringer in de kamer van zijn moeder. Hij zag haar mooie kleren, haar satijnen muiltjes, haar met bont of maraboe-veren afgezette négligés, en zijn vertrouwen slonk steeds meer.
Die winter ging hij keer op keer terug naar de slaapkamer, en hij werd steeds achtelozer, omdat het allemaal zo gemakkelijk te stelen was. Hij kwam terug, met een triomfantelijk of bedroefd gezicht. Elke dag werd onze verborgen schat groter – waarom keek hij dan zo bedroefd? ‘Ga de volgende keer maar met me mee,’ was zijn antwoord. ‘Dan kun je het zelf zien.’
Ik kon nu met een rustig geweten gaan. De tweeling zou niet wakker worden en merken dat we weg waren. Ze sliepen zo diep en zo vast dat ze zelfs ‘s-morgens nog nauwelijks hun ogen open konden krijgen, en met grote tegenzin terugkwamen in de werkelijkheid. Soms, als ik naar ze keek terwijl ze lagen te slapen, sloeg de schrik me om het hart. Twee kleine poppen, die niet groeiden en zo diep in de vergetelheid waren verzonken, dat het meer op een halve dood leek dan op een normale nachtrust.
Ga weg, vlucht, de lente nadert, jullie moeten weg vóór het te laat is! Een intuïtieve stem in mijn hoofd bleef datzelfde deuntje hameren. Chris lachte toen ik het hem vertelde. ‘Cathy, jij en je voorgevoelens. We hebben geld nodig. Minstens vijfhonderd dollar. Waarom zo’n haast? We hebben te eten en we krijgen geen slaag; zelfs al betrapt zij ons terwijl we nog maar half aangekleed zijn, dan nog zegt ze niets.’
Waarom strafte grootmoeder ons niet? We hadden mamma niet verteld wat ze met ons gedaan had, hoe ze tegen ons had gezondigd, want voor mij was het een zonde, die op geen enkele manier goed te praten was. En toch bleef die oude vrouw terughoudend. Dagelijks bracht ze ons de picknickmand, tot aan de rand gevuld met boterhammen, lauwe soep in thermosflessen, melk en altijd vier donuts met poedersuiker. Waarom kon ze ons menu niet eens variëren en wat koekjes of een stuk taart of cake brengen?
‘Kom,’ drong Chris aan, me meesleurend door de donkere, sombere gangen. ‘Op één plaats blijven is gevaarlijk. We kijken even in de trofeeënkamer en gaan dan meteen door naar mamma’s slaapkamer.’
Eén blik in de trofeeënkamer was voldoende. Ik haatte – verafschuwde het portret boven de open haard – dat zo op onze vader leek – en toch zo anders was. Een man die zo wreed en harteloos was als Malcolm Foxworth had niet het recht zo knap te zijn, zelfs niet toen hij jong was. Met zulke kille blauwe ogen had de rest van zijn lichaam overdekt moeten zijn met bulten en zweren. Ik zag al die koppen van dode dieren en de tijger- en berehuiden op de grond, en ik dacht: net iets voor hem om zo’n kamer te willen.
Als Chris me mijn gang had laten gaan, had ik in alle kamers gekeken. Maar hij liep alle gesloten deuren voorbij, alleen bij een enkele mocht ik even naar binnen kijken. ‘Nieuwsgierig aagje!’ fluisterde hij. ‘Er is niets interessants in die kamers.’ Hij had gelijk. Hij had zo vaak gelijk. Die avond begreep ik wat Chris bedoelde toen hij zei dat dit huis alleen maar groot en mooi was, niet leuk of gezellig. Ons huis in Gladstone verschrompelde bij de vergelijking.
Na een hele hoop lange, schemerig verlichte gangen te zijn doorgelopen kwamen we eindelijk bij de kamer van mijn moeder. Chris had me wel in alle details verteld over het zwanebed en het kleine bed aan het voeteneind – maar horen was iets heel anders dan zien! Ik kon mijn ogen niet geloven! Dit was geen kamer, maar een vertrek dat geschikt was voor een koningin of prinses! Al die kostbare pracht en praal, de weelde! Diep onder de indruk liep ik heen en weer, raakte vol ontzag de muren aan die behangen waren met rozerood zijden damast, een warmere kleur dan het bleke lila van het vijf centimeter dikke tapijt op de grond. Ik betastte de zachte, donzige sprei, ging erop liggen en liet me heen en weer rollen. Ik raakte de wazige bedgordijnen aan en de zwaardere overgordijnen van paars fluweel. Ik sprong op van het bed en ging aan het voeteneind staan en staarde vol bewondering naar die fantastische zwaan die zijn oplettende, maar slaperige rode ogen op mij gevestigd hield.
