HOOFDSTUK 23

 

Hoe men het Spiritualisme niet moet zien
De jacht op sensatie

 

„... en gij zult hen onderwijzen...”

 

 

Daar wij volledig op de hoogte waren van het doel en het nut van het spiritualisme, kon het niet uitblijven dat er uitnodigingen kwamen om diverse séancekringen eens bij te wonen en somtijds, ofschoon ik er niet van hield, gaf ik toe en gingen wij naar een dergelijke particuliere bijeenkomst.

Het lot voerde ons eens naar een huis, waarin ik het zodra wij binnen traden al heel benauwd kreeg. Ik vroeg mijn man maar weer weg te gaan, we konden voorgeven dat ik mij niet prettig voelde en dat was geen leugen, maar mijn man wilde niet onderbreken en gaf mij te verstaan dat we beter konden blijven.

Nauwelijks was de avondzitting geopend of het was alsof een gekkenhuis een vrije dag had gekregen, want alles liep en schreeuwde door elkaar. Men blies in elkanders oren, streek over elkaars armen en zij begonnen allerlei kronkelige bewegingen te maken, die moesten doorgaan voor trancefiguratie en ik had de grootste moeite niet in lachen uit te barsten.

Ik probeerde zo rustig mogelijk te blijven, maar ik weet zeker dat mijn ogen verrieden, hoeveel plezier ik had om deze nonsens die totaal nergens toe diende. Toen ik verzocht werd aan de tafel te komen, probeerde ik zo ernstig mogelijk te zijn.

Zodra ik mij aan de tafel gezet had en mijn handen erop legde, draaide de tafel met een klap helemaal om en lag daarna met het blad op de grond en de poten dus omhoog, in het midden van de kamer.

Toen men dat zag, moest ik van de tafel weg en niemand kon begrijpen hoe blij ik daarmee was.

Intussen volgde de ene gekheid de andere op. Men liep op een gegeven ogenblik langs de muren van de kamer en men gaf door middel van allerlei „tekens” boodschappen aan elkaar die van Gene Zijde afkomstig zouden zijn.

Indien op dat ogenblik een arts de kamer was binnen gekomen, dan had hij al die mensen onverwijld naar een psychiatrische inrichting laten brengen. lk weet, indien wij in de aanvang van ons onderzoek met dergelijke dingen in aanraking waren gekomen, ik mijn weg als medium nooit gevolgd had.. Mijn boeken hadden dan nooit het licht gezien.

Men zijn gewaarschuwd voor dergelijke séances; men weet niet met welke krachten men in aanraking komt.

Op een andere avond kwamen wij op een bijeenkomst waar een medium met helderziende gaven aan het werk zou gaan. Toen de avond een aanvang genomen had, beschreef zij tot mijn grote vreugde Emed en broeder Martinus, in elkaars gezelschap bij mij staande.

Daarna kwam een ongelukkige vrouw en ieder van de aanwezigen drong erop aan dat zij voor hen de „kaarten zou leggen”. Belangstellend wachtte ik af; deze vrouw was er zeker meer geweest en ik was nieuwsgierig hoe men haar zou helpen de weg naar Gods Eeuwige Licht te vinden, maar daarvan kwam niets terecht. Dapper legde „Jans” zoals zij werd genoemd, de kaarten op de tafel en gierend werd elke uitspraak van haar begroet met de woorden: „Nee Jans, je ziet het helemaal verkeerd,” of „nou ben je aan de goede kant bezig...”

Ik begon mij uitermate te ergeren en op een gegeven moment kon ik mij niet meer inhouden en vroeg: „Kan niemand dan deze ongelukkige helpen, u begrijpt toch wel dat deze vrouw geen stap vooruit komt op de weg, die zij gaan moet!”

Op dat zelfde ogenblik verdween „Jans”.

Hetgeen daarna kwam, was wel van zulk laag gehalte dat ik er van walgde en de woorden niet wil neerschrijven die werden uitgesproken, want het waren „schuttingwoorden” van de minste soort. De serieuze lezer zal dit wel begrijpen, maar jammer is het dat door dergelijk soort bijeenkomsten de naam van het werkelijke spiritualisme wordt aangetast, want heeft men zo'n séance eenmaal bijgewoond, dan geloof ik niet dat men behoefte heeft aan nader en dieper onderzoek. Het is begrijpelijk dat men dan met een spotwoord aan dif alles voorbij gaat.

