MIJN STIEFVADER
In dat voorjaar werd Chris ziek. Hij zag groen rond zijn mond en gaf om de paar minuten over, kwam wankelend terug uit de badkamer en liet zich zwak op bed neervallen. Hij wilde Gray’s Anatomie bestuderen, maar gooide het geërgerd opzij. ‘Het moet iets zijn dat ik gegeten heb,’ mopperde hij.
‘Chris, ik vind het naar om je nu alleen te laten,’ zei ik, terwijl ik de houten sleutel in het slot stak.
‘Hoor eens, Cathy!’ zei hij. ‘Het wordt tijd dat je op eigen benen leert staan! Je hebt mij heus niet elk ogenblik van de dag nodig. Dat was de moeilijkheid met mamma. Ze dacht dat ze altijd een man zou hebben om op te leunen. Vertrouw alleen op jezelf, Cathy, altijd.’
Angst maakte zich van me meester, was in mijn ogen te zien. Hij zag het en sprak wat vriendelijker. ‘Er gebeurt me niets, heus niet. Ik kan echt wel op mezelf passen. We hebben het geld nodig, Cathy, dus ga nu maar. Misschien is dit wel onze laatste kans.’
Ik holde naar hem terug, liet me op mijn knieën vallen naast zijn bed en legde mijn gezicht op zijn borst. Teder liefkoosde hij mijn haar. ‘Heus Cathy, ik overleef het wel. Het is niet zo erg dat je hoeft te huilen. Maar je moet begrijpen, dat, wat er ook met een van ons gebeurt, degene die overblijft de tweeling hier vandaan moet halen.’
‘Je mag zoiets niet zeggen!’ riep ik uit. Als ik alleen maar dacht aan de mogelijkheid dat hij zou kunnen sterven, voelde ik me al ziek. En terwijl ik naast hem geknield lag en hem aankeek, ging het plotseling door me heen dat we de laatste tijd zo vaak ziek waren.
‘Cathy, ik wil dat je gaat. Sta op. Dwing jezelf. En pak alleen biljetten van één en vijf dollar. Geen hogere bedragen. Maar pak wel munten die onze stiefvader uit zijn zakken laat vallen. En achterin zijn kast staat een groot blik met kleingeld. Neem een handvol daaruit.’
Hij was bleek en zwak en mager. Snel gaf ik hem een zoen op zijn wang. Ik ging niet graag weg nu hij zich zo ziek voelde. Ik keek naar de slapende tweeling en liep achteruit naar de deur, de houten sleutel in mijn hand geklemd. ‘Ik hou van je, Christopher Doll,’ zei ik schertsend voordat ik de deur opendeed.
‘Ik hou ook van jou, Catherine Doll,’ zei hij. ‘Goeie jacht.’
Ik wierp hem een kushand toe en deed de deur weer achter me op slot. Het was veilig om in mamma’s kamer te gaan stelen, want vanmiddag had ze ons verteld dat zij en haar man naar een feestje gingen bij vrienden die iets verderop woonden. En terwijl ik over de gangen sloop, in de schaduw vlak langs de muren, dacht ik dat ik wel minstens één biljet van twintig en één van tien zou wegpakken. Ik zou het risico nemen dat iemand het zou merken. Misschien zou ik zelfs wat van mamma’s juwelen stelen. Juwelen kon je verpanden, dat was net zo goed als geld, misschien nog beter.
Ik was een en al zakelijkheid en vastberadenheid en verspilde geen tijd in de trofeeënkamer. Ik sloop regelrecht naar mamma’s slaapkamer. Ik verwachtte niet grootmoeder te zullen tegenkomen, die vroeg naar bed ging, om negen uur. En het was nu tien uur.
Met al mijn dappere vastberadenheid en mijn zelfvertrouwen ging ik haar kamer binnen en deed de deur zachtjes achter me dicht. Er brandde nog licht. Ze liet vaak licht branden in haar kamer – soms zelfs alle lampen, volgens Chris. Want wat betekende geld nog voor mijn moeder?
Aarzelend en onzeker bleef ik bij de deur staan en keek om me heen. Toen verstarde ik van schrik.
In een stoel, met zijn lange benen voor zich uitgestrekt, en zijn enkels over elkaar geslagen, zat mamma’s nieuwe echtgenoot! Ik stond vlak voor hem, in een doorzichtig blauw nachthemd, dat heel kort was, al droeg ik er een bijpassend broekje onder. Mijn hart bonsde wild, terwijl ik stond te wachten tot hij zou gaan bulderen en zou willen weten wie ik was, en wat ik in mijn hoofd haalde om onuitgenodigd in zijn slaapkamer binnen te komen.
Maar hij zei niets.
Hij droeg een zwarte smoking en een roze smokinghemd met ruches. Hij bulderde niet, hij vroeg niets, omdat hij sliep. Ik had me bijna omgedraaid en was weer weggegaan, zo bang was ik dat hij wakker zou worden en me zou zien.
Maar mijn nieuwsgierigheid won het van mijn schroom. Op mijn tenen sloop ik naderbij om hem te bekijken. Ik durfde heel dicht bij hem te gaan staan, vlak bij zijn stoel zodat ik mijn hand kon uitsteken en hem aanraken als ik wilde. Dicht genoeg bij hem om mijn hand in zijn zak te steken en hem te beroven als ik wilde, wat ik niet deed.