Toen draaide ik me om. Ik hield niet van een bed waar mamma met een man sliep die niet mijn vader was. Ik liep naar de garderobekamer, ronddolend in een droom van rijkdom die nooit de mijne zou kunnen zijn behalve in een droom. Er hingen meer kleren dan in een warenhuis. Plus schoenen, hoeden, tassen. Vier lange bontjassen, drie bontstola’s, een cape van witte nerts en een cape van sabelbont, en bonthoeden in tien verschillende modellen, van verschillende dierenhuiden, plus een luipaardjas met groene wol tussen het bont verwerkt. Er hingen négligés, nachthemden, bij elkaar passende nachthemden en peignoirs, met stroken, linten, ruches, veren, bont, van fluweel, satijn, chiffon – ze zou duizend jaar moeten worden om al haar kleren één keer te kunnen dragen!
Ik haalde een paar dingen uit de garderobe en nam die mee naar de vergulde kleedkamer die Chris me liet zien. Ik keek in haar badkamer met spiegels aan alle wanden, levende groene planten, echte bloemen, twee toiletten – één zonder deksel (ik weet nu dat het een bidet was). En een aparte douche. ‘Dit is allemaal nieuw,’ legde Chris uit. ‘Toen ik hier de eerste keer kwam, je weet wel de avond van het kerstfeest, was het niet zo…nou ja, zo weelderig als nu.’
Ik draaide me met een ruk om en keek hem woedend aan. Ik vermoedde dat die kamer altijd al zo was geweest, maar dat hij het me niet had willen vertellen. Hij had haar met opzet beschermd, hij wilde niet dat ik wist van al die kleren, dat bont en die ontzaglijke hoeveelheid juwelen die ze verborgen hield in een geheime la van haar grote toilettafel. Nee, hij had niet gelogen – alleen maar dingen weggelaten. Het was te zien in zijn ogen, die hem verrieden, die mijn blik ontweken, aan zijn rode gezicht en de manier waarop hij mijn pijnlijke vragen ontweek – geen wonder dat ze niet in onze kamer wilde slapen!
Ik stond in de kleedkamer en paste mamma’s kleren aan. Voor het eerst in mijn leven trok ik nylon kousen aan – wat zagen mijn benen er fantastisch in uit, geweldig! Geen wonder dat vrouwen die graag droegen! Vervolgens trok ik voor het eerst een beha aan, die tot mijn teleurstelling veel te groot was. Ik stopte de cups vol kleenex, tot ze trots naar voren staken. Toen kwamen de zilveren schoentjes, ook al te groot. En tenslotte zette ik de kroon op mijn werk met een zwarte jurk die van voren heel laag was uitgesneden om te laten zien wat ik in maar heel bescheiden mate bezat.
Nu kwam het leukste deel – wat ik vroeger altijd deed als ik even de kans kreeg. Ik ging voor mamma’s toilettafel zitten en begon met royale hand haar make–up aan te brengen Ze had karrevrachten van dat spul. Ik smeerde alles op mijn gezicht wat ik maar vond: foundation, rouge, poeder, mascara, ogenschaduw, lippenstift. Toen stak ik mijn haar op, wat ik sexy en modern vond, stak er een paar haarspelden in en behing me vervolgens met allerlei juwelen. Tot slot parfum – grote hoeveelheden parfum.
Wankelend op mijn hoge hakken liep ik naar Chris. ‘Hoe zie ik eruit?’ vroeg ik flirtend en glimlachend en knipperend met mijn zwarte wimpers. Ik was voorbereid op een complimentje. De spiegels hadden me immers al verteld dat ik er geweldig uitzag?
Hij was bezig in een la te zoeken, en legde alles precies zo weer terug als hij het gevonden had. Hij draaide zich om en keek me aan. Hij sperde zijn ogen open van verbazing en fronste toen zijn wenkbrauwen, terwijl ik naar achteren en naar voren en opzij zwaaide om mijn evenwicht te bewaren op de tien centimeter hoge hakken en met mijn wimpers bleef knipperen – misschien wist ik niet precies hoe ik valse wimpers moest aanbrengen. Het was net of ik door spinnepoten keek.
‘Hoe je eruit ziet?’ zei hij sarcastisch. ‘Dat zal ik je precies vertellen. Je ziet eruit als een hoer!’ Hij draaide zich vol afkeer om, alsof hij het niet langer kon aanzien. ‘Een onvolwassen hoer! En ga nou je gezicht wassen en leg al die rommel terug waar je het gevonden hebt en maak de toilettafel schoon!’
Ik wankelde naar de dichtstbijzijnde lange spiegel. Het was een driedelige spiegel, met een draaibare linker- en rechterhelft, waardoor je jezelf van alle kanten kon bekijken. In die zeer onthullende spiegels bekeek ik mezelf uit een nieuwe gezichtshoek – het was een fascinerende spiegel, die sloot als een driebladig boek, met een prachtig Frans landschap aan de achterkant.
