HOOFDSTUK 3
Waarin wij controle Emed leren kennen Ontwikkeling
„Neem Heer mijn beide handen...”
De situatie ontwikkelde zich zo, dat ik het maar een angstige gedachte begon te vinden een controle te bezitten, die ik niet zag. Het gevolg was, dat ik met wijd opengesperde ogen een donkere gang of kamer binnen ging: stel je voor dat ik daar plotseling voor die controle zou komen te staan en juist doordat ik niets kon zien van deze intelligentie was de gedachte dat ik hem plotseling zou kunnen ontmoeten allerminst aantrekkelijk.
Langzaam echter werden de woorden van mevrouw Akkeringa naar de achtergrond gedrongen, al dacht ik wel dikwijls aan haar terug. Mijn toekomst te zien in haar werk, vond ik ronduit gezegd belachelijk.
Wel hadden wij een zogenaamd kruishout met letterbord laten vervaardigen en trachtten daarmee contact te krijgen met het Land aan Gene Zijde maar het bleek gebrekkig, en niet overtuigend.
Wij zouden echter spoedig een wekelijkse séancekring krijgen en wel door het feit dat wij kennis maakten met een medium dat zich bereid verklaarde wekelijks een séance bij ons thuis te houden.
Wij hadden nog maar nauwelijks kennis gemaakt met de heer van Rijssel, of hij sprak mij aan met de woorden: „U weet toch dat u zelf medium is, nietwaar?”
Dat was dan nummer drie, die deze boodschap bracht; ik knikte flauwtjes, zonder verder op zijn vraag in te gaan.
„Wel, mevrouw,” hernam hij, „u zult dan naast mij zitten en mij zo nodig assisteren,” waarbij de schrik mij natuurlijk weer om het hart sloeg!
De heer van Rijssel kwam in een trancetoestand. Door hem sprak een ongelukkige geest die zo smeekte om water, dat ik ijlings een glas voor hem vulde en hem te drinken wilde geven; onmiddellijk werd het medium door een hevige hoestbui overvallen, we schrokken geweldig, maar er gebeurden gelukkig geen ongelukken.
Toen wij een beetje van de schrik bekomen waren, manifesteerde zich een zeer vriendelijke intelligentie. Met een zachte, beschaafde stem sprak hij mij toe:
„Ik kom u enige aanwijzingen geven, zustertje, het is geen gemak. kelijke taak, die zo ineens op uw schouders gelegd wordt; indien een ongelukkige iets te drinken vraagt, geef hem of haar dan een leeg glas, wij zorgen voor de geestelijke dronk. Een medium in deze toestand mag men nooit iets toedienen.”
Hij nam met een onzegbaar teder gebaar mijn hand en vervolgde: „U moet niet angstig zijn, lief zustertje, ik ben er om u te helpen; Ik zal u leiden en straks zal ik mij aan het medium laten zien. Uw ogen moeten hieraan nog gewend raken, maar vrees niets. Allah is groot! Ik ben uw controle!” Beide armen werden over de borst gekruist en met een diepe salaam (arabisch) vertrok de controle.
Het medium ontwaakte uit de trance, we zouden nu voor een pauze onderbreken en wij besloten niets van het gebeurde te vertellen maar af te wachten wat er verder gebeuren zou.
Toen de pauze afgelopen was, begon de heer van Rijssel met helder-ziende waarnemingen betreffende personen, die reeds waren overgegaan. De waarnemingen bleken alle te worden herkend.
Daarna volgde een korte stilte; de heer van Rijssel scheen door iets geboeid te zijn terwijl wij rustig wachtten op de komende gebeurtenissen; even later hervatte hij zijn werk en zei:
„Er is hier een oosterling, tenminste, deze intelligentie is als oosterling voor mij zichtbaar, zijn kleed is zuiver wit — als uit kant bewerkt — met een schitterende gordel van edelstenen om de lendenen en een stralende ster op zijn borst, het gelaat is gesluierd. Blijkbaar wil hij dat nog niet prijsgeven, ook zijn naam spreekt hij niet uit, maar wel zegt hij door mij te willen spreken met u allen en u te zeggen wat hij hier komt doen.”