Diefstal was het laatste waar ik aan dacht toen ik naar dat knappe, slapende gezicht keek. Ik verbaasde me nu ik mijn moeders geliefde Bart van zo dichtbij zag. Ik had hem een paar keer van een afstand gezien: eerst op de avond van het kerstfeest, en nog een keer toen hij beneden stond bij de trap en een jas ophield voor mamma. Hij had haar in haar hals en achter haar oor gezoend en iets gefluisterd dat haar deed glimlachen, en hij had haar teder tegen zich aangetrokken voor ze samen de deur uitgingen.
Ja, ja, ik had hem gezien en veel over hem gehoord, en ik wist waar zijn zusters woonden en waar hij was geboren en waar hij op school was gegaan, maar ik was niet voorbereid op wat ik zag.
Mamma – hoe kon je? Je moest je schamen! Deze man is jonger dan jij – jaren jonger! Dat had ze ons niet verteld.
Een geheim. Wat kon ze zo’n belangrijk geheim goed bewaren – geen wonder dat ze zo dol op hem was – hij was het soort man waar elke vrouw op zou vallen. Toen ik hem daar zo achteloos languit in die stoel zag liggen, had ik het idee dat hij tegelijk teder en hartstochtelijk zou zijn als hij haar beminde.
Ik wilde die man haten die daar in de stoel lag te slapen, maar ik kon het niet. Zelfs nu hij sliep voelde ik me tot hem aangetrokken en deed hij mijn hart sneller kloppen.
Bartholomew Winslow glimlachte in zijn slaap, onschuldig, onbewust reagerend op mijn bewondering. Een advocaat, een van die mensen die alles wisten – net als artsen – net als Chris. Hij moest vast iets zien en meemaken dat erg plezierig was. Wat ging er in zijn hoofd om achter die gesloten oogleden? Ik was ook benieuwd of zijn ogen blauw of bruin waren. Zijn hoofd was lang en mager, en zijn lichaam slank en hard en gespierd. Naast zijn lippen waren diepe kloven, net langgerekte kuiltjes, die kwamen en gingen met zijn vage slaperige glimlach.
Hij droeg een brede gouden trouwring, die ik herkende als de tweeling van de dunnere ring die mijn moeder droeg. Aan de wijsvinger van zijn rechterhand droeg hij een grote vierkante diamanten ring, die zelfs in het schemerdonker fonkelde. Zijn lange vingers hadden recht afgeknipte nagels die waren gepolijst, zodat ze glommen, net als de mijne. Ik herinnerde me dat mamma vroeger pappa’s nagels polijstte, terwijl ze een plagend spel speelden met hun ogen.
Hij was lang…dat wist ik al. Maar zijn volle, sensuele lippen onder zijn snor trokken me het meest aan. Die mooi gevormde mond – de sensuele lippen die mijn moeder kusten…overal. Dat boek van die seksuele genoegens had me goed geleerd hoe volwassenen zich gedroegen als ze naakt in bed lagen.
Het kwam plotseling over me – de impuls hem te kussen – alleen maar om te zien of zijn donkere snor kriebelde. En ook om te weten hoe een kus was van een vreemde man, die geen familie was.
Dit was niet verboden. Het was niet zondig als ik aarzelend mijn hand uitstak en zachtjes over zijn glad geschoren wang aaide, hem zachtjes uitdaagde om wakker te worden.
Maar hij sliep door.
Ik boog me over hem heen en drukte mijn lippen zachtjes op de zijne, trok me toen snel terug, mijn hart bonzend van angst. Bijna wilde ik dat hij wakker zou worden, maar ik was toch bang. Ik was nog te jong en te onzeker van mijn aantrekkelijkheden, om te geloven dat hij mij te hulp zou komen, terwijl een vrouw als mijn moeder dol verliefd op hem was. Zou hij, als ik hem wakker schudde, kalm blijven luisteren naar mijn verhaal over vier kinderen die jaar na jaar opgesloten zaten in een eenzame, afgezonderde kamer, ongeduldig wachtend tot hun grootvader zou sterven? Zou hij het begrijpen en met ons sympathiseren, en zou hij mamma dwingen ons vrij te laten en dat immense fortuin te laten schieten?
Mijn handen vlogen nerveus naar mijn keel, zoals mamma altijd deed als ze voor een dilemma stond en niet wist wat ze moest doen. Mijn instinct schreeuwde: Maak hem wakkert Mijn achterdocht fluisterde sluw: hou je kalm, hij mag niets weten; hij wil immers geen vier kinderen van wie hij de vader niet is. Hij zal jullie haten omdat je zijn vrouw belet al die rijkdom te erven en alles wat voor geld te koop is. Kijk eens naar hem, zo jong, zo knap. En al was moeder erg mooi en zou ze een van de rijkste vrouwen ter wereld worden, toch had hij ook met een jongere vrouw kunnen trouwen. Een maagd die nog nooit van iemand anders had gehouden en met niemand had geslapen.
