HOOFDSTUK 8
Séances — Wij leren Emeds lessen en maken kennis met professor Bolk
„Gij hebt voor mij zuiver de weg afgebakend, Zuiver wil ik haar bewandelen”.
Op onze regelmatige bijeenkomsten sprak Emed altijd het eerst tot ons. Ik geloof trouwens dat ik met een gevoel van gevaar aan de séancetafel zou hebben plaats genomen indien Emed zich niet als controle zou hebben gemeld; zo sprak hij het openingswoord, met een groet, altijd herkenbaar, voor ons, aan de vriendelijke, duidelijke stem en de unieke zinsbouw.
Op onze séances trachtte Emed ons steeds een les te geven, waardoor wij sterker kwamen te staan in onze overtuiging en waarin wij steun voor ons onderzoek ontvingen. Op zo'n séance sprak Emed: „Lieve vrienden, weet u eigenlijk wel wat het spiritualisme in feite leert? Ik zie aan uw verbaasde ogen, dat u niet begrijpt waarom ik u deze vraag stel en ik zal u daarom uitleggen wat ik hiermede bedoel. Het spiritualisme is niet alleen het weten van een bewust voortbestaan na de dood, maar tevens geeft het de wetenschap niet voor niets op aarde te hebben geleefd, gestreden en geleden. Op den duur zal het aan alle verwachtingen beantwoorden, doch alleen de goedwillende onderzoeker zal de vruchten oogsten van dit zo moeilijk te bewerken arbeidsveld.
Voor de ernstige onderzoeker zal het een gouden oogst zijn; voor hen die uit louter sensatiezucht een beetje ,aan spiritisme' willen gaan doen, zal het een grote teleurstelling blijken, zoals een ledige waterput midden in de woestijn.
U zult moeten leren niet bij de eerste schok te wankelen, want teleurstellingen blijven u stellig niet bespaard; valt niet onder het kruis van uw teleurgesteld gevoel, maar tracht de moed op te brengen verder te gaan, eerst dán zal het spiritualistisch onderzoek u brengen wat u er nu reeds van verwacht.
Om u voor te bereiden op eventuele misstanden, vertel ik u nu reeds dat men ook aan Gene Zijde het licht en het donker kent; juist zoals men bij u spreekt over goed en kwaad kennen wij de sluwheid en de boosheid waarmede kwade invloeden het werk, dat
wij moeizaam tot stand brachten, trachten te vernietigen. Vooral een mens, die sensitief in het leven staat, kan een speelbal worden van dergelijke misdadige wezens.
Denkt niet vrienden dat onder leiding van Emed geen kwaad kan geschieden, want ik zeg u: ook gij zult de loutering moeten ondergaan voor ge in staat kan worden geacht dit werk te brengen en te verdedigen.
Wanneer u eenmaal een speelbal zou zijn van lagere machten, kunnen deze u tot diepe psychische onevenwichtigheid brengen en men is maar al te zeer geneigd het spiritualisme de schuld te geven van een dergelijke psychische storing.
Vrienden, leert van mij: Hebt elkaar lief. Ge weet niet in welke beproevingen u elkaar nodig heeft; laat daarom de liefdegedachte levend in u blijven, omdat God Liefde is en u allen dat erf deel van Zijn Liefde heeft ontvangen, opdat ge Zijn kinderen genoemd kunt worden.
Ziet de Bron van Licht en Liefde, daar zijn geen offers te groot voor. Daar wordt gegeven opdat men met volle handen kan zaaien; dit zijn geen stoffelijke, maar geestelijke geschenken die onder u allen uitgedeeld worden. Zij zijn de meest waardevolle die een aards mens ontvangen kan, omdat zij het ,hebt elkander lief' ondersteunen en bevestigen.
Hoevelen zijn er, die intens de goedheid van het geven ervaren, die met elkander willen leven in liefde en goedheid opdat het leven wordt als een kostbare gouden doos, gevuld met jade. Uw gevoelens voor elkander moeten zijn als een kostbaar gouden wierookvat, waarvan de zoete geuren opstijgen als de snelle wiekslag van een vogel.