Reeds lang hadden mijn man en ik een blik van verstandhouding gewisseld; dat was de controle zoals mevrouw Akkeringa hem ook had beschreven.
De heer van Rijssel verzocht nu een stoel in het midden van onze kring te plaatsen en beurtelings daarop te willen plaats nemen, „want,” zo zei hij, „deze controle zal uw gezondheid controleren.” Zij die zich goed gezond gevoelen, komen hiervoor natuurlijk niet in aanmerking.
Achtereenvolgens werden onze kringleden door het medium, nu weer in trance, toegesproken door de ons nog steeds onbekende intelligentie.
Plotseling kreeg ik een idee, ik zou ongemerkt op die stoel gaan zitten en rustig afwachten wat er zou gebeuren.
Zo gedacht, zo gedaan. Rustig legde ik beide handen in de uitgestoken handen van het medium, waardoor de controle sprak.
Een glimlach, zó aantrekkelijk, dat het was alsof het gezicht van de heer van Rijssel begon te stralen, kwam mij tegemoet. Met dezelfde glimlach, die mij geheel verzoende met de wetenschap, dat deze intelligentie mijn controle zou zijn, voegde hij mij toe:
„U wordt een gelukkig mens, zustertje, er zullen velerlei lasten te dragen zijn, maar ik zal met u zijn, vrees niets!”
„Dank u vriendelijk,” kon ik nog juist uitspreken.
Opeens verlangde ik heel sterk naar die controle, het was alsof er banden gesmeed waren, die nooit meer uit elkander konden worden gerukt. Toen hij afscheid van ons nam die avond, voelden wij dat er iets van liefde en goedheid was weggegaan.
Nu wij wisten, dat er inderdaad een controle aanwezig was voor mij, durfden wij ook vrijmoediger aan de séancetafel te gaan zitten. Ofschoon nog zeer primitief, volgde voor ons een hele reeks boodschappen.
Het bleek echter nog steeds niet mogelijk op dezelfde wijze door mij te spreken als bij het medium van Rijssel. Zodoende kregen wij ook een vracht teleurstellingen te dragen, die ons toch niet de moed om verder te zoeken kon ontnemen.
Vele boodschappen bleken ondeugdelijk en van de controle bemerkten wij niets. Ik verloor bijna mijn geduld; wij wilden verder komen dan wij nu waren, we wilden in goed vertrouwen onderzoeken en door ernstig onderzoek tot onweerlegbare bewijzen komen van het voortbestaan na de stoffelijke dood.
Het ontvangen van de hiervoor geschreven gedichten en stukken proza gaven wel te denken, maar betekenden voor ons toch niet het onweerlegbare bewijs, geen innige niet te vernietigen overtuiging. Als de controle nu aanwezig was op die kruishoutzittingen, waarom waarschuwde hij ons dan niet, wanneer een boodschap aan ons gebracht, op leugen en bedrog berustte?
Waarom ondervonden wij geen bescherming van hem, wij waren toch zéker niet op sensatie belust.
Desondanks bleven wij koppig doorgaan; we moesten en zouden achter de waarheid komen, zelfs wanneer alles waardeloos bleek te zijn, dan immers zouden wij in ieder geval ook veel geleerd hebben.
Wij waren, met al deze belevenissen, weer in de Kersttijd gekomen en op de eerste Kerstdag vroeg mijn man aan mij met hem te willen aanzitten.
Wij waren alleen thuis en daarom had ik geen enkel bezwaar. Toen wij het kruishout boven het letterbord hielden, kwam dit direct in beweging en werden de letters: M.O.E.D.E.R. gespeld;
daarna wees het kruishout naar mijn man, die meteen vragen begon te stellen, die met de grootste nauwkeurigheid werden beantwoord.
De intelligentie van mijn mans moeder sprak hier, maar ook volgens haar bleek het primitief en moeilijk. Zij vroeg of zij niet door mij heen mocht komen om met haar zoon te spreken.
(Ik heb beide ouders van mijn man niet gekend, zij waren reeds heengegaan, voordat ik mijn man leerde kennen.)