En toen was mijn besluiteloosheid voorbij. Het antwoord was zo simpel. Wat waren vier ongewenste kinderen vergeleken met die ongelooflijke rijkdom?
Niets. Dat had mamma ons al geleerd. En een maagd zou hem alleen maar vervelen.
Het was niet eerlijk! Het was gemeen! Moeder had alles! De vrijheid om te komen en te gaan wanneer ze wilde; de vrijheid om zoveel geld uit te geven als ze wilde en alles te kopen in de beste winkels ter wereld. Ze had zelfs het geld om een veel jongere man te kopen die ze kon liefhebben en met wie ze kon slapen – en wat hadden Chris en ik behalve een paar vervlogen dromen, onvervulde beloften en eindeloze frustraties?
En wat had de tweeling behalve een poppenhuis en een muis en een steeds slechter wordende gezondheid?
Ik ging terug naar de sombere, afgesloten kamer met tranen in mijn ogen en een hulpeloos, hopeloos gevoel als een zware kei in mijn maag. Ik vond Chris slapend met Gray’s Anatomie omgekeerd opengeslagen op zijn borst. Zorgvuldig legde ik een papiertje bij de bladzij waar hij gebleven was, deed het boek dicht en legde het opzij.
Toen ging ik naast hem liggen en klampte me aan hem vast. Zwijgend rolden de tranen over mijn wangen en maakten zijn pyjamajasje vochtig.
‘Cathy,’ zei hij, wakker wordend en slaperig opkijkend, ‘wat is er? Waarom huil je? Heeft iemand je gezien?’
Ik kon hem niet recht in zijn bezorgde ogen kijken en om een onverklaarbare reden kon ik hem ook niet vertellen wat er gebeurd was. Ik kon niet hardop zeggen dat ik mamma’s nieuwe echtgenoot slapend in haar kamer had gevonden. En nog veel minder dat ik zo kinderachtig romantisch was geweest om hem te kussen terwijl hij sliep.
‘En je hebt niets gevonden’.’ vroeg hij ongelovig.
‘Geen cent,’ fluisterde ik en probeerde mijn gezicht te verbergen. Maar hij legde zijn handen om mijn kin en dwong me mijn hoofd om te draaien zodat hij me diep in mijn ogen kon kijken. O, waarom kenden we elkaar toch zo goed? Hij staarde me aan en ik probeerde geen enkele uitdrukking te leggen in mijn ogen, maar het had geen zin. Het enige wat ik kon doen was mijn ogen sluiten en me dichter in zijn armen nestelen. Hij verborg zijn gezicht in mijn haar terwijl zijn handen mijn rug streelden. ‘Het geeft niet. Huil maar niet. Jij weet niet waar je moet zoeken zoals ik.’
Ik moest hier vandaan, ik moest vluchten, en als ik vluchtte zou ik dit alles met me meenemen, waar ik ook heen ging of bij wie ik ook terechtkwam.
‘Ik zou nu maar in mijn eigen bed gaan liggen,’ zei Chris hees. ‘Grootmoeder zou binnen kunnen komen en ons betrappen.’
‘Chris, je hebt toch niet weer overgegeven nadat ik weg ben gegaan, hè?’
‘Nee, ik ben beter. Ga nu maar, Cathy. Ga weg.’
‘Voel je je echt beter? Zeg je dat niet alleen maar voor mij?’
‘Ik zei toch dat ik beter ben?’
‘Welterusten, Christopher Doll,’ zei ik en gaf hem een zoen op zijn wang, voordat ik uit bed stapte en in mijn eigen bed kroop naast Carrie.
‘Welterusten, Catherine. Je bent een redelijk goede zuster en een goede moeder voor de tweeling…maar je bent een verdomd slechte leugenaarster en een waardeloze dievegge!’
Elke strooptocht die Chris naar mamma’s kamer ondernam verrijkte onze verborgen schatkist. Het duurde zo lang voor we ons doel van vijfhonderd dollar zouden hebben bereikt. En nu was het alweer zomer. Ik was vijftien, de tweeling was net acht geworden. Weldra zou het augustus zijn, het derde jaar van onze gevangenschap. Voor het weer winter werd moesten we ontsnappen. Ik keek naar Cory, die lusteloos in zijn erwten zat te prikken, omdat het ‘geluks’erwten waren. De eerste keer op nieuwjaarsdag had hij ze niet willen eten; hij wilde geen kleine groene oogjes die van binnen bij hem rondkeken. Nu at hij ze omdat elke erwt een hele dag geluk gaf – dat vertelden we hem tenminste. Chris en ik moesten wel zoiets zeggen, anders at hij alleen nog maar donuts. Onmiddellijk na het eten hurkte hij op de grond, pakte zijn banjo en keek naar een of andere malle tekenfilm. Carrie kwam naast hem zitten, zo dicht mogelijk bij hem. Ze keek naar het gezicht van haar broertje en niet naar de TV. ‘Cathy,’ zei ze tegen me met haar sjirpende vogelstemmetje. ‘Cory voelt zich niet goed.’
‘Hoe weet je dat?’
‘Dat weet ik.’
‘Heeft hij tegen je gezegd dat hij zich ziek voelt?’
