10. EEN ONVERWACHTE VRIEND

Annie Gray was zo opgewonden dat ze met Mardi Gras naar New Orleans ging, dat ze tijdens de rit aan één stuk door zat te praten. Ik hield mijn knieën tegen elkaar aan gedrukt en mijn handen zenuwachtig in elkaar geklemd, maar ik was dankbaar voor het gesprek. Terwijl ik luisterde naar haar beschrijvingen van vorige Mardi Gras-feesten die ze had meegemaakt, had ik weinig tijd om medelijden met mezelf te hebben en me ongerust te maken, omdat ik niet wist wat er zou gaan gebeuren als ik uit de bus stapte. Voorlopig kon ik die onrustige gedachten even negeren.

Annie kwam uit New Iberia, maar ze was zeker al zes keer in New Orleans geweest om haar tante te bezoeken, die cabaretzangeres was in een beroemde nachtclub in de Franse wijk. Annie zei dat ze voortaan bij haar tante in New Orleans ging wonen.

'Ik word ook zangeres,' pochte ze. 'Mijn tante bezorgt me mijn eerste auditie in een nachtclub in Bourbon Street. Je weet toch wat de Franse wijk is, hè?'

'Ik weet dat het het oudste deel van de stad is en dat er veel muziek gemaakt wordt en de mensen er voortdurend feesten geven,' zei ik.

'Precies, meid, en het heeft de beste restaurants en veel mooie winkels en hopen en hopen antiquairs en galeries.'

'Kunstgaleries?'

'Hm-hm.'

'Heb je weleens gehoord van Dominique?'

Ze haalde haar schouders op.

'Ik zou de een van de ander niet kunnen onderscheiden. Waarom?'

'Omdat er een paar schilderijen van me hangen,' zei ik trots.

'Heus? Wel, wat zeg je me daarvan! Je bent schilderes.' Ze keek geïmponeerd. 'En je zegt dat je nog nooit in New Orleans bent geweest?'

Ik schudde mijn hoofd.

'O,' juichte ze, in mijn hand knijpend. 'Je zult een hele hoop plezier hebben. Je moet me vertellen waar je woont, dan stuur ik je een uitnodiging om me te horen zingen zodra ik ergens ben aangenomen, oké?'

'Ik weet voorlopig nog niet waar ik zal wonen,' moest ik bekennen. Dat dempte haar enthousiasme enigszins. Ze leunde achterover en bekeek me met een nieuwsgierige glimlach.

'Hoe bedoel je? Ik dacht dat je zei dat je naar familie ging,' zei ze.

'Ik... ik... weet hun adres niet.' Ik keek haar even aan en staarde toen weer zonder iets te zien naar het voorbijvliedende landschap, dat niet meer dan een vage vlek van silhouetten was, nu en dan onderbroken door het verlichte raam van een eenzaam huis.

'Lieve kind, New Orleans is wel een beetje groter dan Houma,' zei ze lachend. 'Heb je tenminste hun telefoonnummer?'

Ik draaide me weer om en schudde mijn hoofd. Mijn vingertoppen waren gevoelloos, misschien omdat ik mijn handen zo stevig in elkaar geklemd had.

Haar glimlach verflauwde en ze kneep haar turkooiskleurige ogen achterdochtig samen, terwijl haar blik van mijn tas naar mij ging. Toen knikte ze even en leunde naar voren, ervan overtuigd dat ze alles wist.

'Je bent van huis weggelopen, hè?' vroeg ze.

Ik beet op mijn lip, maar kon mijn tranen niet bedwingen. Ik knikte.

'Waarom?' vroeg ze snel. 'Je kunt het Annie Gray wel vertellen, lieverd. Bij Annie Gray is een geheim beter bewaard dan in een bankkluis.'

Ik slikte mijn tranen en het brok in mijn keel weg, zodat ik haar kon vertellen over grootmama Catherine, haar dood, grootvader Jack en zijn plan om me aan Buster uit te huwelijken. Ze luisterde kalm, met medelevende ogen, tot ik uitgesproken was. Toen viel ze woedend uit.

'Dat ouwe monster!' zei ze. 'Hij is Papa La Bas,' mompelde ze.

'Wie?'

'De duivel in eigen persoon,' verklaarde ze. 'Heb je iets bij je dat van hem is?'

'Nee. Waarom?'

'Dan zou ik een vervloeking over hem uitspreken,' zei ze kwaad. 'Mijn overgrootmoeder, die hier als slavin naartoe is gebracht, was een Mama, een voodoo-koningin, en ze heeft me een hoop geheimen geleerd,' fluisterde ze. Ze sperde haar ogen open en bracht haar gezicht dicht bij het mijne. 'Ya, ye, ye li konin tou, gris-gris,' zong ze monotoon. Mijn hart begon sneller te kloppen.

'Wat betekent dat?'

'Het is een deel van een voodoo-gebed. Als ik een lok van je grootvaders haar had, of een stukje van zijn kleren, of zelfs een oude sok... dan zou hij je nooit meer lastigvallen,' verzekerde ze me.

'Het geef niet. Het gaat nu goed met me,' zei ik. Ook mijn stem kwam niet boven een gefluister uit.

Ze staarde me even aan. Het witte deel van haar ogen leek helderder, bijna alsof er twee kleine lichtjes brandden achter elke oogbol. Ten slotte knikte ze en gaf een geruststellend klopje op mijn hand.

'Het komt allemaal goed, zorg alleen dat je dat botje van de zwarte kat niet verliest dat ik je heb gegeven.'

'Dank je.' Ik liet mijn adem ontsnappen. De bus reed hotsend en botsend de snelweg op. De weg vóór ons werd helderder toen we de beter verlichte en drukker bevolkte wijken langs de weg naar de stad naderden, die als een droom voor me opdoemden.

'Ik zal je zeggen wat je moet doen als we aankomen,' zei Annie. 'Je gaat meteen naar de telefooncel en zoekt je familie op in het telefoonboek. Behalve hun telefoonnummer, staat ook hun adres erin. Hoe heten ze?'

'Dumas,' antwoordde ik.

'Dumas. O, hemel, er staan wel honderd Dumas' in het boek. Voornaam?'