Laat uw geest niet van honger en dorst omkomen, laat hem niet bevriezen in de kilheid van egoïsme. Laat nooit een mens alleen staan in zijn grote nood, in zijn honger naar liefde, in zijn diepe eenzaamheid.
Ik geef u nu een gelijkenis: Een vrouw verkeert in zielenood; alles is verward en donker in haar en zij heeft zich afgekeerd van God en Zijn onuitputtelijke Liefde. Wanneer haar tijd komt om afscheid te nemen van de aarde, ligt zij ziek en eenzaam, maar er komt een oude vriend die haar één enkele bloem brengt, want hij is arm en heeft geen geld om méér te kopen.
Zijn ziel is echter rijk aan liefde en door onwrikbaar vertrouwen in God, maakt hij geen probleem van zijn armoede, want hij weet, geestelijke rijkdom heeft werkelijke waarde en iedere mens moet die rijkdom trachten te verwerven.
De vrouw in haar angst en stervensnood, ziet de rijkdom van deze oude vriend en vertelt van haar angst, dat zij de stap niet durft te nemen die haar weg zal voeren van de aarde naar het onbekende... Zij vertelt hem van haar afschuw voor het wachtende graf... De vriend beziet haar... zijn hart is vol medelijden en met liefde geeft hij zijn troost en bemoediging. Zij wordt overstelpt door de rijkdom van zijn liefde. Dit alles geeft hij haar in de handen, zoals het in zijn handen werd gelegd door de Albron van kracht. Hij toont haar Gods heldere, zuivere liefdebron en hij omgeeft haar in Christus' Naam met erbarmen. Wanneer hij heengaat ligt zij stil wachtend, in haar ogen een glans van verlangen naar die wondere Liefde. Denkt ge niet vrienden, dat deze vrouw die vriend steeds weer zal zegenen op haar reis naar onbekende verten?
Brengt zó uw heerlijk weten aan allen die ge op uw levensweg tegenkomt. Ergens zult ge geconfronteerd worden met hard en koud egoïsme. Laat deze les u dan tot steun zijn en leer zó de werkelijke waarden van het spiritualisme begrijpen.”
Wist Emed toen reeds dat ik eenmaal zou huiveren door dit kille egoïsme? Ik geloof het stellig. Emed wist, maar mocht daarover niet uitwijden; hij kon alleen hopen, dat het zaad van zijn liefde in onze harten zou uitgroeien tot een krachtige plant, waarvan bloemen de schoonheid van de liefde zouden dragen en de Liefde zelf, niet Emed, zou deze bloei moeten voeden.
Wij ontvingen prachtige concrete bewijzen van een bewust voortbestaan ná de stoffelijke dood. Hieronder wil ik zo'n concreet voorval beschrijven.
Op een séance vroeg een vrouwelijke intelligentie om een wit linnen lapje en borduurzijde; men antwoordde haar dat er wel een lapje, maar dat er geen borduurzijde in huis was, waarop de intelligentie ten antwoord gaf: „Onder in de lade van de linnenkast staat een doos vol borduurzijde...” Het kwam werkelijk tevoorschijn. In minder dan een uur werd het linnen lapje vol geborduurd en de voorstelling was een landschapje waarin een zoekende mens stond. Zijn enige hoop scheen gevestigd op een rood lantarentje, dat hij in de hand droeg. De hoop dat dit kleine licht hem het uitzicht zou kunnen schenken op een doel, of hij misschien een opdracht zou krijgen, zodat hij zich waar kon maken.
In blauwe lettertjes werden de volgende twee woorden geborduurd: „Voor Blauwoog”. Met een eigenaardig knoopje werd het draadje tenslotte afgehecht.