‘Dat hoeft-ie niet.’
‘En hoe voel jij je?’
‘Zoals altijd.’
‘En hoe is dat?’
‘Dat weet ik niet.’
‘O ja! We moesten weg, en gauw!’
Later stopte ik de tweeling in één bed. Als ze allebei sliepen tilde ik Carrie in ons bed, maar het was prettiger voor Cory als hij met zijn zusje naast zich kon inslapen. ‘Ik hou niet van dat roze laken,’ zei Carrie met een boze blik in mijn richting. ‘We houen alleen van witte lakens. Waar zijn onze witte lakens?’
We berouwden de dag waarop Chris en ik wit tot de veiligste kleur hadden uitgeroepen! Madeliefjes die met wit krijt op de vloer waren getekend hielden kwade demonen en monsters op een afstand. Andere dingen waarvoor de tweeling bang was zouden hen kunnen pakken als er geen wit in de buurt was om je in of onder of achter te verbergen. Lavendelkleurige, blauwe of roze lakens en slopen of met bloemetjes werden niet geaccepteerd…de gekleurde plekjes vormden gaten, waardoor kleine duiveltjes een gevorkte staart konden steken of met een gemeen oog konden loeren of met een venijnige kleine speer prikken. Rituelen, fetisjen, gewoontes, regels – God – we hadden ze bij miljoenen! Alleen maar om veilig te zijn.
‘Cathy, waarom houdt mamma zoveel van zwarte jurken?’ vroeg Carrie terwijl ze wachtte tot ik de roze lakens had vervangen door witte.
‘Mamma is blond en heeft een blanke huid, en zwart maakt dat ze nog blanker lijkt en heel erg mooi.’
‘Is ze niet bang voor zwart?’
‘Nee.’
‘Hoe oud moet je worden voordat zwart je niet meer bijt met scherpe tanden?’
‘Oud genoeg om te weten dat dat een belachelijke vraag is.’
‘Maar alle zwarte schaduwen op zolder hebben glimmende, scherpe tanden,’ zei Cory, die achteruit schoot zodat de roze lakens zijn huid niet zouden beroeren.
‘Hoor eens,’ zei ik en zag Chris’ lachende ogen terwijl hij afwachtte tot ik weer met een mooi verhaal voor den dag zou komen, ‘zwarte schaduwen hebben geen glimmende zwarte tanden. Alleen als je huid smaragdgroen is en je ogen paars zijn en je haar rood en je drie oren hebt in plaats van twee. Alleen dan is zwart een bedreiging.’
Getroost kroop de tweeling onder het witte laken en de witte dekens en was even later vast in slaap. Toen had ik tijd om te baden en mijn haar te wassen en een korte babydoll aan te trekken. Ik holde naar de zolder en gooide de ramen wijd open, in de hoop een koel briesje op te vangen dat de zolder wat zou afkoelen, zodat ik niet zou wegsmelten als ik zin had om te dansen. Hoe kwam het dat de wind alleen maar naar binnen kwam als het ‘s-winters stormde? Waarom nu niet, nu we het zo hard nodig hadden?
Chris en ik deelden al onze gedachten, onze aspiraties, twijfels en angsten. Als ik problemen had, was hij mijn dokter. Gelukkig waren mijn problemen nooit zo belangrijk, alleen die maandelijkse krampen, die nooit op tijd kwamen, wat volgens mijn amateurdokter alleen maar te verwachten was. Ik had zelf een kwikzilverachtige natuur en het was niet meer dan logisch dat mijn lichaam me daarin volgde.
Dus kan ik nu schrijven over Chris en wat er gebeurde op een septemberavond, toen ik op zolder was en hij uit stelen was gegaan, of ik er zelf bij ben geweest, want later, toen de eerste schok voorbij was, vertelde hij me in alle bijzonderheden over deze speciale tocht naar mamma’s kamer.
Hij vertelde dat het boek in de la van het nachtkastje hem altijd onweerstaanbaar aantrok; het lokte hem, wenkte hem, zou hem later vernietigen en mij ook. Zodra hij zijn rantsoen geld had gevonden – voldoende, maar niet teveel – liep hij als door een magneet getrokken naar het bed en het nachtkastje.
Ik dacht bij mezelf: Waarom moet hij daar steeds weer naar kijken, terwijl al die foto’s één voor één in mijn geest waren gebrand?
‘Ik stond de tekst te lezen,’ zei hij, ‘en dacht erover na wat goed en verkeerd was, hoe het nu eigenlijk zat met die vreemde opwindende roep van de natuur, en ik peinsde over onze levensomstandigheden. Ik dacht aan jou en aan mij, dat dit zulke mooie jaren voor ons hoorden te zijn, en dat ik me schuldig voelde en me schaamde omdat ik opgroeide en verlangde naar iets dat andere jongens van mijn leeftijd zó konden krijgen van de meisjes die bereid waren het te geven.