Ik gaf ten antwoord dat ik op haar verzoek niet kon ingaan, omdat ik niet wist hoe zo'n trancetoestand tot stand kwam; misschien was ik daar helemaal niet bruikbaar voor en dat ik dit zeker nooit zou doen als ik daarvoor geen opdracht kreeg van mijn controle. Zij bleef aandringen, want zij wilde zo graag met haar zoon spreken en een beetje ongeduldig gaf ik ten antwoord: „Ik weet niet hoe ik moet handelen, ik ken niet eens de naam van mijn controle en ik weet helemaal niet met wat voor krachten wij in aanraking zijn; zolang ik dus niet méér weet van mijn ,beschermer' denk ik er niet over zelf iets te gaan doen waardoor ik in gevaar zou kunnen komen.”
Prompt kwam het volgende antwoord: „Uw controle staat naast u. Onder zijn leiding kwam dit contact tot stand, wanneer u in Liefde wilt werken, laat mij dan door u spreken.” Toen beloofde ik: „Wanneer ik weet hoe te handelen en onder voorwaarde dat ik weet wie mij zal leiden, wanneer de controle mij werkelijk helpen wil, dan zal ik mij laten ontwikkelen. Ik beloof u dat ik dan ook voor u een willig instrument zal zijn.”
Zij spelde: „Ik dank u.” Daarna werd het kruishout toegeslagen. Voor hen, die niets van een dergelijk onderzoek afweten, wil ik nu verklaren hoe zo'n kruishoutséance tot stand komt.
Op de eerste plaats heeft men een letterbord nodig, een stevig vierkant stuk karton, waarop alle letters van het alfabet dienen te worden getekend. Een kruishout bestaat uit twee gelijke latten, die precies in het midden door een daarvoor passend gaatje, een spil heeft, een simpele houten pen, waardoor het kruishout als een soort schaar bewogen kan worden.
Wanneer men nu met vier personen aan de séancetafel plaats neemt, houdt ieder van hen één van de uiteinden op de vingers, let wel op de vingers en niet zoals ik later dikwijls zag, tussen de duim en wijsvinger, want dan houdt men het kruishout vast en de bedoeling is het zo vrij mogelijk in beweging te laten, zonder dat men zelf daarop enige invloed uitoefent.
Er worden met dit primitieve hulpmiddel zoveel fouten gemaakt, zoveel bedrog wordt ook gepleegd, dat ik altijd terdege onderzoek op welke wijze men zo'n kruishoutzitting bedrijft.
Om nu terug te keren tot onze zitting, die zo juist door mij werd beschreven; ik zat vast aan een belofte die ik spontaan gegeven had en waarvan ik de gevolgen nog lang niet kon overzien. Immers, nu reeds drong de verantwoording zich aan mij op, die ik in later jaren zo heel sterk zou dragen, temidden van mijn werk als medium.
Wat moest ik beginnen met deze spontane belofte?
Wel, als er dan een controle aanwezig was, dan moest ik hem spreken. Weer pakten wij het kruishout op en wachtten op een nieuw contact.
Als een veertje zo licht werd het kruishout plotseling bewogen, beiden hadden we het gevoel alsof het helemaal niet meer op onze vingers steunde, maar dat het in het midden bij de houten spil werd opgeheven.
Op onze vraag met wie wij het genoegen hadden, werd met een enorme snelheid gespeld: „Uw controle.”
Onmiddellijk vroeg ik: „Mag ik u vragen stellen?”
Na de toestemming hiervoor ontwikkelde zich ons gesprek als volgt: Vraag: „Ken ik u?”
Antwoord: „Ja en neen.”
Vraag: ,,Hoe wilt u dat verklaren, het kan immers alleen ja, óf neen zijn?”
Antwoord: „Toch is het de waarheid, wacht u maar tot u mij kunt zien.”
Vraag: „Hoe lang bent u aan Gene Zijde?”
Antwoord: „Achtentwintig jaar.”
Vraag: „Hoe verklaart u dan mij te kennen, ik ben juist achtentwintig jaar oud.”
Antwoord: „Wacht u rustig af en vertrouw mij alstublieft!” Vraag: „Mag ik u nog iets vragen?”
Antwoord: „Zoveel u maar wenst.”
Vraag: „Hoe luidt uw geestesnaam?”
