Te laat, zoals gewoonlijk
Te laat, zoals gewoonlijk, altijd te laat,” siste Angelica Gammacurta tegen haar man, die naast haar kwam zitten nadat hij de vier personen die hem van zijn stoel scheidden had lastiggevallen.
De tweede akte was al bezig.
“De tweede akte is allang begonnen,” bevestigde signora Gammacurta nijdig. “Vind je dat normaal, hoe jij je gedraagt?”
“Dat kan me geen reet schelen..En trouwens, denk je soms dat de prefect me morgen gaat overhoren, net als op school? Het is al heel wat dat ik überhaupt ben komen opdraven voor dit klotestuk. Heb je het idee dat andere mensen beter opletten dan ik?”
Dokter Gammacurta had bij het betreden van de zaal inderdaad de indruk gekregen dat hij zich op de vismarkt bevond nadat de volle schepen waren binnengevaren. De mensen, zowel in de parterre en de loges als in de galerij, zaten hardop over van alles en nog wat te praten en trokken zich niks aan van wat er op het toneel gebeurde, waar de zangers zich de keel schor zongen om zich verstaanbaar te maken boven het geschreeuw van het publiek.
“Wie zei u? Ik hoor het niet goed! Kunt u het nog eens uitleggen?” vroeg een heer op de tweede rang in de loge aan iemand in de parterre. “Wat had don Simone gezegd? U bedoelt toch Simone Alfano, hè?”
En de man in de parterre kwam half overeind en riep luidkeels: “Ja signore, don Simone Alfano. Hij zei,” en hij herhaalde iets wat gezegd was door een oude heer vijf rijen voor hem voor wie hij als spreekbuis fungeerde, “dat zijn kleinzoon Tanino zich in de zagerij een vinger heeft afgezaagd.”
Het was een en al condoleances met sterfgevallen en ongelukken en felicitaties met huwelijken, geboorten en verlovingen. Nu de dorpsbewoners toch eenmaal bij elkaar zaten, wat eigenlijk nooit voorkwam, hadden ze de gelegenheid te baat genomen om allerlei nieuwtjes en wetenswaardigheden uit te wisselen, want de opera kon hun niet bekoren. Op die manier vernam Gammacurta dat de prijs van amandelen, net zoals die van tuinbonen, aan het stijgen was terwijl die van graan omlaag ging, dat de prijs van zwavel stabiel was, dat het schip uit Frankrijk dat zout zou komen laden vertraging had opgelopen vanwege slecht weer ter hoogte van Corsica, dat signora Tabbisi eindelijk de langverwachte stamhouder ter wereld had gebracht, dat landbouwdeskundige Salamone sinds een maand hoorns op had gekregen, dat de oudste dochter van de familie Vinci onmiskenbaar een hoer was, dat kapitein Cumella door God bij zich was geroepen en dat God volgens de algemene overtuiging iets te vroeg op het idee was gekomen om hem bij zich te roepen.
In zijn koninklijke loge, waar hij recht op had aangezien er geen koning aanwezig was, zat prefect Bortuzzi krijtwit toe te kijken, terwijl zijn vrouw vuurrood was geworden. Burgemeester Bennici daarentegen was groenig, neigend naar vaalgeel; de enigen met een normale teint waren zo te zien don Memè Ferraguto, met een gevaarlijk brede glimlach op zijn gezicht, en de kapitein van de bereden militie, Liborio Villaroel, een smerige schoft, niet alleen voor het aanschijn van God en de mensen, maar zelfs voor dat van de wormen. Bortuzzi wiebelde heen en weer op zijn vergulde zetel met het wapen van Savoye erop, alsof hij peper in zijn kont had, hij keek voortdurend naar links en naar rechts, zwaaide met zijn armen alsof het molenwieken waren en zat aan een stuk door te praten, nu eens met de maffioso en dan weer met de geüniformeerde vertegenwoordiger van de wet. Het zat Zijne Excellentie volkomen tegen, en daarvoor hadden degenen die openlijk tegen de opera waren niet eens hoeven beginnen met fluitconcerten en andere geluiden, van hoongelach tot scheten. Het liep gewoon helemaal verkeerd omdat de Birraio ten onder ging in de algehele onverschilligheid, niemand werd erdoor gegrepen. Hij keek naar don Memè, en deze haalde zijn schouders op. Tien man had hij nog wel aangekund, maar een heel dorp?
Nu hij toch eenmaal zat, besloot Gammacurta enige interesse te tonen in wat er op het toneel gebeurde.
Het decor was veranderd in de gevel van een taveerne op het platteland, met tafeltjes, stoelen en banken ervoor. Op de achtergrond was het uitzicht op een legerkampement geschilderd, en er zaten ook enkele officieren en soldaten voor de deur van de taveerne te zingen.
“Wie zijn dat?” vroeg de arts aan zijn vrouw.
“Dat zijn Engelse soldaten.”
“Dat zie ik ook. Maar wat doen ze?”
“Ze zoeken de tweelingbroer van de bierbrouwer. Die tweelingbroer had iets met een zekere Anna, de zus van een scheepskapitein. Maar toen is hij ervandoor gegaan. Ik denk dat het op een verwisseling uitdraait.”
“Wat bedoel je?”
“Een persoonsverwisseling. De soldaten zoeken de tweelingbroer, maar uiteindelijk arresteren ze natuurlijk de bierbrouwer omdat ze hem voor zijn broer aanzien.”