Draaiend en kerend bewonderde ik mijn uiterlijk. Maar het was toch niet zoals moeder er uitzag in diezelfde jurk – wat had ik verkeerd gedaan? Het was waar dat zij niet zoveel armbanden aan haar armen droeg. En ook niet drie kettingen tegelijk, met lange diamanten oorhangers tot op haar schouders, én nog een tiara; en ook droeg ze nooit twee of drie ringen aan elke vinger – inclusief haar duimen.
Maar ik zag er wel verblindend uit. En mijn vooruitstekende boezem was het aanzien waard! Maar als ik eerlijk was, moest ik toegeven dat ik had overdreven.
Ik deed zeventien armbanden af, zesentwintig ringen, de kettingen, de tiara, en ik trok de zwarte chiffon avondjurk uit die mij niet zo elegant stond als mamma als zij hem droeg naar een diner met alleen een parelketting om haar hals. O, maar al die bontmantels en capes – je móest je wel mooi voelen in bont!
‘Schiet op, Cathy. Laat die rommel met rust en kom helpen zoeken.’
‘Chris, ik zou zo graag een bad nemen in dat zwart marmeren bad.’
‘Godallemachtig! Daar hebben we nu geen tijd voor!’ Ik trok haar kleren uit, haar zwarte kanten beha, de nylon kousen en de zilveren schoentjes, en trok mijn eigen spullen weer aan. Maar bij nader inzien gapte ik een simpele witte beha uit haar la, waarin een enorme hoop bustehouders lagen en verstopte die in mijn bloese. Chris had mijn hulp niet nodig. Hij was hier al zo vaak geweest, hij kon dat geld ook wel vinden zonder mijn assistentie. Ik wilde alle laden nakijken, maar ik moest opschieten. Ik trok een kleine la van haar nachtkastje open, waar ik verwachtte nachtcrème, kleenex en zo te vinden, maar niets van waarde dat de kamermeisjes konden stelen. Er lag inderdaad nachtcrème in de la en kleenex, en twee pocketboekjes om te lezen als ze niet in slaap kon komen. (Waren er nachten waarin ze lag te woelen en te draaien, en onrustig aan ons lag te denken?) Onder die pocketboekjes lag een groot, dik boek met een kleurige omslag. NAAIWERK – EIGEN ONTWERPEN. Dat was een titel die me intrigeerde. Mamma had me op mijn eerste verjaardag wat naaien en borduren geleerd. En je eigen ontwerpen maken zou best leuk kunnen zijn.
Achteloos haalde ik het boek te voorschijn en sloeg willekeurig een paar pagina’s open. Achter me hoorde ik Chris zachtjes laden open en dicht schuiven en op zijn gymschoenen door de kamer sluipen. Ik had verwacht bloempatronen te zien – alles, maar niet wat ik in werkelijkheid zag. Zwijgend, met wijd opengesperde ogen, verbluft en gefascineerd, staarde ik naar de kleurenfoto’s. Ongelooflijke foto’s van naakte mannen en vrouwen die…deden mensen dat werkelijk? Was dat wat ze deden als ze met elkaar naar bed gingen?
Chris was niet de enige die gefluisterde verhalen had gehoord die gniffelend werden verteld door de oudere kinderen op school. Ik had altijd gedacht dat het iets gewijds en eerbiedigs was, iets dat je in volledige afzondering deed, achter gesloten deuren. Maar in dit boek waren een heleboel paren bij elkaar in één kamer, allemaal naakt, en allemaal op een of ander manier in elkaar. Tegen mijn wil, dat wilde ik tenminste graag denken, sloeg mijn hand langzaam elke pagina om. Mijn blik werd steeds ongeloviger! Zoveel manieren om het te doen! Zoveel houdingen! Mijn God, was dit wat de verliefde Raymond en Lily vanaf de eerste pagina van die Victoriaanse roman in gedachten hadden? Ik hief mijn hoofd op en staarde nietsziend voor me uit. Waren we vanaf het begin van ons leven op weg hier naartoe?
Chris riep me, vertelde me dat hij genoeg geld had gevonden. Hij kon niet te veel ineens stelen, anders zou ze het merken. Hij nam alleen een paar vijf-dollarbiljetten en een hoop van één dollar, en al het kleine geld dat onder de kussens van de stoelen lag. ‘Cathy, wat is er? Ben je doof? Kom mee.’