Antwoord: „Men noemt mij in de geestenwereld Emed.”
Vraag: „Wilt u die naam nogmaals spellen, een dergelijke naam is ons onbekend.”
Achtereenvolgens werden de letters E-M-E-D driemaal aangetikt. Vraag: „Hoe dienen wij u aan te spreken, moeten wij controle zeggen of mogen wij Emed gebruiken?
Antwoord: „Emed, alstublieft.”
Weer bewoog het kruishout, als een uitnodiging verder te gaan met de vragen, en ik vervolgde:
Vraag: „Ben ik trancemedium?”
Antwoord: „Ja, u bent o.a. trancemedium.” Op dit o.a. werd zeer sterk nadruk gelegd.
Vraag: „Kunt u zich herinneren waar u bent overgegaan?” Antwoord: „Ja, in Zuid-Amerika.”
Vraag: „Bent u Engelsman of Amerikaan?” Antwoord: „Neen, ik werd geboren in Nederland.” Vraag: „Dus geen oosterling?”
Antwoord: „Toch wel, ik kom uit het oosten.” Het werd bepaald niet gemakkelijker dacht ik, maar hield toch dapper stand.
Vraag: „Was u ziek — kreeg u een ongeluk?”
Antwoord: „Ik was zeer ernstig ziek, ik had pest.”
Ik huiverde, deze intelligentie bleek zich zeer veel te herinneren. Vraag: Nog enige vragen, Emed, was u jong of oud toen u heenging?”
Antwoord: „Ik was 31 jaar oud.”
Vraag: „Kent u mij?”
Antwoord: „Vanaf uw eerste levensjaar.”
Vraag: „Kunt u mijn gaven als medium ontwikkelen?” Antwoord: „Ja, doch slechts indien u dat zelf ook wilt.” Vraag: „Wat zal mijn werk dan zijn?”
Antwoord: „U hebt vele gaven; uw werk zal zijn dienen in liefde.” Vraag: „Zal deze ontwikkeling veel tijd vergen?”
Antwoord: „Tijd is een menselijk begrip, wij zijn noch aan tijd, noch aan ruimte gebonden.”
Vraag: „Kent u de intelligentie welke door mevrouw Akkeringa een boodschap aan mij bracht en later door het medium van Rijssel?”
Antwoord: „Ja, want ik ben dat zelf.”
Vraag: „Hoe denkt u een dergelijke ontwikkeling aan te vangen? Antwoord: „Op de eerte plaats door automatisch schrift, ik kan dan veel beter aanwijzingen geven dan met dit primitieve hulpmiddel, wij hebben trouwens de proeven daarmede reeds genomen, denkt u maar aan „de Rozenkrans” en „Licht”, beide werden door mij geschreven via uw hand.”
Vraag: „Zou u daar nu ook mee willen beginnen?”
Antwoord: „Wij zouden kunnen beginnen, maar vandaag niet meer want u bent moe geworden van dit gesprek.”
Ik moest toegeven dat ik inderdaad zeer moe was en toen werd met een vriendelijke groet aan ons het kruishout zacht dichtgeslagen. Deze merkwaardige kerstmiddag zullen wij niet gemakkelijk vergeten en wat heel veel waard was, wij waren heel wat wijzer geworden omtrent controle Emed.
Op de derde dag ná dit gesprek via het kruishout en letterbord, voelde ik me door een onweerstaanbare drang geleid, papier en potlood te nemen. Ik ging rustig afwachten wat er eventueel met mij ging gebeuren.
Na enige ogenblikken begon mijn hand zich, als onder een zachte druk te bewegen, en heel dun en wat beverig, alsof de kracht ontbrak, wat later sterker, werden de volgende woorden neer geschreven:
„Goedenavond, Emed is aanwezig en kan zich aan u laten zien, kijk naast u.”
Dit was echter het minst aantrekkelijke voor mij; ik had geen moed om onbevangen te kijken of zich naast mij een onstoffelijk wezen geplaatst had, dat zich bovendien nog kon ontwikkelen tot een materie zodat het voor mij zichtbaar zou zijn. Ik vroeg daarom of dat nu noodzaak was.
