6
“Had u daar ook al aan gedacht?”
“Ik? Kijk, ik ben daar aangekomen toen mijn mannen daar al een hele poos rondliepen. En toen die van Susanna’s vader gehoord hadden dat zij altijd een helm droeg, zijn ze die gaan zoeken, zonder hem te vinden, niet alleen langs dat pad, maar ook op de velden achter die muurtjes.”
“Ik zie dat niet zo gebeuren, dat de ontvoerders Susanna in een auto meenemen terwijl ze schreeuwt en worstelt, met ondertussen die helm op haar hoofd.”
“Ik ook niet, hoor,” zei Montalbano.
“Maar hebt u echt geen idee hoe het allemaal gebeurd is?” vroeg Francesco, ongelovig en hoopvol tegelijk.
«Die jongelui van tegenwoordig toch! Altijd bereid om ons hun vertrouwen te schenken, en dan doen wij er alles aan om dat te beschamen!» dacht de commissaris.
Maar ja, nou was het wel zaak om zijn emoties niet te tonen (zou het misschien een eerste teken zijn van seniele aftakeling, en helemaal niet de nasleep van zijn verwondingen?) en dus boog hij zich over een la heen om naar wat papieren te kijken. Hij zei pas weer iets toen hij zeker wist dat zijn stem niet zou gaan trillen.
“Er is veel te veel waar we nog geen verklaring voor hebben. Allereerst dit: waarom heeft Susanna op de terugweg naar huis een weg genomen die ze nog nooit eerder genomen had?”
“Misschien woont daar iemand bij wie ze…”
“Niemand kent haar daar. En niemand heeft haar daar langs zien komen op haar bromfiets. Het zou natuurlijk kunnen dat iemand daar de waarheid niet vertelt. Maar dan is diegene die de waarheid niet spreekt medeverantwoordelijk voor de ontvoering, misschien alleen maar als verkenner, omdat hij de enige was die kon weten dat Susanna op die dag en dat uur voorbij zou komen over dat pad. Duidelijk?”
“Ja.”
“Maar als Susanna zomaar dat weggetje heeft genomen, zou die ontvoering het gevolg zijn van een toevallige ontmoeting. En tja, zo kan het niet gegaan zijn.”
“Waarom niet?”
“Omdat ze er blijk van geven dat ze wel enige vorm van organisatie hebben, dat ze die ontvoering wel voorbereid hebben. Uit het telefoongesprek kunnen we opmaken dat het niet om een bliksemontvoering gaat. Ze hoeven zich niet per se heel snel van haar te ontdoen. Dat betekent dat ze een veilige plek hebben waar ze haar vasthouden. En zo’n veilige plek kunnen ze niet in een paar uur tijds gevonden hebben.”
De jongen zei niets. Hij dacht zo geconcentreerd na over wat hij gehoord had dat de commissaris meende zijn hersens te horen kraken. Daarna trok Francesco zijn conclusie.
“Uit uw verhaal maak ik op dat Susanna naar alle waarschijnlijkheid is ontvoerd door iemand die wist dat zij die avond dat weggetje zou nemen. Iemand die daar in de buurt woont. En dus moeten we daar eigenlijk dieper op ingaan, de namen van al die mensen achterhalen, uitzoeken of…”
“Ho, eens even. Als je zo gaat redeneren, theorieën gaat bedenken, dan moet je ook kunnen voorzien hoe die fout kunnen zitten.”
“Dat snap ik niet.”
“Ik zal het uitleggen. Stel we starten met een uitgebreid onderzoek naar iedereen die langs dat pad woont. We lichten die mensen hun hele doopceel en gaan na hoeveel haren ze op hun reet hebben, en dan komt daar uiteindelijk uit dat er nooit enig contact is geweest tussen een van die mensen en Susanna. Helemaal niks. En wat doe je dan? Begin je dan weer opnieuw? Geef je het op? Schiet je je voor je kop?”
De jongen gaf niet op.
“Wat moet er dan volgens u gebeuren?”