'Pierre Dumas.'

'Minstens een stuk of twaalf,' zei ze hoofdschuddend. 'Een initiaal in het midden?'

ik weet het niet,' zei ik.

Ze dacht even na.

'Wat weet je nog meer over je familie, lieverd?'

'Alleen dat ze in een groot huis wonen, een herenhuis,' zei ik. Haar gezicht klaarde weer op.

'O, het Garden District, het tuindistrict, misschien. Weetje ook wat voor werk hij doet?'

Ik schudde mijn hoofd. Er kwam een achterdochtige blik in haar ogen en ze trok bevreemd haar wenkbrauwen op.

'Wie is Pierre Dumas? Je neef? Je oom?'

'Nee. Mijn vader,' zei ik. Haar mond viel open en ze sperde haar ogen open van verbazing.

'Je vader? En hij heeft je nog nooit gezien?'

Ik schudde mijn hoofd. Ik wilde niet het hele verhaal vertellen, en gelukkig vroeg ze geen details. Ze sloeg alleen een kruis en mompelde iets.

'Ik zal wel in de telefoongids kijken voor je. Mijn grootmoeder heeft me verteld dat ik de visie van een Mama heb en door het donker heen het licht kan zien. Ik zal je helpen,' ging ze verder, op mijn hand kloppend. 'Maar je moet één ding doen, anders heeft het geen succes,' voegde ze eraan toe.

'Wat dan?'

'Je moet me iets geven, iets waardevols, om de deuren te openen. O, niet voor mij,' ging ze snel verder. 'Het is een gave voor de heiligen om hen te bedanken voor hun hulp bij het succes van je gris-gris. Ik laat het in de kerk achter. Wat heb je?'

'Ik heb niets waardevols,' zei ik.

'Heb je geld bij je?' vroeg ze.

'Een klein beetje, dat ik verdiend heb met het verkopen van mijn schilderijen,' zei ik.

'Goed,' antwoordde ze. 'Geef me bij de telefooncel een biljet van tien dollar, dat geeft me de kracht. Je boft datje mij bent tegengekomen, lieverd. Anders zou je de hele nacht en dag in de stad rondzwerven. Het moet voorbestemd zijn. Ik ben je goede gris-gris.'

Bij die woorden lachte ze weer en begon te vertellen hoe fantastisch haar

nieuwe leven in New Orleans zou worden als haar tante haar de kans gaf om te zingen.

Toen ik voor het eerst de skyline van de stad zag, was ik blij dat ik Annie Gray had gevonden. Er waren zoveel gebouwen en zoveel lichten, dat ik het gevoel had dat ik in een met sterren bezaaide lucht was gevallen. Het verkeer, de mensen en de doolhof van straten waren overweldigend en angstaanjagend. Overal waar ik uit het raam van de bus keek, zag ik groepen feestvierders door de straten lopen, allemaal gekleed in vrolijke kostuums, met maskers voor en hoeden met kleurige veren op en met kleurige papieren parasols. In plaats van een masker te dragen hadden sommigen, ook vrouwen, hun gezicht beschilderd als clowns. Mensen speelden trompet en trombone, fluit en trommel. De buschauffeur moest vaart minderen en bij bijna elke straathoek wachten tot de mensen waren overgestoken, tot hij eindelijk bij het busstation stopte. Op hetzelfde moment werd onze bus omringd door feestgangers en musici, die de passagiers begroetten, sommigen maskers opzetten, anderen snoeren plastic juwelen om de hals hingen en weer anderen papieren parasols gaven. Het leek dat je niet welkom was in New Orleans als je geen Mardi Gras vierde.

'Schiet op,' zei Annie toen we over het middenpad liepen. Zodra ik uitstapte, pakte iemand mijn linkerhand, stopte een papieren parasol in mijn rechter, en trok me mee in de stoet vrolijk geklede mensen, zodat ik gedwongen was met hen om de bus heen te lopen. Annie lachte, stak haar handen omhoog en kwam dansend achter me aan. We liepen rond de bus terwijl de chauffeur de bagage uitlaadde. Zodra Annie de hare zag, trok ze me uit de rij, en ik volgde haar het station in. Overal waar ik keek zag ik dansende mensen en musici die dixieland jazz speelden.

'Daar is een telefooncel,' zei ze, wijzend. Haastig liepen we erheen en Annie sloeg de dikke telefoongids open. Ik had nooit gedacht dat er zoveel mensen in New Orleans woonden. 'Dumas, Dumas,' zei ze op zangerige toon, terwijl ze met haar vinger langs de pagina gleed. 'Oké, daar staan ze. Gauw,' ging ze verder, zich naar me toedraaiend. 'Vouw het biljet van tien dollar zo klein mogelijk op. Toe dan.'

Ik deed wat ze vroeg. Ze maakte haar tas open en hield haar ogen gesloten.

'Gooi het hierin,' zei ze. Ik deed wat ze vroeg, en ze opende langzaam haar ogen en keek weer naar de telefoongids. Ze zag eruit als iemand die in trance was. Ik hoorde haar wat onbegrijpelijke woorden fluisteren en toen legde ze haar lange recherwijsvinger op de pagina en liet hem langzaam omlaagglijden. Plotseling hield ze stil. Haar hele lichaam schokte, ze sloot haar ogen en sperde ze toen weer open. 'Hij is het!' verklaarde ze. Ze boog zich dichter over het boek heen en knikte. 'Hij woont inderdaad in het Garden District, groot huis, rijk.' Ze scheurde een hoek van de pagina af en schreef het adres erop, in St. Charles Avenue.

'Weet je het zeker?' vroeg ik.

'Zag je niet dat mijn vinger stilhield? Dat deed ik niet zelf, hij werd tegengehouden,' zei ze, met wijd opengesperde ogen. Ik knikte.

'Dank je,' zei ik.

'Graag gedaan, schat. Oké,' ging ze verder, terwijl ze haar koffer oppakte. 'Ik moet er vandoor. Jou gaat het nu goed. Annie Gray heeft het gezegd. Ik zal je waarschuwen als ik ergens ga zingen,' zei ze, achteruitlopend.