Het antwoord werd rustig neergeschreven: „Geen vertrouwen, geen overtuiging en geen bewijzen. Emed heeft met u een onverbrekelijke band, maar een eerste vereiste is dat u vertrouwen in mij stelt. U behoeft geen angst te hebben, Emed leidt u!”
Het potlood werd zacht neergelegd. Wij ontvingen die avond niets meer.
Het scheen alsof men van Gene Zijde toch spoed achter dit alles wilde zetten, want in enkele weken werden wel honderd vellen papier volgeschreven en wisten wij méér van het leven aan Gene Zijde dan men ons ooit in de afdelingen van „Harmonia” kon leren. Natuurlijk voelden we angst en twijfel en uitgesproken ongeloof inzake datgene wat ons werd gegeven. Gedreven door dat ongeloof in mijn „gaven” verzocht ik Emed om mij proeven te mogen laten nemen waardoor ik in staat zou worden gesteld deze „gaven” te toetsen en Emed beloofde dat grif.
Het scheen alsof alles onder zijn leiding stond, want de volgende dag — na dit verzoek — verscheen plotseling de heer Peschar, die ons met dit alles in aanraking had gebracht. Aan hem vertelde ik eerlijk over mijn twijfel omtrent de uitspraken van Emed, over de gaven die hij zou ontwikkelen, zodra ik daar toestemming voor zou geven. Spontaan bracht hij zijn hand naar een gouden dasspeld en gaf deze aan mij met het verzoek de indrukken, die ik ervan zou ontvangen eerlijk en zonder terughoudendheid, te zeggen.
Het was een eenvoudig Zeeuws gouden knoopje.
Eerlijk gezegd, vond ik het helemaal niet prettig, alle twijfel kwam weer boven en ik keek aarzelend naar het voorwerp in mijn hand, het was en bleef een gouden knoopje, niets meer.
Ik trachtte er met een grapje van af te komen, ik zag immers niets, ik knoopte een willekeurig gesprek aan, dat niets met het spiritualisme te maken had en... vergat het voorwerp in mijn hand.
Wij zaten heel gemoedelijk te praten over het werk dat wij voor dezelfde maatschappij deden, tot ik mij na enige tijd herinnerde dat ik de speld nog steeds in mijn hand had en onder de woorden: „laat ik je eerst je eigendom teruggeven,” deed ik mijn hand open en voor mijn geestelijk geopende ogen lagen... twee oorbellen!
Denk niet lieve lezer, dat er nu werkelijk twee oorknopjes in mijn hand lagen, neen, het was slechts het dasspeldje maar ik zag twee oorknopjes, precies gelijk. Ik hoorde, dat van de twee oorknopjes na het overgaan van de moeder van de heer Peschar, twee dasspelden gemaakt zijn voor haar beide zoons.
Wanneer ik hieraan terug denk, is het één van mijn mooiste ervaringen en terugziende op deze middag ben ik mij nu bewust, dat de beer Pesthar de juiste weg insloeg, door mij niets te vragen, maar rustig af te wachten of de bevestiging van mijn psychometrische gaven op dat moment plaats zou vinden.
Het speldje was inderdaad één van de twee oorknopjes die zijn moeder tijdens haar aardse leven regelmatig had gedragen. Wanneer ik nu zou beweren dat ik dolblij was met deze uitkomst, dan zou ik de waarheid geweld aandoen. Met afkeer dacht ik aan de woorden van mevrouw Akkeringa: „U zult eens op mijn plaats staan” en een tafel, overladen met allerlei voorwerpen, leek mij een weerzinwekkend toekomstbeeld.
De lezer zal onwillekeurig vragen waarom wij er dan toch mee doorgingen.
Wel, de drang naar willen weten was zo sterk geworden dat wij door wilden gaan met ons onderzoek, gebaseerd op mijn eigen mediumschap. Wij wilden en zouden weten, wie controle Emed stoffelijk geweest was, want zo wij ooit de gedachte aan een bewust voortbestaan na de stoffelijke dood zouden aanvaarden, dan was dit weten in onze ogen noodzakelijk.
Zo voelde ik mijn mediamieke gaven eerder als de bekende „zure appel”, waar ik doorheen moest bijten, dan als een bevoorrechting; zelfs nu begrijp ik nooit helemaal, waarom iedereen zo erg graag medium wil zijn.