Toch heeft ook het publiek schuld; het is meestentijds voor hen onbegrijpelijk, dat een medium ook wel eens niet in de juiste conditie kan zijn. Men eist van het medium, dat er gewerkt wordt. Een medium kan uit een soort valse schaamte er dan maar iets van maken; het werk kan toch moeilijk gecontroleerd worden en met séances die men thuis wil houden, is het wel degelijk waar, dat men dikwijls niet het minste begrip heeft voor de juiste voorwaarden van zo'n zitting.

Zo kwamen wij eens op uitnodiging een séance houden bij ogenschijnlijk zeer serieuze mensen. Bij onze binnenkomst stond de jeneverkruik op de tafel en hadden allen deze reeds flink aangesproken.

Onder deze omstandigheden weigerde ik pertinent een séance te houden en zij vonden mij maar een raar medium, want wat kon het nu voor kwaad dat zij een borreltje op hadden. Ik moest toch maar aan het werk gaan ik zou heus een goede beloning ontvangen, ik moest niet boos zijn, wilde ik zelfs niet eerst een borrel meedrinken? Toch schoot ik in de lach, maar bleef weigeren en ik legde hen uit dat ik op deze wijze nu eenmaal niet kon séanceren.

Ofschoon het een teleurstelling voor hen was, werden zij niet boos om mijn weigering en vroegen of ik dan misschien een foto wilde behandelen. Na enige aarzeling, stemde ik hierin toe.

Ik kreeg een foto van een heer en nauwelijks had ik deze in mijn handen of ik riep uit: „Ik krijg allerlei nare verwikkelingen mee te maken en deze heer blijft niet hier in huis.”

Ik had de foto van de heer des huizes.

Op dat ogenblik ging de bel over en ik legde de foto maar even neer omdat er tumult bleek te zijn ontstaan.

Er kwamen twee heren de kamer binnen en de heer van wie ik de foto behandelde stond op en vroeg wat zij wensten.

Beide personen verklaarden opdracht te hebben hem te ondervragen. Zij haalden een arrestatiebevel tevoorschijn.

Inderdaad bleek de man de gezochte te zijn en verliet in ons bijzijn het huis tussen de twee rechercheurs en ging zijn narigheden tegemoet.

U kunt zeker wel begrijpen, lezers, dat wij blij waren weer op straat te staan maar ik wil toch wel even vertellen dat ik buiten op een raamkozijn heb zitten lachen tot de tranen over mijn wangen rolden. Het werk bracht wel allerhande belevenissen met zich mee. Toch bleef mij bij dit alles één doel klaar voor ogen staan: men moest voorlichting hebben, men moest ingelicht worden inzake het spiritualisme en de realiteit daarvan. Dan zou de jacht op sensatie wel een einde nemen.

Over zucht naar sensatie gesproken, wij kregen een uitnodiging uit één der beste wijken van Amsterdam. Aldaar kregen wij de beschikking over een tafel, die ideaal bleek voor het houden van een séance, want door een draaiende beweging kon men net zoveel plaatsen gereed maken als men nodig dacht te hebben en steeds ontstond weer een vaste cirkel. „Zoioets in onze séancekamer,” dacht ik.

Toen wij met een inleidend gesprek begonnen, scheen het dat men toch wel van één en ander op de hoogte was, dus probeerden wij de séance te openen.

Broeder Bernardus had die avond controlediensten te verrichten, en ofschoon ik veel van broerder Bernardus houd, vond ik het die avond niet zo prettig.

Aan broeder Bernardus werden de volgende vragen gesteld en ik weet niet hoe Emed gereageerd zou hebben, maar broeder Bernardus bleek over engelengeduld te beschikken.

Vraag 1: „Hoe kom ik aan een geschikte kantoorjuffrouw?” Vraag 2: „Hoe dresseer ik mijn jonge hond?”

Vraag 3: „Kunt u mij een vereniging noemen om lid te worden, als eigenaar van die hond?”