'Annie vergeet jou niet. Vergeet jij Annie niet!' riep ze. Toen draaide ze zich om, stak haar rechterhand op en liet de armbanden rinkelen. Ze glimlachte stralend naar me terwijl ze wegdanste, en zich aansloot bij een klein groepje feestvierders dat net uit een deur naar buiten kwam.

Ik staarde naar het adres op het kleine stukje papier in de palm van mijn hand. Had ze werkelijk een soort profetische kracht of was dit onjuist, was het een adres dat me totaal zou doen verdwalen? Ik keek weer naar het open telefoonboek, om de andere Pierre Dumas-adressen voor alle zekerheid ook maar te noteren, en ontdekte met een schok dat er maar één Pierre Dumas was. Wat voor soort magie was hiervoor nodig?

Ik lachte bij mezelf, beseffend dat ik had betaald voor mijn gezelschap en amusement. Maar wie wist hoeveel van wat Annie me had verteld waar was en niet waar? Ik stond niet sceptisch tegenover bovennatuurlijke mysteries, niet met een traiteur als grootmoeder.

Langzaam liep ik naar de ingang van.het station. Even bleef ik staan en staarde naar de stad. Ik keek om me heen en aarzelde. Een deel van me wilde meteen weer in de bus stappen. Misschien was ik beter af als ik in Houma woonde bij mevrouw Thibodeau of mevrouw Livaudis, dacht ik. Maar het gelach en de muziek van een andere groep feestvierders die uit een andere bus kwam onderbraken mijn gedachtengang. Toen ze bij me kwamen bleef een lange man met een wit-met-zwart wolfsmasker voor naast me staan.

'Ben je alleen?' vroeg hij.

Ik knikte. 'Ik ben net aangekomen.'

Er begon een lichtje te fonkelen in zijn lichtblauwe ogen, het enige deel van zijn gezicht dat niet verborgen was achter het masker. Hij was lang en breedgeschouderd. Hij had donkerbruin haar en een jonge stem, die me deed denken dat hij niet ouder was dan vijfentwintig.

'Ik ook. Maar dit is geen avond om alleen te zijn,' zei hij. 'Je bent heel mooi, maar het is Mardi Gras. Heb je geen masker bij die parasol?'

'Nee,' zei ik. 'Die heb ik van iemand gekregen toen ik uit de bus stapte. Ik ben niet voor Mardi Gras gekomen. Ik kwam

'Natuurlijk wel,' viel hij me in de rede. 'Hier,' zei hij. Hij zocht in de tas die hij bij zich had en haalde er een ander masker uit, zwart met plastic diamantjes langs de randen. 'Zet dit op en ga met ons mee.'

'Dank u, maar ik moet dit adres vinden,' zei ik. Hij keek naar het stukje papier.

'O, ik weet waar dat is. Het is hier niet ver vandaan. Kom mee. Je kunt je net zo goed een beetje amuseren onderweg,' ging hij verder. 'Hier, zet het masker op. Iedereen moet vanavond een masker dragen. Toe maar,' drong hij aan, me met zijn scherpe blik aankijkend. Ik zag een glimlach rond zijn ogen en nam het masker aan.

'Nu zie je eruit of je erbij hoort,' zei hij.

'Weet u echt waar dit adres is?' vroeg ik.

'Natuurlijk. Kom mee.' Hij pakte mijn hand vast.

Misschien heeft Annie Grays voodoo-magie succes, dacht ik. Ik had iemand gevonden die me tot aan de deur van mijn vaders huis kon brengen. Ik pakte zijn hand en liep haastig mee om de groep in te halen. Overal om ons heen was muziek, en ik zag mensen die met voedsel en kostuums en maskers ventten. De hele stad was veranderd in één grote fais dodo, dacht ik. Nergens zag ik een treurig gezicht, en als er een was, was het verborgen achter een masker. Boven ons strooiden mensen confetti van de smeedijzeren balkons. Rijen en rijen feestvierders kwamen om alle hoeken van de straat; de kostuums van sommige vrouwen waren erg onthullend. Ik genoot van de drukte om me heen, van dit carnaval: mensen zoenden iedereen die dicht genoeg bij was om te omhelzen, vreemden vielen elkaar om de hals, jongleurs jongleerden met kleurige ballen, brandende fakkels en zelfs messen!

Terwijl we door de straat dansten, groeide de menigte steeds meer aan. Mijn pasgevonden gids draaide me rond en gooide lachend het hoofd in de nek. Toen kocht hij een soort punch voor ons en een garnalensandwich, die gevuld was met oesters, garnalen, plakken tomaat, blaadjes sla en een pikante saus. Ik vond het verrukkelijk. Ondanks mijn nervositeit en aarzeling toen ik in New Orleans arriveerde om mijn familie te leren kennen, had ik plezier.

'Dank je. Ik heet Ruby,' zei ik. Ik moest schreeuwen, ook al stond hij vlak naast me, zo luid waren het gelach, de muziek en het geschreeuw om ons heen. Hij schudde zijn hoofd en bracht zijn lippen aan mijn oor.

'Geen namen. Vanavond zijn we allemaal mysterieus,' zei hij luid fluisterend, en gaf me een snelle zoen in mijn hals. Het voelen van zijn vochtige lippen verbijsterde me even. Ik hoorde hem grinniken en deed een stap achteruit.

'Bedankt voor het drankje en de sandwich, maar ik moet naar dit adres,' zei ik. Hij knikte en dronk snel de rest van zijn drankje op.

'Wil je niet eerst de optocht zien?' vroeg hij.

'Dat kan ik niet. Ik moet dit adres vinden,' hield ik vol.

'Oké, hierheen,' zei hij, en voor ik kon protesteren had hij mijn hand weer vastgepakt en leidde hij me bij de menigte vandaan. Haastig liepen we een straat door en toen nog een straat, en toen zei hij dat hij een kortere weg wist.

'Als we deze steeg nemen, scheelt dat minstens twintig minuten. Er is een enorme mensenmassa vóór ons.'

De steeg leek lang en donker. Er stonden vuilnisbakken en kapot meubilair, en er hing een zure stank van afval en urine. Ik bewoog me niet.