Hoe dikwijls in de jaren die achter mij liggen van intens werken voor onze overtluiging, men niet bij mij kwam met de vraag: „ben ik medium en kan ik dat ontwikkelen?” is niet te vertellen; maar ook: „ik ben zelf heel sterk mediamiek maar ik kan niet verder komen, wilt u mij niet ontwikkelen!” Het laatste is absoluut onmogelijk; men moet in de eerste plaats leren gehoorzamen aan de geestelijke Leider. Menselijke invloeden kunnen hierin maar bitter weinig teweeg brengen.
Hoewel het werk in het middelpunt van de spiritualistische gedachten interessant lijkt, is het in werkelijkheid een leven, dat vele offers vraagt en lang niet iedereen is er tegenop gewassen, want men moet geestelijk heel sterk zijn om te kunnen verwerken dat men bijna dagelijks met de noden en problemen van de mensen geconfronteerd wordt.
In dit werk staande — zoals ik al die jaren — moet men leren dat een deel van het persoonlijke leven dient te worden opgeofferd. Men moet leren zonder te oordelen en vooral te veroordelen, de verslagen of verdoolde mens de weg te wijzen, soms zelfs de weg terug, hoe onaanvaardbaar en moeilijk dat ook zijn kan.
Bij mijn éérste psychometrische proef was ik mij totaal onbewust van de consequenties die hieraan verbonden waren en indien ik me dat wél bewust was geweest; zou ik misschien nog alles de rug hebben toegekeerd door een gevoel van onmacht, om de problemen van de mensen te helpen oplossen. Voorlopig echter scheen het psychometrische werk geen enkele voortgang te vinden; wèl het automatisch schrift, dat zich zó ontwikkeld had, dat ik veel sneller schreef dan wanneer ik zelf een brief moest schrijven. Mijn vrij onregelmatig handschrift veranderde onder invloed van mijn geestelijke leider in een fijn, regelmatig handschrift, dat vergeleken met het mijne, duidelijk bewees dat hier sprake was van twee verschillende schrijvers.
Zij, die mijn schrift kenden, gaven direct toe dat er geen enkele overeenkomst bestond.
Later hebben wij de proeven nog verder doorgevoerd, door beide handschriften grafologisch te laten uitwerken en het bleek, dat het karakter van Emed, wiens handschrift het was, geen enkele overeenkomst vertoonde met het mijne.
Op een avond kregen wij visite. De dame, die ons bezocht, vroeg mij een brief, die zij meebracht, in mijn handen te willen nemen. Opgemerkt zij, dat deze dame op de hoogte was van onze ervaringen met het dasspeldje van de heer Peschar. Met toestemming
van Emed, voldeed ik aan haar verzoek.
Ik kreeg een gesloten couvert in mijn handen en onderging een hitte alsof ik me in een broeikas bevond; zodra ik zei: „Ik krijg het zo warm,” begon onze bezoekster hartelijk te lachen.
„Het is werkelijk waar,” zei ik in een poging om er van af te komen, „deze brief bezorgt mij meer transpiratie dan inspiratie!”
Mijn twijfel nam hand over hand toe, het was ellendig, maar ik kon die twijfel niet loslaten, deze verlamde mij, maakte mij machteloos en boos. Ik onderging niet anders dan die krankzinnige hitte, die steeds meer invloed op mijn lichaam kreeg, zodat ik het gevoel had drijfnat te zijn.
Ik legde de brief neer en zei: „Het spijt mij, ik voel niet anders dan die idiote hitte”; weer dat voor mij irriterende gelach, dat mij driftig deed opmerken: „Wanneer het niet goed is, zeg het dan, maar zit niet te lachen, het is tenslotte maar een experiment.”
Kunt u begrijpen lezer, hoe groot mijn verbazing was toen ik ten antwoord kreeg. „Maar kind, het is juist goed, het is een verwijzingsformulier naar fysische therapie, je weet wel met die elektrische toestellen. Daarmee behandelen de doktoren mij en dan transpireer ik vreselijk!”