Een vriendelijke, eenvoudige man, op onze avond aanwezig, stond met tranen in de ogen op en zei: „Mevrouw, ik ben blauwoog, zo noemde moeder mij altijd en haar manier van de draad afwerken is voor mij het bewijs dat zij dit voor mij heeft gemaakt. Moeder maakte de laatste jaren niet anders dan wat borduurwerk, dikwijls keek ik naar de eigenaardige manier van een draad afhechten. Tranen liepen over zijn gezicht; ik heb hem natuurlijk het doekje gegeven met de woorden: „Het is voor u gemaakt, maar het betekent, dat u het Licht waarin uw moeder leeft nog moet zoeken. Wanneer u op dat Licht wilt vertrouwen, dan zal het doolhof, spoedig geen doolhof meer zijn.”
Enkele dagen later zag ik het doekje ingelijst boven zijn bed hangen.
Wanneer wij aan al de avonden terugdenken en datgene wat ons werd geboden aan geestelijke lessen, dan beseffen wij nu pas goed de enorme rijkdom die men ons heeft geschonken.
Op zekere dag kwam een vrouw mij om hulp vragen; haar man was ernstig ziek en moest in een ziekenhuis worden opgenomen, maar de man weigerde de opname hardnekkig. Ik reed er per fiets onmiddellijk heen; toen ik in de armelijke omgeving stond, voelde ik hoe Emed met mij was meegegaan.
„Wilt u mij bij uw man brengen en kan ik alleen met hem praten?” vroeg ik. In een alkoofje zonder een enkel raam lag de stakker; zijn borst piepte en kraakte zo hevig, dat het akelig was om aan te horen. Spontaan liep ik naar het bed, legde het afgetobde lichaam wat hoger en zette de kussens recht achter hem, zodat hij niet weg kon glijden.
Ik nam zijn hand in de mijne, terwijl ik met mijn andere hand zijn borst wat verlichting gaf; dat scheen toch wel zijn belangstelling te wekken. Ik begon zacht tegen hem te praten; wat ik zei, weet ik niet meer maar na een uur had ik bereikt dat hij er in toestemde te worden opgenomen.
Terug bij zijn vrouw, zei ik dat hij diezelfde dag nog kon worden opgenomen en dat zij hem wat kalfsbouillon moest geven en een glas rode wijn.
Terwijl ik deze opdracht gaf, begreep ik dat wij daar zelf voor zouden moeten zorgen, want hier heerste werkelijk niets anders dan armoede. Wij kenden de les die Emed ons geleerd had.
Om half acht 's avonds werd de man weggebracht en de vrouw zei tegen mij: „Ik ben zo blij dat u dit heeft kunnen doen mevrouw, hoe heeft u het zo lang vol kunnen houden bij hem in de alkoof te zitten: de lucht die hij om zich heeft is ondraaglijk. Ik houd het geen vijf minuten uit en u zat daar meer dan een uur bij hem.
Ik keek haar heel verbaasd aan en vroeg: „Wat bedoelt u met die nare lucht om uw man heen? Ik heb niets geroken!”
Nu zag ik de verwonderde ogen van mijn man, die mij op deze tocht vergezelde en die vol verbazing tot mij zei: „Kind wanneer de alkoofdeur maar even open ging, dan kwam de stank de kamer binnen alsof er iemand in ontbinding lag!”
Emed echter sprak andere woorden en die klonken als een bevrijding: „Je bent bij een stervende geweest, hier kan niemand meer hulp geven, de stank was er maar jij alleen kon deze man bewegen zijn huis uit te gaan, wij zorgden ervoor dat de stank rondom je verdween.”
Twee dagen later ontving ik bericht uit het O.L. Vrouwengasthuis in Amsterdam of ik wilde komen. Mijn patiënt lag hoog in de kussens en zijn blijde ogen straalden mij tegemoet. Ik had wat eerste tulpen voor hem meegebracht en zette die naast zijn bed.
„Ik heb zo naar u verlangd, mevrouw, wilt u mij nog iets vertellen van dat wondere Land vol licht waar ik straks heen moet gaan?” Weer hielp Emed mij. Ik zat ruim drie kwartier aan zijn bed, sprak zachtjes over de wereld waarheen hij zou reizen. Er lag een onzegbare vrede op zijn gezicht toen ik moest vertrekken.
