U weet hoe ik erover denk
U weet hoe ik erover denk,” zei prefect Bortuzzi kortaf, en met zijn gezicht op onweer leunde hij achterover in zijn fauteuil. Hij moest niets hebben van het langdradige betoog waar zijn gesprekspartner nu al een half uur mee bezig was zonder ook maar een millimeter van zijn standpunt af te wijken, beleefd maar stellig.
Piemontees! zei Bortuzzi bij zichzelf. Hij is en blijft een leugenachtige, slijmerige Piemontees.
“En u weet net zo goed hoe ik erover denk,” antwoordde kolonel Aymone Vidusso, garnizoenscommandant van Montelusa, en terwijl hij Bortuzzi recht in de ogen keek vervolgde hij: “Ik vind het volkomen onzinnig wat hier allemaal gebeurt.”
Als de prefect wilde dat er Latijn tegen hem gesproken werd, zoals de Sicilianen het uitdrukten, dan kreeg hij Latijn, aangezien Zijne Excellentie niks had begrepen of niks had willen begrijpen van alles wat er vanaf het begin van dit moeizame gesprek tegen hem was gezegd.
“Onzinnig?”
“Jawel.”
“Maar hoezo?”
“Het is onzinnig om een volksoproer te riskeren alleen omdat u het in uw hoofd heeft gehaald om een lyrische opera te laten opvoeren in Vigata waar de Vigàtazers zelf schijnbaar niet op zitten te wachten, waar ze gewoon niks aan vinden.”
“Dat is niet waar.”
“Wat is niet waar?”
“Dat de Vigàtazers er niks aan vinden. De Vigàtazers hebben nergens ook maar ene moer verstand van, laat staan dat ze verstand hebben van muziek. Het komt gewoon doordat iemand, ik weet nog niet wie, tegen ze gezegd heeft dat ze zich zo moeten gedragen.”
“En wat zou daarvan de reden zijn?”
“Simpel, mijn beste kolonel. Koste wat kost verzet plegen tegen de vertegenwoordiger van de regering.”
“Dat kan wel zo zijn, Excellentie, maar als u uw zin doordrijft riskeert u dat er onvrede ontstaat, juist op een moment dat het niet goed uitkomt, dat zou u toch net zo goed moeten weten als ik. Ik hoef u er toch zeker niet aan te herinneren dat dit eiland een waar kruitvat is, en dat het tot nu toe nog niet is ontploft hebben we enkel te danken aan de voorzichtigheid, of, als u dat beter vindt klinken, aan de angst van Mazzini. En daarom ben ik niet van plan het leger, mijn mannen, vanwege een pure daad van halsstarrigheid ter beschikking te stellen.”
“Halsstarrigheid van de kant van de Vigàtazers.”
“Ja. Maar ook van uw kant.”
“Van mijn kant! Hoe durft u!”
Aymone Vidusso wist de neiging om zijn gesprekspartner een vuistslag in zijn gezicht te verkopen wonderwel te onderdrukken.
“Excellentie, laten we proberen rustig en redelijk te blijven.”
“Ik ben redelijk, hoor. En in alle redelijkheid zeg ik dat als er gevaar bestaat van een opstand tegen de autoriteiten, tegen de staat, dan moeten alle krachten, allemaal, bij de heilige madonna, zonder onderscheid van korps of legeronderdeel, worden gebundeld om die opstand te onderdrukken en moeten ze zich niet verliezen in muggenzifterij. Die Sicilianen zijn lui die stinken, dat wist u toch wel hè?”
De kolonel leek hem niet eens gehoord te hebben; hij gaf geen antwoord en verzette zijn monocle.
“Nou en of, ze stinken. En de Vigàtazers nog het ergst van allemaal,” hield Bortuzzi vol.
“Ik laat me niet uit over geuren,” was de diplomatieke reactie van Aymone Vidusso, die daarentegen al enige tijd het idee had dat Zijne Excellentie de prefect zelf stonk, en niet zo’n klein beetje ook. “Maar ik wil er nogmaals op wijzen dat ik nooit geweten heb dat het prefecten geoorloofd is wie dan ook het genoegen van een lyrische opera op te leggen door middel van een verordening.”
Hij had de woorden nog niet gezegd of hij verstijfde en hield zich geschrokken in. Hoe was het mogelijk dat hij, stijve Piemontees als hij was, er zo’n sarcastische zin had uitgeflapt? Het was duidelijk dat de prefect hem als geen ander op de zenuwen werkte. De kolonel hernam zich en praatte verder.