Deze „benauwde” psychometrie is mij altijd bijgebleven als een goede ervaring want in mijn werk zou ik leren, dat ik lichamelijk het lijden van de mensen moest kunnen ondergaan om een juist beeld te krijgen. Ook dit is één van de vele gebeurtenissen, waar men vooral geestelijk tegen opgewassen moet zijn.
Opgemerkt zij, dat ik de pijnen onderga, maar dat deze, zodra ik het gevoel van pijn heb uitgesproken, verdwijnen. In het geval van de transpiratie, die ik moest ondergaan in bovenomschreven psychometrische proef, kwam ik tot de ontdekking, dat mijn lichaam volkomen droog en zelfs zeer koel aanvoelde, waardoor ik me bewust werd van het feit dat dit aanvoelen veel meer een geestelijke dan een lichamelijke gewaarwording was.
Wij bleven echter, ondanks deze ervaring ellendige twijfelaars, zodat wij onze goede Emed daarmede ongetwijfeld veel verdriet hebben gedaan, al weet ik nu dat hij dit volkomen begreep. Wij waren immers op weg naar een doel, waarvan wij niet veel wisten, waardoor wij er nog maar nauwelijks iets van konden begrijpen. Het was een tijd van studie voor ons. Wij hadden ons aan een abstracte materie gewaagd, niet concreet waarneembaar, waardoor steeds opnieuw twijfel omtrent woorden en aanwijzingen rees. heel veel konden wij nog niet verwerken. Daarbij kwam, dat wij uitermate kritisch wilden zijn met als gevolg dat wij de uitslag van het onderzoek op geen enkele wijze door gevoelsargumenten wilden laten beïnvloeden. Zo wilde ik mijn ontwakende liefde voor Emed als ook mijn grote eerbied voor hem, geen enkele rol laten spelen. Wij hielden wekelijks een bijeenkomst waar de heer van Rijssel als medium fungeerde. Ofschoon Emed door middel van hem tot mij sprak en mij wees op het feit dat ik hem zou kunnen zien, wanneer ik maar wilde, dat ik onder leiding van de heer van Rijssel, zelf ook in een trancetoestand kon komen, ik was er niet toe te bewegen beide aanwijzingen op te volgen.
Ik waagde eenvoudig geen poging Emed waar te nemen; aan het trance-experiment waagde ik mij helemaal niet, dus we kwamen voorlopig geen stap verder. Dit laatste dachten wij althans. Tijdens de séances met de heer van Rijssel kwamen zeer veel onbewuste en ongelukkige geesten tot ons en het viel op, dat ik deze zielige overblijfselen van een volkomen verkeerd aards bestaan zo goed kon toespreken en helpen en hen steeds opnieuw de weg naar een hoger doel wist te wijzen. Ik sprak tot hen met zulk een overtuigende kracht, dat het wel leek alsof ik persoonlijk de sferen waarin zij leefden kende en niemand van de aanwezigen twijfelde eraan of mijn overtuiging in deze was volkomen. Men zou mijn twijfel niet begrijpen; daarover zweeg ik dus. Nu weet ik heel goed dat het Emed was, die mij inspireerde om te helpen, en dat alle beelden, die ik aan deze ongelukkigen wist te zeggen, beelden zijn uit het Land aan Gene Zijde, door Emed gekend en betreden in alle stadia van ontwikkeling.
Mijn man wist van de ontzettende twijfel in mij, de angst, juist omdat wij zelf nog zoekenden waren. De enorme verantwoordelijkheid die ik voelde, drukte zwaar wanneer ik zo'n dwalende stakker hulp trachtte te bieden. Ik hoefde mij zelf slechts de vraag te stellen of deze hulp wel naar het „Licht” kon leiden en wat de gevolgen zouden zijn indien er geen „Licht” was!
Wat zou ik zo'n ongelukkige zoeker aandoen, als dit werk uit de duivel bleek voort te komen? Méér wanhoop, méér duisternis, méér lijden!
Het oude geloof in mij trad nog éénmaal op de voorgrond, de uitspraak van de priester die mij zei: „Het is uit de duivel,” doch ook Emed scheen mijn strijd volledig te volgen want zonder een enkele vraag aan hem schreef hij: „Emed is in wit-helder wit Licht!”