Hoe broeder Bernardus deze vragen beantwoord heeft en hoe hij daarover dacht, ben ik nooit aan de weet gekomen, maar er zat voor ons bepaald het bewijs in dat ik in een zeer zuivere trancetoestand was geweest, want ik heb die vragen wel gezien en kon deze als mens heel goed beantwoorden, want wij waren lid van de kynologenclub Amsterdam en van nog een landelijke vereniging, omdat wij Whippets hadden en dikwijls meededen aan tentoonstellingen.

Mijn kennis op dat gebied zou hen wel, maar mij zeker niet tevreden hebben gesteld, maar het kwam er niet uit. Met geen woord werd er gesproken over de bovenstaande kynologenclubs.

Stelt u zich echter voor deze mensen, gezien hun maatschappelijke positie, behoorden zeker tot de ontwikkelden. U begrijpt tevens, dat dergelijke bijeenkomsten waardeloos voor ons waren.

Anders verging het Emed, die zich de vraag gesteld hoorde: „Hoe krijg ik een vergunning voor het verwerken van turfmolm.” Emeds eerste reactie was: „Heeft u een vergunning nodig om eerlijke arbeid te kunnen verrichten?”

(Emed is nu reeds meer dan 60 jaren aan Gene Zijde en is dus onbekend met de moderne opvattingen om iets te gaan ondernemen.) Het werd nog erger omdat de man zei: „Ja, ziet u, het is gedistribueerd, op de bon zogezegd,” en Emeds doodleuk antwoord: „Daar heb ik helemaal geen verstand van maar vertelt u mij eens waar haalt u nu die turfmolm vandaan?”

„Van de fabriek,” zei de man.

„Wel,” was het antwoord van Emed, „vindt u het dan niet de juiste weg om aan die fabrikant te vragen of hij u bij de eventuele levering wil zeggen waar u de benodigde papieren kunt krijgen, dan bent u toch klaar hiermee?”

De man zei daaraan nog nooit gedacht te hebben.

Zo loste Emed dit vreemde vraagstuk op.

Toen ik na de séance het verhaal vernam, heb ik natuurlijk heel erg gelachen, en ik verbeeldde mij het gezicht van Emed te zien, diep in gedachten over de vreemde tijd waarin men een vergunning scheen nodig te hebben om te mogen werken, de verrassende vragen, het arme innerlijk van heel veel mensen en hopen, hopen turfmolm! Het was toch echt Emed die geestig en opgewekt en altijd vriendelijk bereid was antwoord te geven, ook al begrepen wij niets van het nut van dit soort vragen.

Men begrijpt natuurlijk, wanneer men deze ervaringen leest, dat het terrein zich uitstekend leent voort aartsbedriegers, die van gewetensbezwaren zoals ik die ken, wel geen last zullen ondervinden. Men moet het spiritualisme toch niet zien als een middel om in de kortst mogelijke tijd rijk te worden, als een middel om zaken te doen zonder enig risico of loterijbriefjes te kopen, waarop hoge prijzen zullen vallen en hoe ook dat somtijds gedacht wordt, zal ik u tot besluit van dit hoofdstuk vertellen.

Op mijn spreekuur kwamen een heer en een dame bij mij; beiden tot in de puntjes verzorgd, maakten zij de indruk, gefortuneerd te zijn en mijnheer begon:

„Mijn vrouw en ik hebben diverse avonden van u gevolgd en wij hebben een grote bewondering voor uw gaven gekregen en wij komen u daardoor vragen of u ons het genoegen zoudt willen doen, met ons naar Zuid-Frankrijk te reizen.”

Bijna buitelde ik uit mijn stoel!!

Ik antwoordde echter zo rustig mogelijk: „Maar mijnheer, ik kan toch niet met u en uw vrouw alleen naar Frankrijk reizen?”

„Dat hebben wij volkomen begrepen en daarom nodigen wij uw man ook uit.”

„Waarmee zou ik u dan van dienst moeten zijn?” vroeg ik eerder geamuseerd en zeker niet direct bereid mee te gaan.

De heer gaf als antwoord een kostbare ring en ik dacht dat hij misschien iets verloren had, dat hij mij wilde laten opsporen, maar tot mijn verbazing kreeg ik een complete speelzaal te zien, waarin een roulettetafel, met de roulette en allerlei vakken, waar ik helemaal geen verstand van had, want ik was nooit in een speelzaal geweest, laat staan in Zuid-Frankrijk. Ik zag een croupier, die met een soort schepje het geld naar zich toe haalde en toen veranderde het beeld...