Ik zag hem niet meer!
's Avonds op onze séance, vroegen wij hoe de patiënt het volgens Emed maakte en Emed zei: „Blijft u rustig allen zo zitten ik ben direct terug” en enkele ogenblikken later kwam hij terug met de mededeling: „De patiënt is zo juist heengegaan. Noteert u de tijd (11.45 u.) ; op de akte van overlijden zal de oorzaak ,pleuritis' staan, controleert u dat s.v.p.”
Emed wenst u een gezegende nachtrust. Laat ons nu bidden:
„Goede Meester, Gij, die Uw Liefdelicht overal laat schijnen, wij smeken U laat Uw Licht schijnen over hem die zo juist van ons is heengegaan en de grote reis heeft aangevangen. Wij vragen u hem te helpen en de rust te geven die deze afgemartelde geest zozeer nodig heeft. Neemt Gij, liefdebron, van hem af de zorgen om hen die achter moesten blijven; zorgen die hem misschien als een benauwdheid kwellen. Ziet zij, Uw kinderen, zenden een groet naar de eenzame reiziger, zendt Gij Uw helpers, die Uw Liefde opnieuw aan de wereld brengen, dat zij hem naar de Bron zullen geleiden die wij kennen en waar hij de rust en het geluk zal vinden van Uw Liefde.
Geeft al deze, Uw kinderen die om mij heen zijn, de rust en de ver- kwikking van de slaap zodat hun nachtrust door U gezegend zij...”
De volgende dag reeds om negen uur, begaf mijn man zich naar het huis van onze zieke vriend. De vrouw vertelde dat haar man om ongeveer twaalf uur was overleden. Zij werd naar het ziekenhuis geroepen daar zijn toestand plotseling slechter was geworden.
Als doodsoorzaak stelde men pleuritis vast.
De kritische lezer heeft nu misschien honderd vragen, die bij hem opkomen, maar wijs ons een andere weg waardoor wij deze gegevens zouden hebben verkregen, anders dan door Emed.
Wij zaten aan de séancetafel. Emed gaf ons, onwetenden, kennis van een plotselinge overgang. Hoe kan men de juistheid van dit bericht verklaren wanneer Emed niet de brenger hiervan geweest was?
Emed zou echter nog meer bewijzen geven van het voortbestaan na de dood.
Op één van onze séances sprak Emed.
„Vrienden, wanneer ik hedenavond tot u ga spreken heeft dit ten doel, u bekend te maken met het voedsel dat wij nuttigen en de wijze waarop wij ons ter ruste begeven.
U heeft zich waarschijnlijk dikwijls afgevraagd op welke wijze wij ons voeden en of wij ook rust nodig hebben.
Wij hebben aan Gene Zijde de beschikking over vrije gedachten zoals u dat ook heeft, maar u moet uw gedachten formuleren èn ze uitspreken alvorens u verstaanbaar te kunnen maken, terwijl wij onze gedachten kunnen formuleren en uitzenden waardoor zij worden gelezen (telepatische beïnvloeding). Wij kunnen ons op deze wijze ook verstaanbaar maken.
Wanneer u wilt rusten, gaat u slapen, liefst in de nacht; wij sluiten ons voor alles af en vertoeven dan in een geestelijk alleen-zijn dat ons rust brengt: om ons ontstaat dan een schemerachtig gebied. Wij hebben voedsel, maar dat is van andere stof dan de voeding die u gebruikt; wij absorberen het, dus eten het niet. Uw dranken zijn hier onbekend. Onze geest laaft zich aan een geestelijke dronk.”
Hiermede wil ik tevens een kort geleden opgedist verhaal ontzenuwen. Er werd n.l. door een „medium”, die alcoholist is, toen men hem op deze verslaving wees, beweerd, dat men aan Gene Zijde veel zwaarder drinkt dan op de aarde, dat men daar zelfs weddenschappen afsluit om flessen champagne.