“Dat zou u kunnen doen, als u wilt. Het is niet gangbaar, maar u kunt het doen. En dan kan het best zijn dat iemand uw manier van doen beschouwt als machtsmisbruik. Dat is dan uw probleem. Maar het Italiaanse leger kan niet en mag niet betrokken worden bij een stompzinnige kwestie als deze. Ik zal in elk geval vragen wat degene die daarvoor verantwoordelijk is ervan vindt. Excuseert u mij.”
Hij stond op, lang en recht, herschikte zijn oogglas nog eens en bracht met een lichte buiging zijn hand naar de klep van zijn pet. Bortuzzi sloeg de handeling met een steeds duisterder wordend gezicht gade, als hij kon zou hij hem met zijn blikken hebben gedood.
“Kolonel,” zei hij. “Kolonel, ik waarschuw u. Ik heb zojuist moeten constateren dat u werk hebt geweigerd. Daarom voel ik mij genoodzaakt dit aan uw meerdere te rapporteren. Dat is generaal Casanova, nietwaar?”
“Jawel, Avogadro di Casanova. U moet vooral doen wat u goeddunkt, Excellentie.”
Hij draaide zich op zijn hielen om en deed de deur achter zich dicht.
“Wat een klootzak!” foeterde Zijne Excellentie. “Dat zal je duur komen te staan! Je zult in een wervelstorm terechtkomen en de ijzige wind op je blote huid voelen! Ik zal de kogels om je oren laten fluiten alsof je een watersnip bent!”
Bortuzzi kon zoveel foeteren als hij wilde, het maakte niks uit, want kolonel Vidusso had rugdekking. Vier dagen voor de uitnodiging voor een gesprek met de prefect had hij, aangezien hij al aanvoelde hoe de wind stond en voorzag dat er een verzoek om tussenkomst van het leger zou komen voor het geval de zaken uit de hand zouden lopen, een lang en gedetailleerd rapport geschreven aan luitenant-generaal Avogadro di Casanova, gestationeerd in Palermo, waarin hij precies beschreef dat de prefect een onbekwaam man was en, wat nog erger was, een hansworst die in staat moest worden geacht tot de domste streken. Sterker nog, meer dan een paljas: een persoon bij wie de macht naar het hoofd was gestegen en die, om die macht te kunnen uitoefenen, niet geaarzeld had zich te verbinden met een louche figuur, een beruchte maffioso. De schade die deze man zou kunnen aanrichten door de Vigàtazers halsstarrig de opvoering van II hirraio di Preston op te dringen, zou onmetelijk kunnen blijken te zijn.
Vervolgens had hij zijn trouwe ordonnans bij zich geroepen.
“Breng dit bericht naar het hoofdbureau. Overhandig het persoonlijk aan generaal Casanova. Ik wil vanavond antwoord. Lukt dat?”
“Bij Judas!” riep de ordonnans, beledigd door de vraag van zijn meerdere: hij wist wel zeker dat hij diezelfde avond terug kon zijn met het antwoord.
En inderdaad zag Vidusso hem tegen tien uur die avond weer verschijnen, onder de modder, met stralende ogen. Hij gaf hem een envelop. Merkwaardig genoeg ontbraken zowel de geadresseerde als het zegel van de envelop, en hetzelfde gold voor het volkomen willekeurige briefje dat erin zat. De tekst bestond uit twee regels, ondertekend met de onleesbare paraaf van generaal Casanova. Er stond: “Zeg maar tegen die prefect van u, met mijn hartelijke groeten, dat hij in de stront kan zakken.”
Hij wist niet of het tactvol genoeg was geweest, maar gehoor gevend aan dat bevel en aan zijn eigen neiging had hij Zijne Excellentie duidelijk te kennen gegeven waar hij naartoe kon.
De prefect, die na het vertrek van Vidusso met zijn hoofd tussen zijn handen steeds gewelddadiger vervloekingen was blijven verzinnen, keek met een woeste blik op naar Emanuele Ferraguto die net zijn werkkamer binnenkwam met een glimlach die zijn gezicht doormidden spleet.
“Het gaat niet goed, Ferraguto. Ik heb bot gevangen bij Vidusso. Hij wil niet.”
“Wat is er dan gebeurd, Excellentie?” vroeg don Memè bezorgd.