Ik kon me niet bewegen, ik kon niet weg, ik kon dat boek niet dichtklappen voordat ik het van voren naar achteren had bekeken. Omdat ik zo geboeid bleef kijken, niet in staat om te reageren, kwam hij achter me staan en keek over mijn schouder om te zien waardoor ik zo gehypnotiseerd was. Ik hoorde dat hij scherp zijn adem inhield. Na een eindeloze tijd liet hij zijn adem fluitend ontsnappen. Hij zei geen woord tot ik aan het eind was en het boek dichtsloeg. Toen nam hij het uit mijn hand en begon bij het begin, keek naar elke pagina die hij had gemist, terwijl ik naast hem stond en ook weer meekeek. Er stond een klein gedrukte tekst naast de grote foto’s die een hele pagina besloegen. Maar de foto’s hadden geen uitleg nodig – volgens mij tenminste niet.
Chris sloeg het boek dicht. Ik keek even naar zijn gezicht. Hij keek verbijsterd voor zich uit. Ik legde het boek terug in de la, de pocketboekjes er bovenop, precies zoals ik het had gevonden. Hij pakte me bij de hand en trok me mee naar de deur. Zwijgend liepen we over de lange donkere gangen terug naar de noordelijke vleugel. Nu wist ik maar al te goed waarom de heks-grootmoeder Chris en mij in aparte bedden wilde hebben, als de drang van het lichamelijk verlangen zo groot was, zo veeleisend en zo opwindend dat de mensen meer op duivels dan op heiligen leken. Ik boog me over Carrie heen, staarde naar haar slapende gezichtje, dat in haar slaap weer de onschuld en kinderlijkheid kreeg die het overdag begon te missen. Ze leek een klein engeltje zoals ze daar op haar zij lag opgerold, met roze, blozende wangen, vochtige haren die krulden in haar nek en op haar voorhoofd. Ik kuste haar. Haar wang was warm. Toen ging ik naar Cory en raakte zijn zachte krullen aan en kuste zijn rode wangetje. Kinderen als de tweeling waren het gevolg van de dingen die ik zojuist had gezien in dat erotische plaatjesboek, dus kon het niet helemaal slecht zijn, anders zou God de mannen en vrouwen niet zo hebben geschapen. Ik voelde me bekommerd en onzeker, en diep in mijn hart verbijsterd en geschokt, en toch…
Ik sloot mijn ogen en bad in stilte: God, laat de tweeling veilig en gezond blijven tot we hier weg zijn…laat ze leven tot we een heldere, zonnige plaats hebben gevonden waar de deuren nooit gesloten zijn…alstublieft.
‘Jij mag het eerst in bad,’ zei Chris, die op de rand van zijn bed ging zitten met zijn rug naar me toe. Hij zat met gebogen hoofd en dit was nog wel zijn avond om het eerst in bad te gaan.
Als gehypnotiseerd ging ik in bad, deed alles wat ik doen moest, kwam er toen weer uit en trok het dikste, warmste, oma-nachthemd aan dat ik bezat. Mijn gezicht was schoongeboend van alle make–up. Ik had mijn haar gewassen en het was nog een beetje vochtig toen ik op bed ging zitten en het langzaam begon te borstelen.
Chris stond zwijgend op en liep naar de badkamer zonder naar me te kijken, en toen hij veel later te voorschijn kwam en ik nog steeds mijn haar zat te borstelen, vermeed hij mijn blik. Ik wilde ook liever niet dat hij naar me keek.
Een van grootmoeders regels was dat we elke avond naast ons bed moesten knielen en ons gebed opzeggen. Maar die nacht knielden we geen van beiden en baden niet. Vaak lag ik op mijn knieën naast het bed, mijn handpalmen tegen elkaar onder mijn kin, zonder te weten wat ik moest bidden. Ik had immers al zoveel gebeden, en het hielp toch allemaal niets. Ik knielde alleen maar, ik dacht aan niets en was somber gestemd, maar mijn lichaam voelde alles en schreeuwde uit wat ik niet durfde te denken, laat staan hardop te zeggen.
Ik ging op mijn rug naast Carrie liggen. Ik voelde me bezoedeld, veranderd door dat grote boek, dat ik toch weer zou willen zien, en ook de tekst lezen. Misschien had il het boek weer moeten terugleggen zodra ik ontdekte waar het over ging – en ik had het zeker dicht moeten slaan toen Chris achter me kwam staan en over mijn schouder meekeek. Ik wist al dat ik geen heilige en geen engel was, en ook geen puriteinse jongejuffrouw, en ik voelde in mijn botten dat ik in de naaste toekomst alles zou moeten weten wat er met een lichaam in bed gebeurde en hoe het gebruikt werd.
Langzaam, heel langzaam draaide ik mijn hoofd om en tuurde door de roze schemer om te zien wat Chris deed.
Hij lag op zijn zij onder de dekens en staarde naar mij. Zijn ogen glansden in het vage licht dat door de zware gordijnen naar binnen viel.
‘Alles goed?’ vroeg hij.
‘Ja, ik overleef het wel.’ En toen zei ik welterusten met een stem die totaal niet op de mijne leek.
‘Welterusten, Cathy,’ zei hij, ook met de stem van een ander.