En terwijl ik in dat boek stond te bladeren, vechtend met mijn frustraties, en ik eigenlijk wilde dat jij dat verdomde boek maar nooit had gevonden, want die saaie titel zou mij nooit zijn opgevallen, hoorde ik stemmen op de gang. Je begrijpt wel wie het waren – moeder en haar man, die thuiskwamen. Haastig legde ik het boek terug in de la en smeet de twee pocketboekjes erop, die niemand ooit las, want de boekenleggers lagen altijd op dezelfde plaats. Het volgende ogenblik dook ik mamma’s garderobekamer in en verborg me achteraan bij de schoenenplanken, waar ik op de grond hurkte tussen haar lange avondjurken. Ik dacht dat ze me niet zou zien als ze binnenkwam en waarschijnlijk zou ze me ook niet gezien hebben. Maar juist toen ik me veilig begon te voelen besefte ik dat ik vergeten had de deur te sluiten.
Ik hoorde moeders stem. ‘Werkelijk, Bart,’ zei ze terwijl ze de kamer binnenkwam en een lamp aanstak, ‘het is gewoon slordigheid van je dat je zo vaak je portefeuille vergeet.’
Hij antwoordde: ‘Ik kan het niet helpen dat ik hem vergeet als hij nooit op dezelfde plaats ligt waar ik hem neerleg.’ Ik hoorde hem dingen verplaatsen, laden open en dicht doen, enzovoort. Toen ging hij verder: ‘Ik weet zeker dat ik hem in deze broekzak had gestopt…en ik verdom het om ergens heen te gaan zonder mijn rijbewijs.’
‘Zoals jij rijdt, kan ik je dat niet kwalijk nemen,’ zei moeder, ‘maar hierdoor komen we wèl weer te laat. Hoe hard je ook rijdt, we missen toch de eerste akte.’
‘Hé!’ riep haar man uit, en ik hoorde verbazing in zijn stem, en inwendig kreunde ik, want ik herinnerde me wat ik had gedaan. ‘Hier ligt mijn portefeuille, op de toilettafel. Ik mag een boon zijn als ik me kan herinneren dat ik hem daar heb neergelegd Ik zou er een eed op kunnen doen dat ik hem in mijn broekzak had gestopt.’
‘Hij had hem eigenlijk in zijn kast verborgen,’ legde Chris uit, ‘onder zijn hemden. En toen ik hem vond heb ik er een paar één dollar-biljetten en één biljet van vijf uitgehaald, en daarna heb ik hem neergelegd en ben ik naar dat boek gaan kijken. En mamma zei: ‘Alsjeblieft, Bart,’ of ze ongeduldig was.
En toen zei hij: ‘Corrine, laten we hier weggaan. Ik geloof dat de dienstmeisjes ons bestelen. Jij mist steeds geld en ik ook. Ik weet bijvoorbeeld dat ik vier bankbiljetten van vijf dollar had en nu heb ik er nog maar drie.’
Ik dacht dat ik door de grond ging. Hij had altijd zoveel geld dat ik had aangenomen dat hij het nooit telde. En het feit dat mamma wist hoeveel geld ze in haar tas had, was een hele schok voor me.
‘Wat maakt vijf dollar nou uit?’ vroeg moeder, en dat was echt iets voor haar, om zo onverschillig te doen als het om geld ging; dat deed ze vroeger ook vaak toen vader nog leefde En toen zei ze dat de dienstmeisjes onderbetaald werden en zij het ze niet kwalijk kon nemen dat ze wegnamen wat zo openlijk werd achtergelaten. ‘Ze worden bijna uitgenodigd om te stelen.’
En hij antwoordde: ‘M’n lieve vrouwtje, jij komt misschien gemakkelijk aan geld, maar ik heb altijd hard moeten werken voor een dollar, en ik wil niet dat ze ook maar tien cent van me stelen. Bovendien kan ik niet zeggen dat het een erg goed begin van mijn dag is als ik het grimmige gezicht van je moeder elke ochtend aan tafel tegenover me zie.’ Weet je, ik had er nooit aan gedacht hoe hij die ouwe heks zou vinden.
Hij denkt er blijkbaar net zo over als wij, en mamma werd een beetje boos en zei: ‘Begin daar nou niet weer over.’ En haar stem klonk hard, heel anders dan we gewend zijn, Cathy. Het is nooit bij me opgekomen dat ze tegen ons anders praat dan tegen anderen. En toen zei ze: ‘Je weet dat ik hier nog niet weg kan, nu nog niet, dus als we gaan, schiet dan op, want we zijn al te laat.’
En toen zei onze stiefvader dat hij geen zin had om te gaan als ze de eerste akte toch gemist hadden, want dan was voor hem het stuk bedorven en bovendien wist hij wel een plezieriger manier om de avond door te komen dan in een donkere zaal te zitten. Natuurlijk dacht ik dat hij bedoelde dat hij met haar naar bed wilde om met haar te vrijen. En reken maar dat ik kotsmisselijk werd bij die gedachte – ik verdomde het om erbij te zijn als ze dat deden.
Maar moeder blijkt een sterke wil te kunnen hebben, en dat verbaasde me. Ze is veranderd, Cathy. Ze is heel anders dan toen pappa nog leefde. Zij is nu de baas, en ze laat zich door geen man voorschrijven wat ze moet doen en laten. Ze zei: ‘Zeker zoals de laatste keer. Dat was erg pijnlijk, Bart! Je ging terug om je portefeuille te halen en je had me bezworen dat je maar een paar minuten weg zou blijven, en toen viel je verdikkeme in slaap – en ik zat in m’n eentje op dat feest!’