'Kom dan,' drong hij aan. Hij trok me met zich mee, zonder te letten op mijn tegenzin. Ik hield mijn adem in en hoopte er snel doorheen te zijn. Maar halverwege de steeg bleef hij staan en draaide zich naar me om.

'Wat is er?' vroeg ik. Ik voelde een plotselinge kilte in mijn maag, alsof ik een heel blok ijs had ingeslikt.

'Laten we het een beetje rustig aan doen. We lopen het mooiste van de avond mis. Wil je niet een beetje plezier hebben?' vroeg hij, terwijl hij dichterbij kwam. Hij legde zijn hand op mijn schouder. Snel deed ik een stap achteruit.

'Ik moet naar mijn familie, om ze laten weten dat ik ben aangekomen.' Ik voelde me erg dom dat ik me door een onbekende, die me zijn gezicht niet wilde laten zien en zijn naam niet wilde zeggen, een donkere steeg in had laten slepen. Hoe kon ik zo naïef zijn geweest?

'Ze zullen je heus niet zo vroeg verwachten met Mardi Gras. Vanavond is een magische avond. Alles is anders,' zei hij. 'Je bent heel mooi.' Hij tilde het masker op van zijn gezicht, maar ik kon hem niet goed zien in de schaduw. Voor ik kon vluchten had hij me omhelsd en trok me tegen zich aan.

'Laat me los,' zei ik, worstelend. 'Ik moet weg. Ik wil dit niet.'

'Natuurlijk wel. Het is Mardi Gras. Laatje gaan, geef je over,' zei hij, en drukte zijn lippen op de mijne. Hij hield me zo stevig vast dat ik niet los kon komen. Ik voelde zijn handen omlaaggaan langs mijn rug. Hij schoof mijn rok omhoog. Ik kronkelde en vocht, maar zijn lange armen hielden de mijne stevig tegen mijn zij gedrukt. Ik begon te gillen, maar hij smoorde het door zijn mond op de mijne te drukken. Toen ik zijn tong in mijn mond voelde, slaakte ik een kreet. Zijn handen hadden mijn slipje gevonden en trokken het omlaag terwijl hij me omdraaide. Ik voelde me duizelig worden. Hoe kon hij zijn mond zo lang op de mijne houden? Hij draaide me om en duwde me naar wat een oude, afgedankte matras leek, op de grond van de steeg.

'Stop!' gilde ik en probeerde me los te rukken. 'Laat me los!'

'Het is feest vanavond!' riep hij grinnikend. Maar toen hij zijn gezicht weer bij het mijne bracht, wist ik mijn rechterhand onder zijn arm vandaan te krijgen en ik klauwde met mijn nagels over zijn wangen en neus. Hij gaf een gil en gooide me woedend van zich af.

'Kreng!' gilde hij, zijn gezicht afvegend. Ik dook weg in het donker terwijl hij zijn hoofd ophief en een vals gegrinnik liet horen. Was ik Buster Trahaw ontvlucht om in een nog ergere situatie verzeild te raken? Waar bleef Annie Grays magische bescherming? vroeg ik me af, terwijl de man naar me toekwam, als een donker, dreigend silhouet, een figuur die uit mijn ergste nachtmerries was ontsnapt.

Gelukkig kwam op het moment dat hij zijn handen naar me uitstrekte een groep feestvierders de steeg binnen. Hun muziek weerklonk tegen de muren. Mijn aanvaller zag ze komen, trok zijn masker over zijn gezicht en holde weg in de tegenovergestelde richting. Hij verdween in het duister alsof hij terugvluchtte naar de wereld van de nachtmerries.

Ik aarzelde geen seconde. Ik raapte mijn tas op en holde naar de feestvierders, die schreeuwden en lachten en probeerden me tegen te houden en me te laten aansluiten.

'NEE!' gilde ik. Ik rukte me los en holde de steeg uit. Toen ik in een brede straat kwam rende ik zo hard ik kon bij de steeg vandaan. Mijn voeten sloegen zo hard op het plaveisel dat mijn voetzolen pijn deden. Eindelijk bleef ik staan, buiten adem, met schokkende schouders en steken in mijn zij. Toen ik opkeek zag ik tot mijn opluchting een politieagent op de hoek staan.

'Neemt u me niet kwalijk,' zei ik, naar hem toelopend, 'maar ik ben verdwaald. Ik ben net aangekomen en ik moet naar dit adres.'

'Een mooie avond om naar New Orleans te komen en te verdwalen,' zei hij hoofdschuddend. Hij pakte het stukje papier aan. 'O, dat is het Garden District. Je kunt de tram nemen. Volg mij maar.' Hij wees me waar ik moest wachten.

'Dank u,' zei ik. De tram kwam korte tijd later. Ik gaf de conducteur het adres en hij beloofde me te waarschuwen als ik uit moest stappen. Ik ging zitten, veegde mijn bezwete gezicht af met mijn zakdoek, en sloot mijn ogen. Ik hoopte dat mijn hart wat zou bedaren voor ik op de stoep bij mijn vader stond. Anders zou ik door de angst die ik had uitgestaan en de confrontatie met hem waarschijnlijk aan zijn voeten flauwvallen.

Toen de tram de buurt binnenreed die bekendstond als het tuindistrict van New Orleans, reden we onder een baldakijn van eikebomen, langs tuinen met camelia's en magnolia's. Ik zag elegante huizen met enorme bananebo- men in tuinen die omsloten waren door muren met paarse bougainville.

Op elke hoek was het trottoir betegeld met oude keramiektegels die de naam spelden van de straat. Sommige bekeide trottoirs waren scheefgetrokken door de wortels van oude eikebomen, maar dat maakte ze in mijn ogen nog pittoresker. Deze straten waren rustiger, ik zag steeds minder feestvierders.

'St. Charles Avenue,' riep de conducteur. Een rilling van opwinding ging door me heen, mijn knieën begonnen te knikken en even kon ik niet opstaan. Ik was er, bijna stond ik tegenover mijn vader. Mijn hart begon te bonzen, ik stak mijn hand uit naar de lus en hees me eraan omhoog. De deuren van de bus gingen zo abrupt open dat ik even schrok. Ten slotte dwong ik me uit te stappen. De deuren gingen snel weer dicht en de tram reed verder. Ik bleef achter op het trottoir en voelde me eenzamer en verlatener dan ooit.