De absurditeit hiervan wordt duidelijk, als men weet dat zij hun dranken absorberen uit vruchten, die zij direct bij de hand hebben
en dat het gistingsproces van druiven en het stoken van sterke dranken hen onbekend is. Wanneer een alcoholist aan Gene Zijde in zijn verslaafdheid om drank vraagt, dan bieden zij hem een schaal aan, waarin zich een voor de geest afschuwelijk smakende drank bevindt en bieden deze de ongelukkige aan, om hem tevreden te stellen. Het komt slechts zelden voor dat deze ten tweede male om drank vraagt; meestentijds is deze geest voorgoed genezen.
Wij, op aarde weten zelf, hoe misbruik van alcohol de geestelijke vermogens vernietigen kan. U begrijpt dus, dat bovenvermelde uitspraak een rechtvaardiging was om de drank te kunnen blijven gebruiken. Een grove belediging voor de gehele hogere wereld.
Op onze vraag aan Emed hoe zij zich kleden en van welke stof die kleding gemaakt wordt, antwoordde Emed:
„Wij gebruiken alle essences van de rottende stoffen op aarde. De stof die wij daaruit maken is zo fijn als het beste linnen en doorzichtig als dunne mousseline maar heel sterk. Wij kunnen het zo mooi maken als onze geestelijke krachten toelaten, ook versiering op onze kleding is bekend.
Emed zelf beschreef zich in een fijn, wit kleed, met een gordel van edelstenen, die echter geen kristallen zijn of ertsen, maar gemaakt worden van het zuivere licht van de sfeer waarin hij gewoonlijk verblijft.
Afwijkend van deze waarnemingen zijn slechts de kleuren. Op onze vraag omtrent deze verandering, kregen wij ten antwoord, dat de kleuren die zij kiezen te maken hebben met hun geestelijke gesteldheid of met de orde waartoe zij behoren.
Onze vraag inzake de opvoeding van jong overgegane kinderen, die dus naar aardse begrippen nog naar school zouden moeten gaan en wier opvoeding wij nog geheel zouden moeten verzorgen, werd als volgt beantwoord:
„Uw kinderen leert u voor alles spreken. U voedt ze op tot zindelijkheid; bij ons leren deze kleinen meteen, dat zij moeten denken om met ons te kunnen verkeren. Daarna volgt een soortgelijke opleiding voor zover de geest dit nodig heeft als bij u op aarde; de aan onze zorgen toevertrouwde kinderen leren echter andere dingen dan op aarde. Geldmiddelen b.v. bezitten wij niet, dus waarom zouden wij hen leren te rekenen met geld?
„Wij leren hen ándere en veel belangrijker zaken: b.v. hoe zij de handen uit moeten steken, hoe zij moeten berekenen op welke afstand zij zich moeten plaatsen om een zieke op aarde te genezen. Zij leren te putten uit bronnen van inspiratie; zij leren, dat Liefde altijd het hoogste goed is en dat in uw en onze wereld met ware liefde veel en veel meer wordt bereikt, dan met de ingewikkeldste wiskundige som; zij moeten wel iets ervan weten, maar het is heel anders gebaseerd, voor een totaal ander doel.
In liefde werken zij hier met elkander. De groteren spelen met de kleineren en de baby's worden door oudere intelligenties verzorgd en in grote, volstrekte liefde opgevoed.
In volstrekte liefde, daarmee wil ik zeggen dat aanwezige eigenschappen, die hen op aarde tot slechte mensen hadden kunnen maken, gezien worden en omdat ware liefde ook streng mag zijn, onderdrukken of verwijderen zij deze fouten bij hen. Dit geschiedt met de strengheid van ware liefde.”
Liefde voor elkaar, zoals wij die hier kennen, zou ik u graag willen leren terwijl ge nog op aarde vertoeft, want iedere mens heeft een klein deeltje van deze liefde meegekregen; wáár is helaas, dat de mens op aarde de liefde zo vaak misbruikt voor een hartstocht, die hij in domheid verwart met werkelijke liefde. Er is begeerte, sexuele hartstocht, egoïsme en perversiteit en deze eigenschappen noemt men „liefde”, maar dat heeft niets met werkelijke liefde te maken, die wordt er alleen maar troebel door. Werkelijke liefde is: een offer kunnen brengen, zichzelf uitschakelen, het egoïsme, in bijna iedere mens aanwezig, te onderdrukken en te vernietigen, steunen en helpen, een kind opvoeden niet door het alles te laten genieten en te geven, maar door fouten aan te pakken en het eerbied bij te brengen voor alles wat leeft.