“Ondertussen ook andere theorieën ontwikkelen en verifiëren, en al die theorieën tegelijk nader onderzoeken, zonder er eentje uit te pikken, zelfs niet als dat de meest waarschijnlijke lijkt.”
“En heeft u dan theorieën ontwikkeld?”
“Ja zeker.”
“Wilt u me er een vertellen?”
“Als je daar wat aan hebt…Nou dan, als Susanna zich op dat pad bevindt, dan is dat omdat iemand daar met haar heeft afgesproken, want het is een plek waar haast nooit iemand langskomt…”
“Dat kan niet.”
“Wat kan niet? Dat Susanna daar een afspraak had? Jij denktdat je alles weet van je meisje? Durf je je hand ervoor in het vuur te steken? Let wel, ik zeg niet dat het om een afspraakje ging met een aanbidder, maar het kan toch dat ze met iemand had afgesproken om redenen die wij niet kennen. Susanna gaat erheen zonder te weten dat ze daar een hinderlaag voor haar hebben gelegd. Ze komt er aan, zet haar bromfiets tegen het muurtje, zet haar helm af en houdt die in haar hand, want het gaat blijkbaar om een heel kort afspraakje; ze loopt naar de auto toe en wordt ontvoerd. Klinkt dat goed?”
“Nee,” zei Francesco beslist.
“Waarom niet?”
“Omdat ik echt zeker weet dat ze me ‘s middags absoluut verteld zou hebben over die afspraak, die ze dus al eerder had gemaakt. Heus waar.”
“Ik geloof je wel. Maar het kan zijn dat Susanna de kans niet heeft gehad om het je te zeggen.”
“Dat snap ik niet.”
“Heb je haar naar dat vriendinnetje gebracht bij wie ze ging studeren?”
“Nee.”
“Susanna had een mobieltje dat we niet hebben teruggevonden, toch?”
“Ja.”
“Ze kan een telefoontje hebben gekregen toen ze, bij jou vandaan, op weg ging naar het huis van die vriendin, om te studeren. En het kan best dat die afspraak pas toen gemaakt is. Jullie hebben elkaar daarna niet meer gezien, dus heeft ze de kans niet meer gehad om het je te vertellen.”
De jongen liet dat even bezinken. Toen hakte hij de knoop door.
“Dat kan ik niet uitsluiten.”
“Nou, waar blijf je dan met al je twijfels?”
Francesco reageerde niet. Hij sloeg zijn handen voor zijn gezicht. Montalbano speelde nu een hoge troef uit.
“Maar het kan ook best dat we helemaal op het verkeerde spoor zitten.”
De jongen sprong op.
“Wat zegt u nou?”
“Ik zeg gewoon dat het ook best zo kan zijn dat we van een verkeerd uitgangspunt uitgaan. Namelijk dat Susanna dat weggetje naar huis heeft genomen.”
“Maar haar bromfiets is daar toch gevonden!”
“Dat hoeft helemaal niet te betekenen dat Susanna vanuit Vigàta dat pad heeft genomen. Ik zal je het eerste voorbeeld geven dat bij me opkomt. Susanna komt uit het huis van haar vriendin en neemt dezelfde weg als altijd. Een heleboel mensen die voor of voorbij de villa aan diezelfde weg wonen, maken er gebruik van. De weg eindigt drie kilometer verderop in een buitenwijk van Vigàta, ik geloof dat het daar La Cucca heet. Het is een forensenweg, voor dorpelingen en mensen die weliswaar in Vigàta werken, maar die liever buiten wonen. Ze kennen elkaar allemaal, misschien hebben ze wel dezelfde werktijden en zien ze elkaar op de heen- en de terugweg.”
“Ja, maar wat heeft dat nou te maken met…”
“Laat me uitpraten. De ontvoerders volgen Susanna al een tijdje, want ze willen weten wat er voor verkeer op die weg is rond het tijdstip dat Susanna naar huis komt, en ze willen uitvinden waar ze het beste kunnen toeslaan. Die avond hebben ze geluk, ze kunnen hun plan ten uitvoer leggen precies op de kruising met dat weggetje. Ze houden Susanna op de een of andere manier tegen. Ze zijn minimaal met z’n drieën. Er stappen er twee uit en die dwingen haar om in te stappen. De auto rijdt dan waarschijnlijk het weggetje op, in de richting van Vigàta. Maar een van die twee mannen gaat niet mee. Hij pakt de bromfiets en laat die ergens achter op het pad. Dat verklaart trouwens ook waarom de bromfiets zo is neergezet dat het leek alsof hij in de richting van Vigàta ging. En daarna stapt hij ook in de auto en weg zijn ze.”