„Ana mabsoet.” (Arabisch: ik ben gelukkig.)
„Allah is groot en Zijn Heilige Wil geschiede!”
Mogelijk dat een ander nu direct overtuigd zou zijn, maar wij gingen direct onderzoeken of die woorden werkelijk Arabisch
waren en wij voelden ons heel gelukkig dat dit inderdaad zo bleek te zijn.
Zonder het te weten stonden wij aan de vooravond van gebeurtenissen, die een zeer grote invloed op mijn ontwikkeling als medium zouden hebben.
Onze wekelijkse bijeenkomsten met het medium van Rijssel begonnen weer, na een paar weken van onderbreking. Hij kondigde aan dat wij in een donker-zitting de megafoon zouden zien gebruiken. Dit behoeft enige uitleg, want door latere ervaringen zou blijken dat deze gehele séance mislukt is door de wijze waarop zij tot stand kwam.
Om te beginnen is de megafoon een instrument, dat ook wel gebruikt wordt als spreektrompet b.v. in roeiwedstrijden. Zo'n instrument wordt voorzien van een lichtgevende band, zodat in het donker deze trompet zichtbaar blijft.
De megafoon die de heer van Rijssel meebracht, was niet voorzien van zo'n band, zodat wij onmogelijk konden waarnemen wat er in een donkere kamer met het ding ging gebeuren; echter wij waren helemaal niet terzake kundig, zodat wij geen enkele op- of aanmerking maakten.
De kamer waar de séance plaatsvond, werd geheel donker gemaakt en iedereen die mij een klein beetje heeft leren kennen in dit korte bestek, begrijpt dat ik het benauwd kreeg van angst voor wat ging gebeuren.
De tijd leek wel stil te staan; toch waren wij nog geen kwartier bijeen, toen ik het gevoel kreeg dat er iets gebeurde wat ik niet kon verklaren. We zongen geestelijke liederen op verzoek van de heer van Rijssel en wij zagen hoe het medium beide handen vrij maakte van zijn mede-aanzittenden en de megafoon van de tafel pakte. Ter verduidelijking vermeld ik hier, dat wij in een grote kring bijeen zaten en dat wij elkander de hand hadden moeten geven, zodat er een onderling contact bestond.
Wij wisten natuurlijk niet, dat de megafoon helemaal niet mócht worden aangeraakt en dat dit instrument, indien de omstandigheden daaraan meewerkten, vanzelf opgelicht zou worden door de materialisatie van een paar „geestelijke handen”. Wij zagen dus niets wat ons wantrouwen opwekte, maar Emed dacht daar heel anders over, getuige het volgende.
Wij zaten in spanning over wat er met de megafoon zou gebeuren, toen ik het gevoel kreeg in een afgrond te glijden om daarna opge- heven te worden tot een onpeilbare hoogte. Toen ik weer tot mijzelf kwam, brandden de lichten overal in de kamer, lag de megafoon op de grond, zat het medium totaal verbijsterd rond te kijken en mijn man was bleek als een dode...
Opgewonden stemmen drongen tot mij door; het was alsof ieder der aanwezigen iets wilde zeggen behalve de heer van Rijssel, die zich van ieder commentaar onthield. Eerst nadat de gemoederen wat gekalmeerd waren, kreeg ik te horen wat er precies was voorgevallen:
Toen het medium met de megafoon in de handen zat en hem naar de mond bracht om er door te spreken, was Emed gekomen en had door mij gesproken. Hij wees het medium op het misdadige van het bedrog in deze dingen, immers geen intelligentie kon onder deze omstandigheden een megafoon opnemen, laat staan zich er door verstaanbaar maken. Emed wist geen andere weg op dat ogenblik dan mij te gebruiken om ons te beschermen tegen dat bedrog.
Zo kwam er een einde aan onze wekelijkse bijeenkomsten, maar ook aan de geschreven boodschappen en de kruishout- en letterbordzittingen. Emed kon in het vervolg zelf door mij spreken en ik had voor ons verder onderzoek geen ander medium meer nodig. Ik gaf mij gewillig over aan de nieuwe toestand die helemaal niet angstig maakte, maar mij een prettig gevoel bracht in contact te zijn met een hogere, nog ongeziene wereld!