“Ik weet niet wat ik moet doen. Die eikel van een Vidusso heeft me luid en duidelijk gezegd dat het leger, mocht het nodig zijn, niet tussenbeide komt.”
“Maar dat kan ons toch geen ene reet schelen?”
“Denkt u niet?”
“Natuurlijk niet, Excellentie. We hebben meer dan genoeg aan kapitein Villaroel met zijn bereden militie. Hoeveel herrie kunnen die paar luizenbollen uit Vigata nou helemaal schoppen? Villaroel zal ze snel genoeg tot de orde roepen.”
“Het doet er niet toe hoeveel rotzooi ze schoppen, Ferraguto, het is noodzakelijk dat er helemaal geen rotzooi wordt geschopt! En daarbij, mocht er iets gebeuren, dan zou de tussenkomst van het leger de hele zaak een wat, hoe moet ik het zeggen, minder particulier aanzien geven. Maar die klootzak van een Vidusso heeft me laten zitten!”
“Excellentie, houd uw hoofd koel en blijf kalm. Zowaar ik Emanuele Ferraguto heet, in Vigata gebeurt helemaal niks als de Birraio wordt opgevoerd. Kapitein Villaroel en zijn vierentwintig cavaleriesoldaten kunnen zich, excuseert u mij, voor, tijdens en na de opvoering eens uitgebreid aan hun ballen krabben. Ze krijgen niks te doen! Luister nu liever naar mij, want ik breng u goed nieuws.”
Hij haalde een groot vel papier uit zijn zak dat in achten was gevouwen, hij streek het glad en legde het op het tafeltje voor de prefect.
“Het komt vers van de pers. De inkt geeft nog af.”
Het was een exemplaar van de Gallina Faraona, het satirische weekblad van Montelusa, dat uit slechts één pagina bestond en gewoontegetrouw korte metten maakte met het beleid van de prefect. Don Memè legde zijn wijsvinger op een artikel aan de voorkant, onder de naam van de krant, waarvan de kop in hoofdletters luidde: ‘ERNSTIGE BRIEF AAN DE VIGÀTAZERS’.
Gretig stortte Bortuzzi zich op het artikel.
De open brief was in wezen een oproep aan de Vigàtazers om ‘zich deze keer eens van hun beleefde kant te laten zien’ en nu eens te luisteren naar de woorden van een Montelusaanse krant. De schrijver van het stuk, Micio Cigna, de directeur zelf, wist maar al te goed ‘hoezeer de Vigàtazers bij elke gelegenheid hun neus ophaalden voor adviezen en aansporingen die ruimhartig vanuit de hoofdstad Montelusa werden verspreid teneinde de voortgang van de beschaving ook tot aan het ondergeschikte Vigata te laten doordringen’. Maar, in het geval waarover het artikel handelde, wilde Micio Cigna hun dringend om de nodige aandacht verzoeken. Het was algemeen bekend dat ter gelegenheid van de inwijding van de nieuwe schouwburg van Vigata ‘na een langdurige discussie die zo nu en dan behoorlijk verhit raakte en waarbij eerzame heerschappen menigmaal tegen elkaar ingingen, maar altijd met het gemeenschappelijke en vastomlijnde doel om de bevolking het allerbeste te bieden wat er op het gebied van de kunst te vinden was, al viel dat natuurlijk altijd te betwisten’ men het voor het merendeel eens was geworden over de opvoering van een lyrische opera, helaas niet bij iedereen bekend en geliefd, als II birraio di Preston van Luigi Ried, die ‘vele triomfen heeft gevierd in andere schouwburgen van Italië’. De aankondiging van deze inaugurele voorstelling – vervolgde Micio Cigna – “veroorzaakte een ongebruikelijk misnoegen, kwaadwillig gemopper en nauwelijks verhulde oproepen tot een onbezonnen boycot, bedoeld om de zaak geen enkele kans van slagen te geven.” De auteur was absoluut niet van plan zich in te leven “noch in de achtergrond van een dergelijke gemoedstoestand” en al helemaal niet om een analyse te verschaffen van de “diepere betekenis van de opera,” hij wilde enkel een beroep doen op de “intelligentie en het fatsoen” van de Vigàtazers om de opera pas naar zijn “werkelijke waarde” te schatten na “opvoering van deze”.
Het enige wat Micio Cigna van de Vigàtazers vroeg was een ‘streng maar eerlijk’ oordeel, zoals de Vigàtazers overigens maar al te goed hadden weten te vellen bij andere gelegenheden ‘van heel wat zwaarwegender belang’.