Onze stiefvader leek geïrriteerd, door haar woorden en door de toon waarop ze het zei, als ik het tenminste goed heb, en je kunt heel wat afleiden uit stemmen, ook al zie je de gezichten niet. ‘Wat zul jij geleden hebben!’ antwoordde hij sarcastisch. Maar dat duurde niet lang, want hij lijkt me in wezen een joviale kerel. ‘Ik had zo’n mooie droom, en ik zou blijven terugkomen als ik dacht dat het echt gebeurd was. Een schat van een jong meisje met lang goudblond haar kwam de kamer binnen en kuste me terwijl ik sliep. O, ze was zo lief, en ze keek me zo verlangend aan, maar toen ik mijn ogen open deed was ze verdwenen, en ik wist dat ik gedroomd moest hebben.’
Ik schrok ervan, Cathy – dat was jij, hè? Hoe kon je zo brutaal, zo indiscreet zijn? Ik was zo verdomd kwaad op je, dat ik voelde dat ik uit elkaar zou springen als er ook nog maar iets gebeurde. Jij denkt dat je de enige bent die opgewonden en gespannen is, hè? Jij denkt dat je de enige bent met frustraties, met twijfels, achterdocht en angst. Nou, troost je maar, ik heb ze ook – daar heb jij wel voor gezorgd. God, wat was ik kwaad op je, ik ben nog nooit in mijn leven zo kwaad geweest.
En toen zei mamma scherp tegen haar man: ‘God, ik ben doodziek van dat geklets van je over dat meisje en haar kus – als ik jou hoor lijkt het wel of je nog nooit eerder een zoen hebt gehad!’ Ik dacht dat ze ruzie zouden krijgen. Maar mamma veranderde plotseling van toon en was een en al liefheid en aanhaligheid, zoals ze vroeger met pappa was. Maar ze bleek vastbesloten om weg te gaan en niet thuis te blijven met een man die met haar in het zwanebed wilde gaan liggen, want ze zei: ‘Kom mee, Bart, we blijven vannacht in een hotel, dan hoef je morgenochtend het gezicht van mijn moeder niet te zien.’ En dat loste mijn probleem op hoe ik kon ontsnappen vóór ze met elkaar naar bed gingen – want ik verdomde het om te blijven luisteren of spioneren.’
En dat gebeurde allemaal terwijl ik op zolder in het raam zat te wachten tot Chris terugkwam, denkend aan de zilveren muziekdoos die pappa me had gegeven, en wensend dat ik hem terughad. Ik vermoedde toen nog niet welke gevolgen die scène in mamma’s kamer zou hebben.
Er kraakte iets achter me. Een zachte stap op rottend hout! Ik sprong verschrikt en bang op, en draaide me om in de verwachting – ja, God mag weten wát ik verwachtte! Toen slaakte ik een diepe zucht, want het was Chris maar, die me in de schemering zwijgend aanstaarde. Waarom? Zag ik er mooier uit dan anders? Kwam het door het maanlicht dat door mijn dunne kleren scheen? Met hese, lage stem zei hij: ‘Je bent mooi zoals je daar zit.’ Hij schraapte zijn keel. ‘Het maanlicht omgeeft je met een zilverblauwe glans en ik kan je lichaam door je kleren heen zien.’
Toen, tot mijn verbijstering, pakte hij me bij mijn schouders en groef zijn vingers diep in mijn vlees! Het deed pijn. ‘Verdomme, Cathy! Je hebt die man gezoend! Als hij wakker was geworden zou hij je hebben gezien en hebben gevraagd wie je was! Dan zou hij niet hebben gedacht dat je in zijn droom thuishoorde!’
Zijn gedrag beangstigde me, ik schrok zonder reden. ‘Hoe weet jij wat ik heb gedaan? Jij was er niet bij; jij was ziek die avond.’
Hij schudde me heen en weer en keek me woedend aan en weer dacht ik dat hij een vreemde leek. ‘Hij heeft je gezien, Cathy – hij sliep niet zo vast.’
‘Hij heeft me gezien?’ riep ik ongelovig uit. Dat was niet mogelijk…dat kon niet!
‘Ja!’ schreeuwde hij. En dit was Chris, die zijn emoties meestal zo goed in bedwang had. ‘Hij dacht dat je bij zijn droom hoorde! Maar mamma kan wél raden wie het was, door de stukjes aan elkaar te passen – zoals ik heb gedaan. Verdomme! Jij en je romantische ideeën! Nu hebben ze ons door! Ze zullen het geld niet meer zo achteloos laten slingeren als eerst. Ze tellen allebei hun geld, en wij hebben nog lang niet genoeg – nog lang niet!’
Hij sleurde me van de vensterbank! Hij leek zo razend dat hij me in mijn gezicht had kunnen slaan – hij haci me nog nooit in mijn leven geslagen, hoewel ik hem er reden genoeg toe had gegeven toen ik nog jonger was. Maar hij bleef me heen en weer schudden tot mijn ogen bijna uit mijn hoofd rolden, tot ik duizelig werd en uitriep: ‘Hou op! Mamma weet immers dat de deur op slot is!’