Een moeder kent deze liefde voor haar kinderen maar begaat daardoor (zich deels ook niet bewust van het gevaar) de fout het kind reeds in de prilste jaren te verwennen. Zij maakt er een egoïst van of een eenzame, omdat het nooit heeft leren offeren en het geen eerbied kent voor het leven buiten het eigen.
Werkelijke liefde accepteert datgene, wat het leven brengt. Werkelijke liefde tracht door oprechte hulpvaardigheid degenen te helpen, die minder bedeeld zijn met de mogelijkheden die het leven biedt.
Vergeet deze les niet; zij kan u alleen nut brengen. Zo ge in twijfel verkeert over de te geven steun, bedenk dan dat uw spontane hulp steeds geregistreerd wordt, op welke afschuwelijke wijze deze ook kan worden misbruikt.”
Wanneer wij dergelijke gesprekken hadden met Emed ging de avond voorbij zonder tijdsbesef en u begrijpt, dat wij verlangend uitzagen naar de volgende bijeenkomst.
Het contact tussen Emed en mij betekende iets heel bijzonders. Natuurlijk moest ik leven zoals iedereen dat moest doen, maar ik werd voor dingen geplaatst, waarmede ik voordien nooit in aanraking kwam.
Ik fietste op een dag door de Sarphatistraat in Amsterdam, toen ik langs het huis komend van „blauwoog”, (u weet uit een vorig hoof d-stuk wie dat is) zijn vrouw aan de deur zag staan, die mij zenuwachtig wenkte van de fiets af te stappen en mij vroeg: „Mevrouw Mulder, u kunt misschien helpen, er ligt een man in mijn huis, die een vreselijke bloeding heeft, ik weet geen raad en de dokter is er nog steeds niet.”
Ik aarzelde geen ogenblik, want ik wist dat Emed bij mij was en dat ik op hem kon vertrouwen.
„Breng mij maar naar hem toe,” zei ik en ik stond even later bij een leunstoel waarin een zware man zat die uit zijn neus stromen bloed kwijt raakte en blauw zag van benauwdheid. Hij transpireerde daarbij vreselijk, want zijn neus zat volgepropt met watten en men had een paar dikke doeken om zijn gezicht en hals geslagen.
„Wilt u wat warme melk geven,” vroeg ik op bevel van Emed en begon automatisch de proppen watten te verwijderen en de doeken af te winden. Daarna vroeg Emed schoon, koud water en begon ik het gezicht af te wassen en het hoofd met natte doeken te betten.
Ik kreeg de opdracht kleine stukjes schone watten in de neus te stoppen en de man de warme melk te geven, waarop hij bijna onmiddellijk begon te braken; stukken geronnen bloed en bloederig slijm kwamen in de vóór hem staande emmer en telkens opnieuw, het klonk bijna als een bevel, zei Emed: „Natte omslagen, neuswatten vernieuwen, een koude omslag in de nek,” en automatisch volbracht ik iedere opdracht.
Na tien minuten kreeg de man zijn normale kleur terug en hield het braken op, hij was volkomen opgelucht en bloedde niet meer. Op dat moment kwam de arts binnen en vroeg op zeer onvriendelijke wijze: „Wat gebeurt hier en wie bent u?”
De laatste vraag negerende, vertelde ik hoe ik de man had gevonden en de manier waarop ik hem geholpen had. „Hij heeft ontzettend veel bloed naar binnen gekregen, want er was een bloedvat gesprongen maar door de warme melk is het eruit gekomen,” deelde ik onbevangen mee en het verwonderde mij niet eens hoe ik aan de oorzaak van het verschijnsel kwam.