Ik hoorde het lawaai van Mardi Gras uit de straten van de stad. Een auto reed voorbij en de inzittenden hingen uit de ramen, bliezen op trompetten en wierpen serpentines naar me toe. Ze zwaaiden en schreeuwden, maar reden vrolijk verder, terwijl ik stokstijf bleef staan. Het was een warme avond, maar hier in de stad, met alle lichten om me heen, was het moeilijker de sterren te zien die me in de bayou altijd zoveel troost hadden geschonken. Ik haalde diep adem en stak eindelijk de St. Charles Avenue over naar het adres op het stukje papier, dat ik nu als een rozenkrans in mijn hand klemde.

De St. Charles Avenue was zo rustig vergeleken met het feestgedruis en de opwinding in het centrum, dat ik het bijna griezelig vond. Het was of ik in een droom terecht was gekomen, door een magische deur was geglipt tussen werkelijkheid en illusie, en ik me nu in mijn eigen land van Oz bevond. Niets leek echt: de hoge palmbomen niet, de aantrekkelijke straatlantaarns, de trottoirs en straten met de kinderhoofdjes, en vooral niet de enorme huizen die meer op kleine paleizen leken van prinsen en prinsessen, koningen en koninginnen. Deze herenhuizen, waarvan sommige ommuurd waren, stonden midden op grote stukken grond. Er waren veel mooie tuinen met massa's groen lover en rozen en alle soorten bloemen die ik maar kon bedenken.

Langzaam liep ik verder. Ik nam al die weelde in me op en vroeg me af hoe zo'n prachtig huis met zo'n schitterende tuin door één gezin bewoond kon worden. Hoe kon iemand zo rijk zijn? vroeg ik me af. Ik was zo gefascineerd, zo gehypnotiseerd door de rijkdom en schoonheid, dat ik bijna het adres op mijn papiertje voorbij was gelopen. Verbluft bleef ik staan en keek naar het huis van de Dumas'. De bijgebouwen, tuinen en stallen besloegen het grootste deel van het blok. Alles was omringd door een hek in een patroon van maïsstengels.

Het was het huis van mijn vader, maar het ivoorwitte herenhuis dat voor me opdoemde leek meer op het verblijf van een Griekse god. Het was een gebouw van twee verdiepingen met hoge pilaren; waarvan de bovenkant de vorm had van een omgekeerde, met bladeren versierde klok. Er waren twee veranda's, een enorme veranda bij de ingang en een andere erboven. Beide hadden een smeedijzeren hek, beneden was het versierd met bloemen, boven met vruchten.

Ik slenterde over het trottoir, om het huis en de tuin heen. Ik zag het zwembad en de tennisbaan en bleef er vol ontzag naar kijken. Het had iets betoverends. Het leek of ik een droomland van eeuwige lente had betreden. Twee grijze eekhoorns stopten met zoeken naar voedsel en staarden naar me, meer nieuwsgierig dan bang. De lucht geurde naar groene bamboe en gardenia's. Overal waar ik keek zag ik bloeiende azalea's, gele en rode rozen en hibiscus. Het latwerk en de erkers waren bedekt met bougainville en bossen blauweregen. Roodhouten bakken met petunia's stonden op leuningen en vensterbanken.

Het hele huis was verlicht, alle ramen glinsterden. Langzaam liep ik verder en kwam weer uit bij het hek aan de voorkant. Terwijl ik me stond te vergapen aan de elegantie en de rijkdom, begon ik me af te vragen wat me bezield had om zo'n verre tocht te maken en naar dit huis te komen. Mensen die in zo'n huis woonden waren zo heel anders dan ik, dat ik net zo goed naar een ander land had kunnen gaan, waar de mensen een andere taal spraken. Mijn hart zonk in mijn schoenen. Ik had plotseling een barstende hoofdpijn. Wat deed ik hier, ik, een nul, een weeskind, een Cajun, die zich had ingebeeld dat er een regenboog wachtte aan het eind van de moeilijkheden? Ik besefte dat ik terug moest naar het busstation, terug naar Houma.

Verslagen, met gebogen hoofd, draaide ik me om en wilde weglopen, toen plotseling, schijnbaar uit het niets te voorschijn gekomen, een kleine, vuurrode open sportwagen piepend vlak voor me stopte. De bestuurder, een lange jongeman met dik goudblond haar, dat verward over zijn voorhoofd viel, sprong over het portier eruit. Niettegenstaande zijn blonde haar had hij een donkere huid, die zijn hemelsblauwe ogen nog meer accentueerden in het licht van de straatlantaarn. Hij droeg een smoking, had rechte schouders en een slank middel, en stond voor me als een prins - fier, elegant, sterk, want zijn knappe gezicht leek uit een vorstelijk geslacht te stammen.

Hij had een krachtige, perfecte mond en een kaarsrechte, Romeinse neus, onder zijn verblindend blauwe ogen. De lijnen van zijn kaak liepen recht omhoog en versterkten de indruk dat zijn gezicht was geboetseerd naar een filmidool. Even bleef ik ademloos staan, niet in staat me te verroeren bij het zien van die warme, aantrekkelijke glimlach, die snel overging in een zachte lach.

'Waar ga jij naartoe?' vroeg hij. 'En wat voor kostuum is dat? Speel je het arme meisje of zo?' vroeg hij, terwijl hij om me heen liep alsof hij een jurylid was in een modeshow.

'Pardon?'

Mijn vraag deed hem schateren van het lachen. Hij zette zijn handen in zijn zij en leunde op de kap van zijn sportauto.

'Die is goed,' zei hij. 'Schitterend! Pardon?' bootste hij me na.

'Ik vind het helemaal niet grappig,' zei ik verontwaardigd, maar toen moest hij nog harder lachen.

'Ik had nooit gedacht dat jij zoiets zou kiezen,' zei hij. Hij stak zijn hand met omhooggeheven palm naar me uit. 'En waar heb je die tas vandaan? Uit een tweedehandswinkel? Wat zit erin, nog meer vodden?'