Ik liep op een boulevard met een stenen borstwering en palmen en aan de voet van die boulevard lag een rimpelloze immens blauwe zee...

Daarna verdween alles en ik zat weer in mijn stoel, maar ik wist genoeg. Deze man was een speler en wilde mijn gaven gebruiken om geld te winnen en toen ik de omgeving waarin ik hem zag beschreef, werd hij zo enthousiast, dat ik er om lachen moest en hij zei tegen zijn vrouw:

„Zie je wel haar moeten wij hebben,” en tot mij: „U en uw man reizen op onze kosten, (alsof alles reeds vast stond). U reist tweede klasse en heeft eerste klasse hotels, daarnaast ontvangt u vijfentwintig proeent van de gemaakte winsten terwijl het verlies door mij wordt gedragen, dus slaat u toe?”

Ik was werkelijk verbluft en vroeg om zeker te zijn van mijn waarneming wat ik in's hemelsnaam moest doen om iets dergelijks te verdienen en zijn antwoord bevestigde wat Emed mij reeds had laten zien: „U moet met uw clairvoyance de cijfers aan de roulette aanwijzen, die zullen winnen.”

Nu lachte ik spontaan en vrolijk; hij keek mij verbaasd aan, zijn vrouw zelfs wat verlegen.

„Neemt u mij niet kwalijk” zei ik toen ik uitgelachen was, „maar dat kan ik immers helemaal niet doen, dat is mijn werk niet; het zou een schande zijn wanneer ik daaraan zou meewerken!”

„Dat maakt u mij niet wijs!” het klonk bijna verontwaardigd. „U beschrijft het Casino, de tuinen, de boulevard en zeer duidelijk de roulettezaal, wilt u mij nu wijs maken dat u de cijfers niet zou kunnen zien?”

„Neen,” was mijn antwoord, „dat kan ik niet en al zou ik het wél kunnen dan zou ik het niet willen: denkt u dat ik mijn gaven die ik van God heb gekregen zou gebruiken om anderen in het ongeluk te storten, want wanneer u een kapitaal zou winnen, moeten anderen het verliezen, nietwaar?” Ik was diep verontwaardigd.

„Kom mevrouw,” hernam hij het woord, „wees wijzer, u reist met uw man met ons mee en u heeft geen andere zorg dan winst op te strijken, ik geef u nu reeds een voorschot-cheque.”

Ik had het gevoel of satan zelf op zijn stoel zat en vroeg Emed om hulp, want ik zag geen kans om het stel de deur uit te krijgen en ik begon hen maar weer te vertellen dat ik onmogelijk aan dat werk zou kunnen meehelpen, omdat mijn werk was ongelukkigen en bedroefden te helpen en zieken te steunen. Ik besloot met de woorden: „Gaat u maar gerust heen, ik zal hieraan niet meewerken, uw aanbod is heel verleidelijk, doch ik weiger, niet eenmaal, maar duizendmaal.”

De reactie van de „heer” was heel vreemd. „Ezel,” riep hij uit, „over een jaar kunt u rijk zijn, bezitten wat u wenst, een auto, een villa, geld op de bank, u weet niet wat u weigert...”

„Toch wel,” zei ik nu volkomen rustig, „ik weiger mijn gaven in dienst te stellen van donkere machten; ik woon echt liever in een krot dan in een villa van de duivel!”

„Het zal u spijten,” zei de man, nu weer wat kalmer, „u bent zeer dom!”

Ik heb hen nooit weergezien maar na hun vertrek schoot de vreugde heel sterk in mij omhoog. Het was alsof ik innerlijk niets dan licht, kleuren en goede vriendelijkheid ondervond en ik lachte en zong de hele dag. Toen mijn man thuis kwam en ik het gebeurde in geuren en kleuren vertelde, lachten wij beiden onbekommerd om deze merkwaardige belevenis.

Misschien vindt de lezer mij ook wel dom, misschien dat hij met ons lacht, maar indien u mij dom vindt, bedenk dan dat het nog zo dom niet is om het kwade te kunnen onderscheiden van het goede, ook al is de verleiding soms veel en veel sterker dan wij zelf zijn. Indien wij vertrouwen wel geholpen te zullen worden, kunnen wij toch dikwijls het kwade vermijden.