Dit was Chris niet…dit was iemand die ik niet kende…primitief, woest.
Hij gilde iets van: ‘Je bent van mij, Cathy! Van mij! Je zult altijd van mij zijn! Wie er in de toekomst ook in je leven mag komen, je zult altijd van mij zijn! Ik zal je de mijne maken…vannacht…’
Ik geloofde het niet, niet Chris!
Ik begreep niet goed wat hij precies bedoelde, en om eerlijk te zijn geloof ik ook niet dat hij meende wat hij zei, maar de hartstocht maakte een bezeten mens van hem.
We vielen op de grond. Ik probeerde hem van me af te houden. We worstelden, draaiend, kronkelend, zwijgend, een wanhopige strijd van zijn kracht tegen de mijne.
Het was niet zo’n heftige strijd.
Ik had de sterke benen van een danseres; hij had de biceps, hij was groter en zwaarder…en veel fanatieker dan ik, vastbesloten dat hete, gezwollen en opdringerige geval van hem te gebruiken, zo erg dat hij alle gezonde verstand en beheersing daardoor verloor.
Ik hield van hem. Ik wilde hetzelfde wat hij wilde – als hij dat werkelijk zo graag wilde, of het goed was of verkeerd.
We eindigden op de oude matras – die smerige, stinkende, besmeurde matras, die al vele minnaars vóór ons gekend moest hebben. Daar nam hij me, en dwong dat gezwollen stijve mannelijke deel diep in me. Het drong in mijn gespannen en weerstrevende vlees dat scheurde en bloedde.
Nu hadden we gedaan wat we allebei gezworen hadden dat we nooit zouden doen.
Nu waren we in alle eeuwigheid verdoemd, gedoemd om eeuwig te roosteren in de hel, ondersteboven, naakt, boven de eeuwige helse vuren te hangen. Zondaren, zoals grootmoeder lang geleden voorspeld had.
Nu wist ik alles.
Er zou een baby kunnen komen. Een baby om ons in dit leven al te laten boeten en niet pas in de hel, boven de eeuwige vuren die bestaan voor mensen van ons soort.
We trokken ons terug en staarden elkaar aan, verdoofd en bleek van de schok trokken we onze kleren aan.
Hij hoefde niet te zeggen dal het hem speet…het stond op zijn gezicht, op zijn hele lichaam te lezen, het was duidelijk aan de manier waarop hij rilde, zijn handen beefden en hij onhandig zijn knopen dichtmaakte.
Later gingen we het dak op.
Lange reeksen wolken joegen langs de volle maan, die zich verschool en weer om een hoekje kwam kijken. En op het dak, op een avond die geschapen was voor minnaars, huilden we in elkaars armen. Het was niet zijn bedoeling geweest. Ln ik was niet van plan geweest het ooit toe te laten. De angst voor een baby, die het gevolg zou kunnen zijn van één enkele kus op een besnorde mond, kneep mijn keel dicht. Het was mijn ergste angst. Meer dan de hel of de wraak van God vreesde ik het leven te schenken aan een monsterachtige baby, mismaakt, idioot. Maar hoe kon ik daarover praten? Hij leed al genoeg. Maar hij was weer slimmer dan ik dacht.
‘Je hoeft niet bang te zijn voor een baby,’ zei hij fel. ‘Het is maar één keer gebeurd – er is geen conceptie. En ik zweer je dat het nooit meer voor zal komen – wat er ook gebeurt! Ik castreer me liever dan dat!’ Toen trok hij mij dicht tegen zich aan, zo hard dat mijn ribben pijn deden. ‘Haat me niet, Cathy, alsjeblieft, haat me niet. Het was niet mijn bedoeling je te verkrachten, ik zweer het bij God. Ik ben vaak genoeg in de verleiding gebracht, maar ik heb het altijd weten te weerstaan. Ik ging de kamer uit, naar het toilet of naar zolder. Ik verdiepte me in een boek tot ik me weer normaal voelde.’ Ik sloeg mijn armen stevig om hem heen. ‘Ik haat je niet, Chris,’ fluisterde ik, terwijl ik zijn hoofd dicht tegen mijn borst drukte. ‘Je hebt me niet verkracht. Ik had het je kunnen beletten als ik werkelijk gewild had. Ik had alleen maar met mijn knie hoeven te stoten op de plaats waar jij het me hebt geleerd. Het was mijn schuld ook.’
O, ja, het was ook mijn schuld. Ik had beter moeten weten dan mamma’s knappe jonge echtgenoot te kussen. Ik had geen korte doorschijnende kleren moeten dragen bij een broer die alle sterke fysieke behoeften had van een man, en die al zo door alles en iedereen gefrustreerd was. Ik had met zijn noden gespeeld, mijn vrouwelijkheid getoetst…en ik had mijn eigen brandende verlangens.