Ik drukte mijn tas tegen mijn buik en richtte me snel op.

'Dat zijn geen vodden,' antwoordde ik. Hij begon weer te lachen. Het scheen dat ik niets kon doen of zeggen, hem niet kon aankijken zonder een hysterische lachbui te veroorzaken. 'Wat is er zo grappig? Dit zijn op het ogenblik mijn enige bezittingen,' zei ik nadrukkelijk. Hij schudde zijn hoofd en bleef lachen.

'Heus, Gisselle, je bent perfect. Ik zweer,' zei hij, zijn hand opstekend alsof hij een eed aflegde, 'dat dit het beste is wat je ooit hebt bedacht, en die verontwaardigde houding van je... je wint absoluut de eerste prijs. Al je vriendinnen zullen sterven van jaloezie. Briljant. En om mij zo te verrassen. Ik vind het prachtig.'

'Om te beginnen,' zei ik, 'heet ik niet Gisselle.'

'O,' zei hij, een grijns onderdrukkend. 'Mag ik weten welke naam je dan hebt gekozen?'

'Ik heet Ruby,' antwoordde ik.

'Ruby? Hm, een mooie naam,' zei hij met een peinzend gezicht. 'Ruby... een robijn... om je haar te beschrijven. Nou ja, je haar is altijd je liefste bezit geweest, afgezien van je echte diamanten en robijnen, smaragden en parels. En je kleren en je schoenen,' somde hij lachend op. 'Dus,' ging hij verder, zich oprichtend en zijn gezicht in de plooi trekkend, 'ik moet je aan iedereen voorstellen als mademoiselle Ruby, hè?'

'Het kan me niet schelen watje doet,' zei ik, 'en ik verwacht zeker niet aan iedereen te worden voorgesteld,' voegde ik eraan toe en wilde weglopen.

'Hè?' riep hij. Ik stak de straat over, maar hij kwam snel achter me aan en pakte me bij mijn elleboog. 'Wat doe je? Waar ga je naartoe?' vroeg hij verward.

'Ik ga naar huis,' zei ik.

'Naar huis? Waar is je huis?'

'Ik ga terug naar Houma, als je het wilt weten,' zei ik. 'En als je nu zo vriendelijk wilt zijn me los te laten, dan -'

'Houma? Wat?' Hij staarde me even aan en toen, in plaats van me los te laten, pakte hij mijn andere arm en draaide me volledig om, zodat ik midden in de lichtpoel stond van de straatlantaarn. Hij nam me een ogenblik op. Er lag een gespannen blik in zijn ogen. 'Je ziet er... anders uit,' mompelde hij. 'En niet door cosmetica. Ik begrijp het niet, Gisselle.'

'Ik heb het al gezegd,' zei ik, 'ik heet geen Gisselle. Ik ben Ruby. Ik kom uit Houma.'

Hij bleef me aanstaren, terwijl hij me vasthield. Toen schudde hij zijn hoofd en glimlachte weer.

'Kom nou, Gisselle, het spijt me dat ik een beetje te laat ben, maar nu drijf je het toch echt te ver door. Ik geef toe dat het een geweldig kostuum is en een prachtige vermomming. Wat wil je nog meer?' zei hij smekend.

'Ik wil datje mijn armen loslaat,' zei ik. Hij gehoorzaamde en deed een stap achteruit. Zijn verwarring ging over in verontwaardiging.

'Wat mankeert je?' vroeg hij. Ik haalde diep adem en keek achterom naar het huis. 'Als je niet Gisselle bent, wat deed je dan voor het huis? Waarom ben je hier?'

'Ik was van plan aan te kloppen en me voor te stellen aan Pierre Dumas, maar ik heb me bedacht.'

'Je voorstellen aan...' Hij schudde zijn hoofd en deed weer een stap naar me toe.

'Laat me je linkerhand eens zien,' vroeg hij snel. 'Toe dan.' Ik stak mijn hand uit en hij staarde een secondelang naar mijn vingers. Toen sloeg hij geschokt zijn ogen naar me op. 'Je doet die ring nooit af,' zei hij meer tegen zichzelf dan tegen mij. 'En je vingers,' - hij keek weer naar mijn hand - 'je hele hand is ruwer.' Hij liet me zo snel los of mijn hand een gloeiende kool was. 'Wie ben je?'

'Dat heb ik je al gezegd. Ruby.'

'Maar je lijkt sprekend... je bent het evenbeeld van Gisselle,' zei hij.

'O, dus zo heet ze,' zei ik meer tegen mezelf dan tegen hem. 'Gisselle.'

'Wie ben je?' vroeg hij weer. Hij staarde me aan of ik een geest was. 'Ik bedoel, wat ben je van de familie Dumas? Een nichtje? Wat? Ik eis dat je het me vertelt, anders roep ik de politie,' ging hij op ferme toon verder.

'Ik ben het zusje van Gisselle,' bekende ik fluisterend.

'Het zusje van Gisselle? Gisselle heeft geen zuster,' antwoordde hij, nog steeds op strenge toon. Toen zweeg hij even, blijkbaar onder de indruk van de gelijkenis. 'Dat wil zeggen, niet dat ik weet.'

'Ik ben ervan overtuigd dat Giselle ook niet weet dat ik besta,' zei ik.

'O, nee? Maar...'

'Het is een lang verhaal en ik weet niet waarom ik het jou zou vertellen,' zei ik.

'Maar als je Gisselles zuster bent, waarom ga je dan weg? Waarom wil je dan terug naar... waar zei je dat je vandaan kwam, Houma?'

'Ik dacht dat ik het kon, me voorstellen, maar ik besef nu dat ik het niet kan.'

'Je bedoelt dat de Dumas' niet weten dat je hier bent?' Ik schudde mijn hoofd. 'Nou, je kunt niet zomaar weggaan zonder ze te laten weten dat je in New Orleans bent. Kom mee,' zei hij, en stak zijn hand naar me uit. 'Ik zal je zelf brengen.'

Ik schudde mijn hoofd en deed een stap achteruit.

