Breng me Emanuele
Breng me Emanuele!” beval Zijne Excellentie de prefect van Montelusa, cavaliere dottor Eugenio Bortuzzi, terwijl hij zijn assistent een dikke map met ondertekende documenten teruggaf.
“Hij zit al een half uur buiten te wachten.”
Zijne Excellentie werd razend.
“Mijn god, Orlando, wat ben je toch ook een sukkel. Je had me meteen moeten waarschuwen. Wegwezen.”
Het was net een goocheltruc. Assistent Orlando was de drempel nog niet over of daar verscheen Emanuele Ferraguto al, die in de nabije en wijdere omgeving beter bekendstond als don Memè, of gewoon als u z u Memè, oom Memè, vooral bij degenen met wie hij geen enkele verwantschap had, zelfs niet in de verste verte.
Don Memè, rond de vijftig, lang, slank en redelijk goed gekleed, maakte een lichte buiging, met een brede, hartelijke glimlach op zijn gezicht geprent, en wachtte tot de prefect hem gebaarde om dichterbij te komen.
Het gerucht wilde dat don Memè zijn glimlach zelfs niet had verloren toen de commissaris vijf jaar daarvoor een laken had opgetild en hem het naakte, gefolterde lichaam van zijn zoon Gnazino had getoond, die de twintig niet eens had gehaald. Na de autopsie had don Memè nog altijd met dezelfde glimlach op zijn gezicht beleefd om uitleg gevraagd aan de gerechtsarts, en deze had hem medegedeeld dat men bij de jongen, alvorens hem te wurgen, eerst zijn tong had afgesneden, zijn oren afgezaagd, zijn ogen uitgetrokken, en zijn penis en ballen weggerukt. In die volgorde. En die volgorde had don Memè nauwkeurig genoteerd, op een papiertje, met een potloodje dat hij zo nu en dan natmaakte met het puntje van zijn tong. De boodschap die dit lijk overbracht, enkel door de manier waarop hij aan zijn eind was gekomen, was duidelijk: degene die de jongen had vermoord beschouwde hem als een gladde prater die maar wat graag van bil ging met alle vrouwen die zijn pad kruisten, of ze nu maagd waren of getrouwd. In de twee daaropvolgende maanden had don Memè zich beziggehouden met een ingewikkelde zakentransactie. Aan het eind daarvan had hij de rechten van zijn feodale terrein Cantarella aan anderen overgedragen, en in ruil daarvoor waren de beide moordenaars van zijn zoon aan hem overgeleverd in zijn huis op het platteland, zo vastgebonden dat ze geen vinger konden verroeren.
Het gerucht wilde verder dat don Memè had besloten zich persoonlijk om hen te bekommeren, nadat hij een schort had voorgebonden zodat zijn kleren niet onder het bloed kwamen te zitten. Hij had het briefje te voorschijn gehaald dat hij na zijn gesprek met de gerechtsarts had geschreven, en had het op een spijker geprikt, waarna hij het klakkeloos had afgewerkt, zonder enige fantasie te tonen. Nadat hij echter hun penis en ballen had afgesneden, was hij ineens in een vlaag van creatieve inspiratie van het draaiboek afgeweken. Hij had de beide mannen halfdood overeind getrokken en ze over een muilezel gehangen en ze nota bene naar het overgedragen feodale terrein Cantarella gebracht, waar hij ze op de takken van een Saraceense olijfboom had gespietst.
Toen de beide lijken werden gevonden, al aangevreten door de honden en de kraaien, was de commissaris, na een rap onderzoek en in de volle overtuiging dat twee plus twee vier was, op een holletje naar don Memè gegaan om hem te arresteren. In de loop van diezelfde dag waren tien onverdachte inwoners van Varo, op vijftig kilometer afstand van Montelusa, gezwind komen getuigen dat don Memè op de dag van de dubbele moord in hun dorp was geweest om het feest van de heilige Calogero mee te vieren. Onder degenen die hem dit alibi verschaften bevonden zich postbeambte Ugo Bordin, afkomstig uit Veneto, dokter Carlo Alberto Pautasso, uit Asti, directeur van het belastingkantoor, en boekhouder Ilio Ginnanneschi, uit Prato, werkzaam bij het kadaster.
“Ach, wat geweldig toch, die Italiaanse eenheid!” had don Memè uitgeroepen met een nog warmere glimlach dan normaal, terwijl de deuren van de gevangenis voor hem openzwaaiden.
Toen hij klaar was met buigen, liep Emanuele Ferraguto tamelijk moeizaam naar het grote bureau van de prefect. In zijn rechterhand hield hij zijn baret van Engelse stof en een pakje, in zijn linkerhand een flink pakket.
“Kom dichterbij, mijn beste,” zei de prefect joviaal.
Don Memè, die de deur met zijn voet had dichtgedaan, trok wat met zijn rechterbeen.