Het was een merkwaardige nacht, alsof het noodlot deze nacht lang tevoren gepland had, of deze nacht onze bestemming was, goed of kwaad. Het duister werd verlicht door de volle, heldere maan, en de sterren leken elkaar morsetekens toe te seinen…Noodlot Vervuld…
De wind ritselde in de bladeren en maakte een griezelige, melancholieke muziek, zonder melodie, maar toch muziek. Hoe kon iets zo menselijks en liefdevols lelijk zijn in zo’n mooie nacht als deze?
Misschien bleven we te lang op het dak.
De leistenen waren koud, hard en ruw. Het was begin september. De bladeren begonnen al te vallen, straks zouden ze worden beroerd door de ijzige hand van de vorst. Op zolder was het heet. Maar op het dak begon het koud te worden, heel, heel koud.
Chris en ik kropen dicht tegen elkaar aan, veiligheid en warmte zoekend. Jeugdige, zondige geliefden van de ergste soort. We waren mijlen gedaald in onze eigen achting, ten val gebracht door verlangens die te intens waren geworden door het voortdurende contact. Eén keer teveel hadden we het noodlot en onze eigen sensuele aard getart…en ik wist toen nog niet eens dat ik sensueel was, laat staan dat hij het was. Ik had gedacht dat het alleen maar de mooie muziek was die mijn hart deed hunkeren en een vreemd gevoel veroorzaakte in mijn lendenen; ik wist niet dat het iets veel tastbaarders was.
Onze harten klopten in één ritme, een verschrikkelijke melodie van zelfkastijding voor hetgeen we hadden gedaan.
Een koude windvlaag deed een dood blad omhoog dwarrelen, dat vrolijk wervelend op mijn haar viel. Het kraakte droog en broos toen Chris het eruit haalde. Hij staarde naar het dode blad in zijn hand alsof zijn leven afhing van de oplossing van het raadsel hoe je in de wind kon zweven, zonder armen, zonder benen, zonder vleugels…hoe iets kon vliegen als het dood was.
‘Cathy,’ begon hij met een schrapend, droog stemgeluid, ‘we hebben nu precies driehonderdzesennegentig dollar en vierenveertig cent. Het zal niet lang meer duren of het gaat sneeuwen. En we hebben geen behoorlijke winterjassen of laarzen, en de tweeling is zo verzwakt dat ze gemakkelijk kou kunnen vatten, en als ze kou vatten kan dat longontsteking worden. Als ik ‘s nachts wakker word, maak ik me ongerust over ze, en ik heb jou vaak genoeg naar Carrie zien staren, dus jij maakt je ook bezorgd. Ik vrees dat we in mamma’s kamer geen geld meer zullen vinden. Ze denken dat een van de dienstmeisjes steelt – dat dachten ze tenminste. Misschien vermoedt mamma nu dat jij het kunt zijn…ik weet het niet…ik hoop van niet.
Maar wat ze ook denken, de volgende keer dat ik ga stelen, zal ik al haar juwelen moeten wegnemen. Ik zal één grote slag slaan – en dan gaan we er vandoor. We gaan met de tweeling naar een dokter, zo gauw we ver genoeg weg zijn en we genoeg geld hebben om de rekening te betalen.’
Haar juwelen stelen – dat had ik hem al die tijd al gevraagd! Eindelijk zou hij het doen, zou hij de duur betaalde kostbaarheden stelen waarvoor mamma zoveel over had gehad. En daarbij zou ze ons verliezen. Maar zou het haar iets kunnen schelen?
Een uil, misschien wel dezelfde die ons begroet had in de nacht van onze aankomst, krijste in de verte, met een spookachtig geluid. Terwijl we keken rees een ijle, grauwe mist langzaam omhoog van de vochtige grond, verkild door de plotseling ingevallen kou van de nacht. De dikke golvende mist zwol aan en steeg naar het dak…en rolde als een mistige zee over ons heen.
En alles wat we zagen in die dichte grijze mist en de koude, vochtige wolken was dat ene grote oog van God – fonkelend in de maan.
Ik werd vóór de ochtend wakker. Ik staarde naar het bed waar Cory en Chris sliepen. Ik opende mijn slaperige ogen, draaide mijn hoofd om en merkte dat Chris ook al wakker was, kennelijk al een tijdje. Hij keek naar me en er glinsterden tranen in zijn blauwe ogen. De tranen die op zijn kussen rolden gaf ik een naam: schaamte, schuld, blaam.
‘Ik hou van je, Christopher Doll. Je hoeft niet te huilen. Want ik kan vergeten als jij kunt vergeten, en er valt niets te vergeven.’
Hij knikte en zei niets. Maar ik kende hem goed, door en door. Ik kende zijn gedachten, zijn gevoelens en alle manieren waarop zijn ego gekwetst kon worden. Ik wist dat hij via mij wraak had genomen op de enige vrouw die zijn vertrouwen en liefde had verraden. Ik hoefde maar in mijn handspiegel te kijken met de grote C.L.F, achterop, en ik zag het gezicht van mijn eigen moeder toen zij zo oud was als ik.
En zo was het dus gebeurd, precies zoals grootmoeder had voorspeld. Duivelsgebroed. Ontsproten uit slecht zaad dat in de verkeerde grond gezaaid was, nieuwe planten voortbrengend om de zonden van de vaders te herhalen.
En van de moeders.