'Kom mee,' zei hij. 'Kom. Ik heet Beau Andreas. Ik ben een heel goede vriend van de familie. In feite is Gisselle mijn vriendin, maar mijn ouders en de Dumas' kennen elkaar al heel lang. Daarom ben ik zo geschokt door wat je zegt. Kom mee.' Hij pakte mijn hand.

'Ik heb me bedacht,' zei ik. 'Het is niet zo'n goed idee.'

'Wat niet?'

'Ze verrassen.'

'Meneer en mevrouw Dumas weten niet dat je komt?' vroeg hij. Zijn verwarring werd steeds groter. Ik schudde ontkennend het hoofd. 'Het klinkt ongelooflijk. Gisselle weet niet dat ze een tweelingzusje heeft en de Dumas' weten niet dat je hier bent. Waarom ben je helemaal hier naartoe gekomen om meteen weer rechtsomkeert te maken?' vroeg hij met zijn handen op zijn heupen.

'Ik...'

'Je bent bang, hè?' zei hij snel. 'Dat is het. Je bent bang voor ze. Nou, dat hoeft niet. Pierre Dumas is een heel aardige man en Daphne... die is ook aardig. Gisselle,' ging hij glimlachend verder, 'is Gisselle. Om je de waarheid te zeggen popel ik van ongeduld om haar gezicht te zien als jij plotseling voor haar neus staat.'

ik niet,' zei ik, en draaide me om.

ik ga naar binnen en vertel ze dat je hier was en dat je wegloopt,' dreigde hij. 'Dan komt iemand je achterna en wordt het allemaal erg pijnlijk.'

'Dat doe je niet,' zei ik.

'Natuurlijk wel,' antwoordde hij glimlachend. 'Dus kun je het maar beter op de correcte manier doen.' Hij stak zijn hand uit. Ik keek naar het huis en toen naar hem. Zijn ogen waren vriendelijk, maar een tikkeltje ondeugend. Met tegenzin en met een hart dat zo bonsde dat ik bijna geen adem kon halen en bang was dat ik zou flauwvallen, nam ik zijn hand aan en liet me over het tuinpad naar de grote veranda leiden.

'Hoe ben je hier gekomen?' vroeg hij toen we bij de deur waren.

'Met de bus,' zei ik. Hij hief de klopper op en het geluid weergalmde door wat, naar het geluid te oordelen, een reusachtige hal moest zijn. Een paar ogenblikken later werd de deur geopend en we stonden tegenover een mulat in het uniform van een butler. Hij was niet klein, maar ook niet opvallend lang. Hij had een rond gezicht met grote donkere ogen en een beetje stompe neus. Zijn donkerbruine haar krulde en was doorweven met grijs. Er waren ronde bruine vlekjes op zijn wangen en voorhoofd en zijn lippen waren enigszins oranje.

'Goedenavond, monsieur Andreas,' zei hij, en keek toen naar mij. Zijn mond viel open van verbazing. 'Maar mademoiselle Giselle, ik heb u zojuist nog gezien...' Hij draaide zich omen keek achter zich. Beau Andreas lachte.

'Dit is mademoiselle Gisselle niet, Edgar. Edgar, mag ik je voorstellen aan Ruby. Ruby, dit is Edgar Farrar, de butler van de familie Dumas. Zijn meneer en mevrouw Dumas thuis, Edgar?'

'O, nee, meneer. Ze zijn ongeveer eetj uur geleden naar het bal vertrokken,' zei hij, nog steeds naar mij starend.

'Goed, dan zullen we moeten wachten tot ze terugkomen. Intussen kunnen we Gisselle opzoeken,' zei Beau tegen mij. Hij liep met me naar binnen.

De entree was van perzikkleurig marmer en op het plafond, dat minstens drieëneenhalve meter hoog leek, waren nimfen, engelen, duiven en een blauwe lucht geschilderd. Overal waar ik keek zag ik schilderijen en beeldhouwwerken, maar de muur rechts van me was bedekt met een enorm wandtapijt waarop een prachtig Frans paleis en tuinen waren afgebeeld.

'Waar is mademoiselle Gisselle, Edgar?' vroeg Beau.

'Ze is boven,' zei Edgar.

'Ik wist wel dat ze uren met zichzelf bezig zou zijn. Ik kan nooit te laat komen als ik Gisselle kom afhalen om ergens heen te gaan,' vertelde Beau. 'Voor Gisselle betekent op tijd zijn een uur te laat komen. Chique te laat natuurlijk. Heb je honger? Dorst?'

'Nee, ik heb nog niet zo lang geleden geleden een sandwich gegeten.' Ik maakte een grimas bij de herinnering aan wat er bijna met me gebeurd was.

'Vond je hem niet lekker?' vroeg Beau.

'Nee, dat was het niet. Iemand... een onbekende die ik vertrouwde, viel me aan in een steeg op weg hier naartoe,' bekende ik.

'Wat? Gaat het goed met je?' vroeg hij snel.

'Ja, ik ben ontkomen voor er iets ergs gebeurde, maar het was wel angstig.'

'Dat geloof ik graag. Die achterafgelegen straten in New Orleans kunnen heel gevaarlijk zijn tijdens Mardi Gras. Je had niet in je eentje mogen rondlopen.' Hij keek naar Edgar. 'Waar is Nina, Edgar?' vroeg hij.

'In de keuken.'

Mooi. Kom mee,' drong Beau aan. ik neem je mee naar de keuken, dan kan Nina je in ieder geval iets te drinken geven. Edgar, zou je zo vriendelijk willen zijn tegen mademoiselle Gisselle te zeggen dat ik hier ben met een onverwachte gast, en dat we in de keuken zijn?'

'Heel goed, monsieur,' zei Edgar en liep naar een fraaie ronde trap met een mahoniehouten leuning en treden die met een zacht tapijt waren bekleed.

'Hierheen,' zei Beau. Hij leidde me langs de ene mooie kamer na de andere, allemaal vol antiek en dure Franse meubels en schilderijen. Het leek meer een museum dan een huis.