Francesco keek of hij zo zijn twijfels had.
“Maar waarom zijn ze zo in de weer met die bromfiets? Wat kan ze dat nou schelen? Zij hebben er alleen maar belang bij om zo snel mogelijk weg te wezen.”
“Ik zeg je toch net dat dat een weg is met veel forensen! Ze konden die bromfiets daar niet zomaar laten liggen. Dan had het op een ongeluk geleken en dan had iemand hem misschien wel herkend als de bromfiets van Susanna…nou, en dan waren alle alarmbellen direct gaan rinkelen en hadden zij geen tijd gehad om zich behoorlijk te verstoppen. En nu ze er toch waren, konden ze hem net zo goed naar dat pad verplaatsen waar niemand langskomt. Maar er zijn natuurlijk ook andere mogelijkheden.”
“Nog meer?!”
“Zoveel je maar wilt. Het zijn allemaal maar theorieën. Eerst moet ik je iets vragen. Jij zeidat je wel eens met Susanna meeging tot aan haar huis.”
“Ja.”
“En was het hek dan open of dicht?”
“Dicht. Susanna maakte het open met haar sleutel.”
“Nou, dan zou je ook kunnen denken dat Susanna haar brommer net tegen het hek zet en dat ze haar sleutel pakt om het hek open te maken en dat er dan iemand op haar af komt rennen die zij wel eens op die weg heeft gezien, een van die forensen. Die man smeekt haar om op haar brommer met hem mee te gaan het pad af, hij komt met een of andere smoes, dat zijn vrouw ziek is geworden in de auto terwijl ze het pad af reed op weg naar Vigàta, en dat ze toen via haar mobieltje om hulp heeft gevraagd, of dat zijn zoontje onder een auto is gekomen…zo’n soort verhaal. Susanna moet wel meegaan, ze neemt hem achterop, ze rijdt het pad op en klaar is kees. En zo hebben we deze keer ook een verklaring voor de richting waarin de bromfiets staat. Of…”
Plotseling stopt Montalbano.
“Waarom gaat u niet verder?”
“Omdat ik er genoeg van heb. Je moet niet denken dat het zo belangrijk is hoe het allemaal gegaan is.”
“Nee?!”
“Nee, want als je er over doordenkt…Hoe langer we ons verdiepen in details die zo belangrijk lijken, hoe vager en onscherper ze worden. Was jij mij hier bijvoorbeeld niet komen vragen wat er met de helm van Susanna was gebeurd?”
“Helm? O ja.”
“En zoals je ziet is die helm steeds verder op de achtergrond geraakt naarmate wij verder doordachten. Hij werd minder belangrijk. Zo onbelangrijk zelfs dat we er helemaal niet meer over gesproken hebben. Het echte probleem is niet het hoe, maar het waarom.”
Francesco deed zijn mond al open om nog iets te vragen, maar de deur ging open en sloeg met zo’n klap tegen de muur dat hij er geschrokken van overeind sprong.
“Wat was dat?” vroeg hij.
“Hij vloog uit mijn hand,” zei Catarella berouwvol vanuit de deuropening.
“Wat is er?” vroeg Montalbano nu.
“Doordat dus u tegen me gezegd had dat u hoegenaamd niet gestoord wou worden door hoegenaamd geen enkele verstoorder, moet ik u derhalve dus iets komen vragen.”
“Toe maar.”
“Die journalist, de heer Zito, hoort die tot de categorie van de verstoorders of als dat niet het geval is niet?”
“Nee, die stoort niet. Verbind hem maar door.”