De open brief eindigde als volgt: “Vooroordelen hebben altijd alleen maar schade en groot onheil aangericht, vele malen erger dan wat een verstandig, weloverwogen oordeel – ook al valt dat negatief uit – ooit zou kunnen veroorzaken.”
Toen hij klaar was met lezen, klaarde het gezicht van Zijne Excellentie een beetje op. Don Memè verbreedde zijn glimlach.
“Godzijdank. Die Gallina Faraona heeft me zo vaak afgezeken, maar deze keer hebben ze zich goed gedragen. Zal ik u eens wat zeggen, Ferraguto? Hier had ik niet op durven rekenen. Hebt u hen soms op andere gedachten gebracht?”
“Er was niet veel voor nodig, Excellentie. Don Micio Cigna weet hoe hij zijn verstand moet gebruiken.”
“Dit artikel speelt ons mooi in de kaart. Dank u, Ferraguto.”
Met Micio Cigna, dat was bekend, viel totaal niet te praten. Als hij iets in zijn kop had, had hij het niet in zijn kont, en dan kreeg je het ook echt niet meer uit die Calabrese kop van hem gepraat. Aangezien don Memè wel wist wat hij van plan was, namelijk om de Vigàtazers met een sappig artikel aan te sporen om schijt te hebben aan de opera, de zangers en de prefect, had hij daarop ingespeeld zonder er verder nog tijd of woorden aan te verdoen. Micio Cigna was verloofd met de dochter van don Gerlando Curtò, ze zouden nog voor het einde van het jaar trouwen.
Zes dagen voor de verwachte verschijning van het artikel tegen de Birraio werden er ‘s nachts duizend schapen van don Gerlando weggehaald door gemaskerde mannen die de drie bewakers met knuppels buiten gevecht hadden gesteld. Hoezeer Curtò zich ook opwond, er werd nog geen haartje teruggevonden van zijn schapen. Twee dagen voordat het artikel verscheen had don Gerlando bezoek gekregen van don Memè, overbeleefd, stroperig, glimlachend.
“Don Gerlando, ik ben zo vrij geweest uw schapen voor u in zekerheid te stellen.”
Curtò vertoonde geen spoor van blijdschap maar maakte zich juist erg ongerust. Wat zou don Memè in ruil hiervoor willen? Want het was wel duidelijk dat de schapen waren gejat door de persoon die hem nu kwam vertellen dat hij ze had teruggevonden. Hij zweeg, en don Memè vervolgde: “Ik kon niet toestaan dat zo’n onberispelijk en eerzaam iemand als u onrecht werd aangedaan.”
“Weet u wie het heeft gedaan?”
“Mensen van buiten, die niet weten hoe het hier gaat.”
“Dank u,” mompelde don Gerlando noodgedwongen, met opeengeklemde kaken.
“Ik doe enkel mijn plicht. Uw schapen bevinden zich in de omgeving van Inficherna, en twee van mijn mensen houden ze in de gaten. Wanneer het u schikt kunt u iemand sturen om ze op te halen. En u kunt er zeker van zijn dat u nooit meer onheus wordt bejegend.”
“Zeg me wat ik moet doen om mijn schuld terug te betalen.”
Onmiddellijk bracht don Memè een hand ter hoogte van zijn hart, alsof hij door een kogel was getroffen, en trok een smartelijk gezicht.
“Moet u me nu echt beledigen?”
“Sorry, don Memè, maar ook ik wil mijn plicht vervullen.”
“Nou, vooruit dan. Maar het stelt echt niks voor. U hoeft alleen maar een paar woorden te zeggen tegen uw toekomstige schoonzoon, want dat lijkt me nogal een onbesuisd persoon die behoorlijke schade kan aanrichten.”
“Tot uw dienst.”
“Een heel bescheiden verzoek.”
En don Memè legde Curtò uit wat hij tegen Micio Cigna moest zeggen. Het geschreeuw van de beide aanstaande familieleden, schoonvader en schoonzoon, hield de buren de hele nacht uit hun slaap.
“Als jij niet doet wat ik zeg, krijg je mijn dochter van nu af aan alleen nog maar door een verrekijker te zien!”
“Wie denkt u wel dat u bent, dat u mij bevelen durft te geven? Ik schrijf wat ik wil.”
Een kabaal dat pas ten einde kwam toen de dageraad aanbrak. De conclusie was het artikel dat Zijne Excellentie met duidelijke voldoening had gelezen.