De keuken was even groot als ik verwacht had, met lange aanrechten, grote tafels en gootstenen, en muren met kasten. Alles blonk en zag er smetteloos schoon uit, zelfs de oudere apparatuur leek splinternieuw. Een kleine, gezette vrouw in een bruinkatoenen jurk met een groot wit schort was bezig restjes in cellofaanpapier te pakken. Ze stond met haar rug naar ons toe. Haar gitzwarte haar was strak naar achteren getrokken in een stijve wrong, maar ook zij droeg een witte zakdoek in haar haar. Ze stond te neuriën terwijl ze aan het werk was. Beau Andreas klopte op de deur en ze draaide zich met een ruk om.

'Ik wilde je niet laten schrikken, Nina,' zei hij.

'De dag moet nog komen dat je Nina Jackson kunt laten schrikken, monsieur Andreas,' zei ze. Ze had kleine, donkere ogen die dicht bij haar neus stonden. Haar mond was klein en ging bijna verloren in de bolle wangen en boven haar ronde kaak, maar ze had een mooie gladde huid, die glansde onder de keukenlampen. Ivoren oorbellen in de vorm van schelpen klemden zich om haar kleine oorlelletjes.

'Mademoiselle, hebt u zich weer verkleed?' vroeg ze ongelovig.

Beau lachte. 'Dit is Gisselle niet,' zei hij.

Nina hief haar hoofd op.

'Ach, ga weg, monsieur. Die vermomming is niet goed genoeg om Nina Jackson voor de gek te houden.'

'Nee, ik meen het serieus, Nina. Dit is Gisselle niet,' hield Beau vol. 'Ze heet Ruby. Kijk maar eens goed. Als iemand het verschil kan zien ben jij het wel. Je hebt Gisselle praktisch grootgebracht.'

Ze meesmuilde, veegde haar handen af aan haar schort en liep door de keuken naar me toe. Ik zag dat ze een klein zakje om haar hals droeg aan

een zwarte veter. Even staarde ze me recht aan. Ze kneep haar zwarte ogen halfdicht, boorde ze in de mijne, en sperde toen haar ogen wijdopen. Ze deed een stap achteruit en greep het smalle zakje tussen haar rechterduim en -wijsvinger zodat ze het tussen ons in kon houden.

'Wie ben je, meisje?' vroeg ze.

'Ik heet Ruby,' zei ik snel, en keek naar Beau, die nog steeds ondeugend glimlachte.

'Nina weert het boze af met de voodoo-kracht in dat zakje, hè, Nina?'

Ze keek van hem naar mij en liet het zakje toen weer op haar borst vallen.

'Dit hier, vijfvingergras,' zei ze, 'kan al het kwaad afweren dat vijf vingers kunnen brengen, hoor je?'

Ik knikte.

'En wie mag dit wel zijn?' vroeg ze aan Beau.

'Het is Gisselles geheime zuster,' zei hij. 'Duidelijk een tweelingzuster,' voegde hij eraan toe. Nina staarde me weer aan.

'Hoe weetje dat?' vroeg ze, terwijl ze weer een stap achteruitdeed. 'Mijn grootmoeder heeft me eens verteld over een zombie die gemaakt werd naar een vrouw. Iedereen stak spelden in de zombie en de vrouw gilde van pijn tot ze stierf in haar bed.'

Beau brulde van het lachen.

'Ik ben geen zombie-pop,' zei ik. Nog steeds achterdochtig staarde Nina me aan.

'Ik denk dat zij gaat gillen ais je spelden in haar steekt, en niet Gisselle.' Zijn glimlach verflauwde en hij keek weer serieus. 'Ze is hier naartoe gereisd uit Houma, Nina, maar op weg naar huis had ze een slechte ervaring. Iemand heeft geprobeerd haar in een steeg aan te vallen.'

Nina knikte, of ze het al wist.

'Ze is echt heel bang en van streek,' zei Beau.

'Ga zitten, kind,' zei Nina, en wees naar een stoel bij de tafel. 'Ik zal iets voor je maken om je maag tot bedaren te brengen. Heb je ook honger?'

Ik schudde mijn hoofd.

'Wist je dat Gisselle een zuster had?' vroeg Beau haar, terwijl ze iets te drinken ging maken voor me. Even gaf ze geen antwoord. Toen draaide ze zich om.

'Ik weet niets dat ik niet geacht word te weten,' antwoordde ze. Beau trok zijn wenkbrauwen op. Ik zag dat Nina een eetlepel melasse door een glas melk roerde, met een rauw ei en een of ander poeder. Ze roerde het flink door elkaar en gaf het aan mij.

'Drink dit in één teug leeg,' zei ze.

'Nina geneest meestal iedereen van alles hier,' zei Beau. 'Wees maar niet bang.'

'Mijn grootmoeder kon dat ook,' zei ik. 'Ze was een traiteur.'

'Je grootmoeder was een traiteur?' vroeg Nina. Ik knikte.

'Dan was ze heilig,' zei ze, diep onder de indruk. 'Een Cajun-traiteur kan het vuur uit een brandwond blazen en het bloeden doen stoppen met een druk van haar palm,' legde Nina Beau uit.

'Dus ik neem aan dat ze geen zombie-meisje is?' vroeg Beau glimlachend. Nina zweeg even.

'Misschien niet,' zei ze, me nog steeds met enige achterdocht opnemend. 'Drink op,' beval ze. Ik deed wat ze zei, al vond ik het niet lekker. Ik voelde het even borrelen in mijn maag en toen voelde ik me kalmer worden.

'Dank u,' zei ik. Ik draaide me om toen er voetstappen klonken in de hal. Even later kwam Gisselle Dumas te voorschijn, gekleed in een mooie roodsatijnen jurk, met één blote schouder. Haar lange rode haar was geborsteld tot het glansde. Het was ongeveer even lang als dat van mij. Ze droeg diamanten hangers in haar oren en bijpassende diamanten, in een in goud gevatte ketting.

'Beau,' begon ze, 'waarom ben je zo laat en waar is je onverwachte gast?' Ze draaide zich met een ruk naar me om en zette haar handen op haar heupen. Ook al wist ik wat me te wachten stond, de realiteit om mijn eigen gezicht op een ander te zien benam me de adem. Gisselle Dumas slaakte een onderdrukte kreet en legde haar hand tegen haar keel.

Vijftien jaar en een paar maanden na de dag waarop we waren geboren ontmoetten we elkaar opnieuw.