“Hallo, Salvo, ik ben het, Nicolò. Sorry dat ik stoor, maar ik wou even zeggen dat ik net op kantoor ben gekomen…”
“Wat kan het mij nou verdommen hoe laat jij op je werk komt? Praat daar maar over met je werkgever.”
“Nee, Salvo, geen grapjes. Ik kom net binnen en mijn secretaresse zegt dat het…dat het iets te maken heeft met de ontvoering van dat meisje.”
“Okay, zeg maar op.”
“Nee, ik denk dat je beter hiernaartoe kunt komen.”
“Ik kom zo snel mogelijk. Ik doe mijn best.”
“Nee, nu meteen.”
Montalbano legde neer, stond op en gaf Francesco een hand.
∗
Retelibera, het commerciële tv-station waar Nicolò Zito voor werkte, was gevestigd in Montelusa, maar ergens in een buitenwijk. Terwijl de commissaris erheen reed, bedacht hij al wat er gebeurd kon zijn en wat zijn vriend de journalist hem wilde vertellen. En dat klopte als een bus. Nicolò stond bij de deur op hem te wachten en zodra hij Montalbano’s wagen aan zag komen, kwam hij hem tegemoet lopen. Hij zag er zenuwachtig uit.
“Wat is er?”
“Vanmorgen was de secretaresse net op kantoor toen er een anoniem telefoontje kwam. Een mannenstem vroeg of wij een apparaat hadden waarmee we telefoongesprekken konden opnemen; zij zei ja en toen zei die man dat ze dat klaar moest zetten, want dat hij over vijf minuten zou terugbellen. En dat deed hij ook.”
Ze liepen Nicolo’s kantoor binnen. Op tafel stond een draagbare recorder, maar wel een professionele. De journalist zette hem aan. Montalbano hoorde, zoals hij al voorzien had, een exacte kopie van het telefoontje dat bij Mistretta thuis was binnengekomen, geen woord meer of minder.
“Dat doet je wat, hè? Dat arme meisje…” mompelde Zito.
En daarna vroeg hij: “Hebben ze bij Mistretta ook zo’n boodschap gekregen? Of willen die klootzakken dat wij als tussenpersoon fungeren?”
“Ze hebben gisteravond laat opgebeld.”
Zito zuchtte van opluchting.
“Gelukkig maar. Maar waarom hebben ze het dan ook naar ons gestuurd?”
“Daar heb ik wel een idee van,” zei Montalbano, “namelijk dat die ontvoerders aan iedereen willen laten weten dat ze dat meisje in handen hebben, niet alleen aan haar vader. Meestal heeft een ontvoerder er alle belang bij dat dat stil wordt gehouden. Maar deze lui doen er alles aan om zoveel mogelijk commotie te veroorzaken. Ze willen dat Susanna’s stem en haar verzoek om hulp niemand meer loslaten.”
“Waarom dan?”
“Wisten we dat maar.”
“En wat moet ik nu doen?”
“Als je met ze mee wilt spelen, zend je dat gesprek uit.”
“Ik laat me heus niet voor het karretje van een stel criminelen spannen.”
“Goed zo! Ik zal ervoor zorgen dat die nobele woorden op je grafsteen gebeiteld worden.”
“Hè, wat ben jij toch een klootzak!” zei Zito en naar oude Italiaanse gewoonte greep hij naar zijn ballen om het af te kloppen.
“Nou, nu je dan jezelf tot fatsoenlijke journalist verklaard hebt, wil je misschien wel even naar de rechter-commissaris bellen en naar de hoofdcommissaris. Je waarschuwt ze en ze mogen die opname van je hebben.”
“Dat zal ik doen.”
“Dat kun je maar het beste nu direct doen.”
“Heb je plotseling haast?” vroeg Zito en hij belde al naar het hoofdbureau van politie.
Montalbano gaf geen antwoord.
“Ik wacht buiten op je,” zei hij terwijl hij opstond en de deur uit liep.
Het was echt een zachte ochtend, er stond een klein briesje. De commissaris stak een sigaret op, maar hij kreeg de tijd niet om hem op te roken, want daar was de journalist alweer.
“Geregeld.”