“Hebt u zich bezeerd?” vroeg Zijne Excellentie bezorgd.
Don Memè slaagde er maar net in om met zijn rechterwijsvinger een ontkennend gebaar te maken zonder zijn baret en het pakje te laten vallen.
“Het komt door die rol,” fluisterde hij geheimzinnig, terwijl hij om zich heen keek. Hij legde het pakje op het bureau.
“Het zijn cannoli uit Sfiacca, waar uw vrouw zo gek op is.”
Toen was het grote, zware pakket aan de beurt.
“En dit hier is een mooie verrassing voor u, Excellentie.”
De prefect bekeek het pakket en zijn ogen begonnen begerig te glimmen. Met trillende stem zei hij: “U wilt toch niet zeggen…”
“Nou en of ik dat wil zeggen!” zei Ferraguto triomfantelijk.
“Is dit soms de archeologische geschiedenis van Sicilië, van de hertog van Serradifalco?”
“Precies. Dit zijn de boeken waarnaar u op zoek was.”
“En hoe bent u er aangekomen?”
“Ik zag dat notaris Scimè ze had, ik heb het hem beleefd gevraagd en hij heeft ze me gegeven om ze u cadeau te doen.”
“Echt waar? Ik zal hem een bedankbriefje sturen.”
“Beter van niet, Excellentie.”
“Waarom niet?”
“Dan voelt hij zich misschien genaaid en genomen. Er was nogal wat overredingskracht voor nodig, weet u? De notaris was aan die boeken gehecht. Ik heb hem, hoe zal ik het zeggen, een beetje moeten dwingen, hem ervan moeten overtuigen dat hij er zelf ook belang bij had.”
“O,” zei Zijne Excellentie terwijl hij liefdevol over het pakket streek. “Weet u, Ferraguto, ik zal u iets verklappen. Ik vind boeken die vol staan met tekst heel vervelend, heel verwarrend. Ik heb meer met afbeeldingen. En de boeken van Serradifalco staan gelukkig vol met afbeeldingen.”
Don Memè besloot een eind te maken aan het culturele intermezzo.
“Neem me niet kwalijk, Excellentie,” zei hij terwijl hij zijn bretels begon los te knopen. Met een ruk sprong de prefect op, rende naar de deur, draaide de sleutel twee keer om en stopte hem in zijn zak. Intussen had Ferraguto uit zijn rechterbroekspijp een lange rol te voorschijn gehaald, die hij op het bureau legde, waarna hij zijn broek weer zorgvuldig dichtknoopte.
“Ik ging er helemaal scheef door lopen,” zei hij. “Ik was bang dat het papier zou kreuken. Met een lupara-geweer heb je dat probleem niet.”
Hij bulderde van het lachen, in zijn eentje, terwijl Zijne Excellentie de rol ontvouwde. Het waren de drukproeven van een aanplakbiljet waarop de aanstaande opvoering van de opera II birraio di Preston werd aangekondigd, voor de inhuldiging van de nieuwe schouwburg van Vigata. Nadat hij het aandachtig gelezen had, en geen enkele fout had weten te ontdekken, gaf de prefect de rol terug aan Ferraguto en deze stopte hem weer in zijn broekspijp.
“We staan met stenen voor de deur, mijn beste.”
“Dat begrijp ik niet, Excellentie.”
“Dat is een zegswijze in de streek waar ik vandaan kom. Het betekent dat de tijd begint te dringen. Overmorgen, of nee, over drie dagen wordt de opera opgevoerd. En ik maak me grote zorgen.”
Ze zwegen en keken elkaar recht in de ogen.
“Als kind speelde ik met comerdioni,” sprak Emanuele Ferraguto heel traag, de stilte verbrekend.
“O ja?” vroeg de prefect met enige afkeer, want hij verstond onder comerdioni een soort akelige, harige spinnen waarvan de kleine Ferraguto destijds een voor een alle poten uittrok.
“Ja,” vervolgde Ferraguto. “Hoe noemen ze die waar u vandaan komt, die speeltjes die kinderen maken…”
“O, dus het is speelgoed?” onderbrak de prefect hem zichtbaar opgelucht.
“Ja zeker. Je neemt een vel gekleurd papier, dat knip je in een vorm, je plakt er met meellijm twee rietstengels aan…en dan laat je ze aan een touwtje de lucht in gaan.”
“Ik snap het! Een vliegend hert! Een vlieger!” riep Zijne Excellentie uit.
“Een vlieger, precies. Daar speelde ik altijd mee in de buurt van Punta Raisi, bij Palermo. Kent u dat?”
“Wat een vragen, Ferraguto! U weet maar al te goed dat ik niet graag mijn huis uitga. Ik ken Sicilië heel goed van afbeeldingen. Dat is beter dan er zelf naartoe gaan.”