„Nu, je bent klaar,” zei de arts tot de patiënt, „ga maar naar huis,” en tot mij: „U had hem ook op de vloer van de badkamer neer kunnen leggen, dan had u geen doeken nodig gehad, zuster.” Geen woord van dank voor de hulp, alleen een gekwetste dokter die geschokt was in zijn gevoel van „eigenwaarde”.
De patiënt vertrok naar huis in een taxi en bedankte mij vriendelijk voor de geboden hulp met de woorden: „Ik ben blij dat u op het juiste moment kwam zuster, ik had het ontzettend benauwd!” De „zuster” zat even later grinnikend op de fiets, vanwege dat „zuster”!!
Het voorval had echter nog een staartje; ik vroeg mij af wat ik had kunnen doen in dit geval, wanneer Emed nìèt bij mij geweest zou zijn of dat hij (ik zag hem nooit als een God), niet geweten zou hebben hoe te handelen. Op de volgende séance liet ik door een lid van onze kring de vraag stellen die mij bezig hield.
Emed antwoordde daarop: „Zeg haar dat zij een medische controle heeft, een man van grote bekwaamheid, die haar wil helpen, want zij heeft de wil haar werk zuiver te brengen en daarom zal de weg ook zuiver afgebakend zijn. De medische controle is professor Bolk en hij wil nog deze avond tot u spreken.”
Inderdaad verscheen later op de avond professor Bolk in onze kring en op de gebruikelijke vraag van de kringleider op welke wijze hij ons wilde overtuigen dat hij werkelijk professor Bolk geweest was, vertelde hij dat hij een amputatie aan een been had moeten doorstaan, dat hij reeds eerder op aarde werkzaam was geweest als controle bij een dame, die om gezondheidsredenen dit werk niet meer mocht verrichten. Hij wilde mij graag helpen; tevens wilde hij een trancerede die bij de betreffende dame zou worden uitgesproken, door middel van mij brengen. De dame, die hij nu helaas moest verlaten, zou later in haar woonplaats bevestigen dat hij de waarheid sprak.
Hij vertelde aan de Amsterdamse Universiteit Hoogleraar te zijn geweest aan de medische faculteit en dat men hem daar (de studenten onderling) „de man van de botjes” had genoemd.
De studenten spraken over „botjes-tentamen” wanneer zij een dergelijk examen moesten doen.
Tien jaar na die avond, toen wij reeds lang vertrouwd waren met professor Bolk, leerde ik de bovengenoemde dame inderdaad kennen.
Het was tijdens een bloemenséance. Ik stond reeds lang in het openbare leven, toen ik een pot bloemen opnam en deze aan een dame in de zaal bracht, met een mededeling van Gene Zijde opgevangen. Toen zij bevestigde daar heel blij mee te zijn, ging ik weer terug naar de tafel waarop de bloemen waren geplaatst, maar halverwege keerde ik mij spontaan om en riep tot haar: „De groeten van prof. Bolk,” intussen dolnieuwsgierig welke band er tussen haar en mijn medische controle kon bestaan. Zij knikte dankbaar en vertelde dat zij vroeger het medium van prof. Bolk was en dat hij, op de laatste séance, die tevens het laatste persoonlijk contact met haar betekende, had verteld dat hij zijn werk bij mij zou voortzetten, aangezien haar gezondheid het werk niet meer toeliet.
Toen zij door allerlei contacten de rede van prof. Bolk las, die hij haar zou zijn uitgesproken, had zij openlijk gezegd: „Voor mij is er geen twijfel mogelijk, prof. Bolk heeft dit gesproken en niemand anders.”
Ik loop echter op de gebeurtenissen vooruit, want eerst krijgt u, lieve lezer, en ik hoop u niet te vervelen, nog heel veel ie vrrwrikrn. Ook de belevenis van een beproeving, waardoor alle geluk uit mij verdween en alles wat ik mocht ontvangen volkomen waardeloos bleek te zijn. Die tijd naderde, langzaam maar onherroepelijk.