“Wat zeiden ze?”
“Dat ik er helemaal niks van mocht uitzenden. Ze sturen nu een agent om het bandje op te halen.”
“Zullen we weer naar binnen gaan?” zei de commissaris.
“Blijf je me gezelschap houden?”
“Nee. Ik wil iets zien.”
Toen ze het kantoor weer binnenkwamen, vroeg Montalbano of Nicolò de televisie aan wilde zetten en wilde afstemmen op Televigàta.
“Wat wil je horen van die rotzakken?”
“Wacht maar af, dan zal je begrijpen waarom ik je zo haastig naar het hoofdbureau liet bellen.”
In beeld verscheen het volgende bericht:
“Over enige minuten volgt een extra nieuwsuitzending.”
“Godverdomme!” zei Nicolò, “die hebben ze ook gebeld! En die zakkenwassers daar zenden het uit!”
“Had je dat niet gedacht?”
“Nee. En door jou heb ik nu de primeur niet!”
“O, wil je dat nu weer terugdraaien? Wat wordt het, ben je nou een fatsoenlijke of een onfatsoenlijke journalist?”
“Fatsoenlijk, heus, maar vrijwillig een primeur mislopen valt me wel zwaar!”
De tekst verdween uit beeld, het logo van het journaal schoof langs en zonder enige inleiding verscheen het gezicht van de geoloog Mistretta in beeld. Het was een herhaling van de oproep die hij een dag na de ontvoering al gedaan had. Vervolgens kwam er een verslaggever in beeld.
“We hebben u net nogmaals de oproep laten horen van Susanna’s vader. En daar hadden we een reden voor. We laten u nu een verschrikkelijk fragment horen dat vanmorgen bij onze redactie is binnengekomen.”
Over de beelden van de villa heen hoorde je het gesprek, helemaal precies zoals dat bij Retelibera was binnengekomen. Vervolgens schakelden ze over op het gezicht als het achtereind van een varken van Pippo Ragonese.
“Ik kan u zeggen dat we op de redactie enorm getwijfeld hebben voor we uiteindelijk hebben besloten om het telefoongesprek dat u zojuist hebt gehoord, uit te zenden. Susanna Mistretta’s angstige en beangstigende stem valt moeilijk te verdragen voor gewetensvolle mensen in een beschaafde maatschappij. Maar het recht op vrije nieuwsgaring woog toch zwaarder. Voor het publiek is het recht op informatie heilig, en wij journalisten hebben de heilige plicht om dat recht te respecteren. Anders kunnen wij onszelf niet langer trots journalisten in dienst van de kijkers noemen. We hebben voorafgaand aan de weergave van dat telefoongesprek een herhaling laten zien van haar vaders wanhopige oproep. De ontvoerders realiseren zich niet, of misschien willen ze het zich niet realiseren, dat hun losgeldeis nooit ingewilligd zal worden, gezien de zo overduidelijk ongunstige financiële situatie van de familie Mistretta. Er is sprake van een tragische patstelling en al onze hoop is daarom gevestigd op de sterke arm van de wet. Vooral op commissaris Minutolo, een man met veel ervaring. We wensen hem van ganser harte succes toe in deze kwestie.”
De eerste verslaggever verscheen weer in beeld en zei:
“Deze extra uitzending wordt elk uur herhaald.”
Poppetje gezien, kastje dicht: nu kwam er een programma over rockmuziek.
Montalbano bleef zich verbazen over de mensen die bij de televisie werkten. Ze lieten je bijvoorbeeld beelden zien van een aardbeving met duizenden doden, hele dorpen bedolven, gewonde huilende kindertjes, lijken in stukken en meteen daarna: “Ja, dames en heren, en dan nu mooie beelden van het carnaval in Rio.” Kleurige praalwagens, vrolijkheid alom, de samba en billen.
“Verdomme, wat een klootzak!” zei Zito met een rood gezicht en hij trapte tegen een stoel.
“Wacht maar tot ik dat varkentje gewassen heb,” zei Montalbano.
Hij begon snel een nummer te draaien en stond toen een tijdje te wachten met de hoorn tegen zijn oor.