“Punta Raisi is geen gunstige plek om te vliegeren. De ene keer was er geen zuchtje wind en kreeg je je vlieger met geen mogelijkheid de lucht in. De andere keer stond er wel wind, maar werd je vlieger zodra hij omhoogging gegrepen door een sterke windvlaag, die hem meesleurde en tegen de takken van de bomen neersloeg. En toch ging ik steeds maar door. Dat had geen zin, dat was gewoon dom. Ben ik duidelijk?”
Zijne Excellentie zat als door de bliksem getroffen door die onverwachte vraag. Wat viel er te snappen aan zo’n verhaal over vliegers en tegenwind?
“Nee, u bent niet duidelijk.”
Hij is en blijft een Florentijnse eikel, dacht Ferraguto, en hij herformuleerde de vraag.
“Vindt Uwe Excellentie het goed als ik Latijn spreek?”
De prefect voelde het klamme zweet over zijn rug lopen. Vanaf het moment dat hij met rosa-rosae te maken had gekregen, had hij begrepen dat het een nachtmerrie was voor hem.
“Ferraguto, onder ons gezegd en gezwegen, ik was niet zo’n ster op school.”
Don Memè verbreedde zijn legendarische glimlach.
“Maar wat haalt u zich in uw hoofd, Excellentie? Hier, op Sicilië, betekent Latijn spreken dat je duidelijke taal spreekt.”
“En als jullie onduidelijke taal willen spreken?”
“Dan praten we Siciliaans, Excellentie.”
“Gaat u maar verder in het Latijn.”
“Excellentie, waarom wilt u die vlieger van de Birraio nou juist met alle geweld hier in Vigata laten opvoeren, waar zo veel tegenwind is? Gelooft u mij, die zich toch als uw vriend mag beschouwen, dat is echt geen slimme zet.”
Eindelijk begreep de prefect de metafoor.
“In Vigata moeten ze, graag of niet, doen wat ik opdraag, wat ik zeg en wat ik beveel. Il hirraio di Preston zal worden opgevoerd en het zal het succes hebben dat het verdient.”
“Excellentie, mag ik Spartaans spreken?”
“En wat wil dat zeggen?”
“Spartaans wil zeggen dat je grove taal spreekt. Leg me nou eens uit waarom u er verdomme zo op gebrand bent om de Vigàtazers de voorstelling van een opera door de strot te duwen die de Vigàtazers gewoon niet willen slikken? Wilt u edele soms een revolutie veroorzaken?”
“Wat een groot woord, Ferraguto!”
“Nee Excellentie, het is geen groot woord. Ik ken de mensen hier. Het zijn beste, brave mensen maar als er iets bij ze knakt, zijn ze in staat om een oorlog te beginnen.”
“Maar goeie god, waarom zouden de Vigàtazers een oorlog beginnen om niet naar een lyrische opera te hoeven luisteren?”
“Dat ligt eraan om welke opera het gaat, Excellentie.”
“Wat wilt u me nou vertellen, Ferraguto? Dat zich in Vigata de beste muziekkenners ter wereld bevinden?”
“Dat is het niet. De Vigàtazers weten niks van muziek af, met uitzondering van drie of vier personen.”
“Nou en?”
“Nou, het probleem is dat deze opera is gekozen door u, de prefect van Montelusa. En de Vigàtazers willen niks weten van wat die lui uit Montelusa doen of zeggen.”
“Maakt u een grapje?”
“Nee. Die opera interesseert hen geen zier. Maar ze willen niet dat degene die het voor het zeggen heeft in Montelusa en omgeving hier in Vigata de wet komt voorschrijven. Weet u wat kanunnik Bonmartino heeft gezegd, een alom gerespecteerd priester?”
“Nee.”
“Hij heeft gezegd dat als de Vigàtazers deze opera accepteren, de prefect zich naderhand ook geroepen zal voelen om hun te vertellen wat ze moeten eten en hoe laat ze moeten schijten.”
“Maar dat is toch flauwekul! Het is een prachtige opera en ze hebben er totaal geen verstand van!”
“Excellentie, al was hij geschreven door Onze-Lieve-Heer in eigen persoon, met heel zijn schare engelen.”
“Jezus! We moeten meer ons best doen, Ferraguto! Die opera moet triomfen vieren! Het moet een gedenkwaardig succes worden! Anders kan ik mijn carrière wel vergeten.”
“Als u het me eerder verteld had, Excellentie, als u me op tijd op de hoogte had gebracht van uw voorstel, dan had ik dit kunnen voorzien en had ik u mijn bescheiden mening kunnen geven. Op dit moment kan ik niet meer doen dan ik al doe.”
“Meer, Ferraguto. Meer. Al kost het…”
Hij zweeg abrupt.
“Al kost het wat?” vroeg Ferraguto scherp.
De prefect ging er niet op in, hij begreep dat dit een gevaarlijke weg was.
“Ik laat het helemaal aan u over, aan uw diplomatie,” besloot hij terwijl hij overeind kwam.