“Hallo? U spreekt met Montalbano. De hoofdcommissaris, alstublieft. Ja, dank u wel. Ja, ik blijf aan de lijn. Ja. Commissaris? Goedemorgen. Neemt u me niet kwalijk dat ik u stoor, ik bel u vanaf Retelibera. Ja, ik weet dat Zito u daarnet gebeld heeft. Ja zeker, een burger die zijn plicht kent. Die heeft hij vóór zijn journalistieke belangen laten gaan…precies, ik zal het doorgeven…Tja, ik wilde u zeggen, meneer de commissaris, dat er, terwijl ik hier was, nog een anoniem telefoontje is binnengekomen.”
Nicolò keek hem stom versteld aan en gebaarde vragend: “Waar heb je het over?”
“Dezelfde stem als de eerste keer,” ging Montalbano voort aan de telefoon, “hij zei dat we een recorder moesten klaarzetten. Maar ja, toen ze vijf minuten later terugbelden, was niet alleen de lijn erg gestoord, zodat we er niets van konden verstaan, maar die recorder deed het ook niet.”
“Wat sta je daar verdomme allemaal te verzinnen?” vroeg Nicolò zachtjes.
“Ja, meneer de commissaris, ik blijf hier en wacht af of ze het opnieuw proberen. Wat zegt u? Televigàta heeft dat telefoongesprek net uitgezonden?! Dat kan toch niet! En ze hebben ook die oproep van haar vader herhaald? Daar wist ik niets van. Dat vind ik, met permissie, ongehoord! Dat is misdadig! Ze hadden die opname aan de autoriteiten moeten overdragen, en niets uit moeten zenden! Net zoals Zito dat heeft gedaan, heel terecht! Wat zegt u, bekijkt de rechter al wat hij voor maatregelen kan nemen in deze zaak? Mooi zo! Uitstekend! O, meneer de commissaris, ik krijg plotseling een vermoeden. Maar pas op, het is maar een vermoeden. Als ze daarnet naar Retelibera gebeld hebben, dan zullen ze toch ook wel weer naar Televigàta gebeld hebben. En dan zou het beste eens kunnen dat ze bij Televigàta meer geluk hebben gehad en dat het ze daar wel gelukt is om dat tweede telefoontje vast te leggen…En dan zullen ze daar wel weer ontkennen dat er gebeld is, want dat willen ze natuurlijk uitspelen wanneer het hun uitkomt…Een vuil spelletje, precies, wat u zegt…En het komt natuurlijk niet in me op om iemand met zoveel ervaring als u iets in te fluisteren, maar ik denk dat er bij een uitgebreide huiszoeking op de burelen van Televigàta best eens een hoop tevoorschijn kan komen…ja…ja…Tot uw dienst, meneer de commissaris.”
Nicolò keek hem vol bewondering aan.
“Jij bent echt een meester in het fijne werk!”
“Je zult zien dat ze met de maatregelen van de rechter en de huiszoeking op bevel van de hoofdcommissaris niet eens tijd hebben om te gaan piesen, laat staan om een extra journaal uit te zenden!”
Ze barstten in lachen uit, maar daarna werd Nicolò direct weer ernstig.
“Als je het zo achter elkaar hoort, eerst die vader,” zei hij, “en dan wat de ontvoerders zeggen, dan lijken ze wel doof voor elkaar. Die vader zegt dat hij geen cent heeft, en dan antwoorden zij dat hij het geld klaar moet leggen. En als hij nou eens die villa verkoopt, hoeveel houdt hij daar dan aan over?”
“Deel jij de mening van je gewaardeerde collega Pippo Ragonese?”
“Wat denkt die dan?”
“Dat de ontvoering het werk is van onvoorbereide illegalen die niet beseffen dat ze veel te verliezen hebben en niets te winnen?”
“Geen kwestie van.”
“Het zou natuurlijk kunnen dat de ontvoerders geen televisie hebben en dat ze de oproep van haar vader niet gezien hebben.”
“Dat zou ook kunnen…” begon Nicolò, maar toen stopte hij weifelend.