Een verwisseling. Als het zo was dat zelfs zijn onnozele vrouw Angelica kon voorspellen hoe het verhaal liep, maakte deze opera geen schijn van kans op succes. Hoeveel gebeurtenissen op Sicilië vonden plaats vanwege een verwisseling, vergeleken met het aantal gebeurtenissen dat plaatsvond zonder enige verwisseling van personen of zaken? Alleen al in Vigata, en dan nog enkel de laatste drie maanden, was Artemidoro Lisca vermoord in plaats van Nirino Contrera door een verwisseling tijdens een maanloze nacht; was Turiddruzz u Morello door een verwisseling met Filippa Mancuso getrouwd, die hij ‘s nachts had ontmaagd zonder te merken dat het niet om haar zus Lucia ging die hij eigenlijk in gedachten had; was Pino Sciacchitano gestorven omdat zijn vrouw het versterkend middel dat hij na elke maaltijd innam had verwisseld voor rattengif. Je zou bijna gaan denken dat al die verwisselingen in feite schijnverwisselingen waren, dat er helemaal geen vergissing in het spel was, dat de verwisseling alleen maar een alibi was, een gewoonte zelfs. Dus wat viel er te lachen om een verwisseling die nog onechter was dan de andere schijnverwisselingen, voor mensen die juist in de dagelijkse verwisseling leefden?
Na deze overweging keek Gammacurta weer naar het toneel.
Daar bevonden zich een zekere Tobia, Daniele de bierbrouwer en zijn verloofde Effy.
Die Tobia wilde Daniele leren hoe hij zich moest voordoen als een echte militair, in een stramme houding alsof hij een bezemsteel had ingeslikt, met zijn hoofd onbeweeglijk op zijn nek, lopend alsof zijn voeten van hout waren. Tobia imiteerde met zijn stem het geluid van de tamboer, rataplan rataplan, maar Daniele leek het maar niet onder de knie te kunnen krijgen, terwijl zijn verloofde Effy juist geen enkele moeite scheen te hebben om in de maat te marcheren, het ging haar heel gemakkelijk af, want ze was natuurlijk ook meer man dan vrouw. Tobia was bijzonder opgetogen om die prestatie van Effy:
Binnen de kortste keren loopt zij in de maat,
ze lijkt nu al een echte regimentssoldaat.
“Wacht eens,” vroeg Gammacurta zich af, ineens vol aandacht, “Daniele is dus degene die wil dat hij wordt aangezien voor zijn broer, de soldaat. Maar waarom?”
Hij wendde zich naar Angelica, die als gehypnotiseerd zat te kijken naar wat er op het toneel gebeurde.
“Waarom wil Daniele dat hij wordt verwisseld met zijn tweelingbroer?”
“Dat snap ik ook niet.”
“Waar zit je dan verdomme zo met grote ogen naar te staren, alsof je betoverd bent?”
“De kleren,” zei Angelica.
Gammacurta voelde zijn maag omkeren toen hij dat antwoord hoorde. Hij begreep dat hij het nooit zou redden om de voorstelling helemaal uit te zitten.
“Ik ben weg.”
“Waarnaartoe?”
“Waar denk je dat ik ‘s-avonds op dit tijdstip naartoe ga? Naar huis natuurlijk.”
“En ga je niet eerst bij je praktijk langs?” vroeg Angelica fijntjes glimlachend.
Een provocatie, waarop hij terstond reageerde.
“Nee, vanavond hoeft niemand genezen te worden. Tot straks.”
Hij zette zich in beweging en verontschuldigde zich bij de vier mensen die tussen hem en het gangpad zaten, die deze keer verongelijkt mopperend voor hem opstonden. Het was hem een raadsel hoe zijn vrouw erachter was gekomen dat hij al tijden een verhouding had met de vroedvrouw van het dorp, en dat het allemaal flauwekul was wanneer hij ‘s-avonds laat thuiskwam met de mededeling dat hij zo lang in de praktijk had moeten werken. Minstens twee keer per week vond hij bij de jeugdige dijen en parmantige borsten van Ersilia Locuratolo, verloskundige, troost voor zijn dagelijks lijden, maar slechts enkelen wisten daar vanaf. Nu bleek echter dat er onder die enkelen één eikel was geweest die zijn eigen vrouw op de hoogte had gebracht, en die had niet getreuzeld om het er met Angelica over te hebben. Die avond had hij echter werkelijk alleen maar last van vermoeidheid en verlangde hij alleen maar naar een bed zonder gezelschap.
Hij stond op het punt om het zware fluwelen gordijn op te tillen waarachter de deur tussen de parterre en de foyer schuilging, toen een luide stem het geroezemoes in de zaal, het lied van de zangers en de muziek van het orkest overstemde en hem tot staan bracht.
“Signor prefect! Signor prefect!” riep de stem wanhopig vanuit de loge.
Op slag viel er een verbaasde stilte, zelfs de zangers bleven als verlamd en met open mond staan, terwijl de dirigent versteende met zijn armen half in de lucht.
“Signor prefect!” vervolgde de stem. “Hoe moet ik op deze scène reageren? Is het om te lachen? Moet ik lachen? Zeg me wat ik moet doen, dan volg ik uw bevelen op. Laat ons weten wat u ervan denkt, signor prefect!”
Gammacurta tilde het gordijn op en liet het achter zijn rug weer vallen, zodat het gelach van het publiek verstomde, evenals de klanken en stemmen van de opera die zijn kruisweg weer hervatte. Hij haalde het bonnetje uit zijn zak en gaf het aan de garderobemedewerker.
“Overjas, hoed.”
Nini Nicosia, die in de garderobe werkte en tevens een van zijn patiënten was, overhandigde hem direct glimlachend zijn spullen.
“Hoe gaat het met je, Nini? Heb je nog steeds buikpijn?”
“Nee signore.”
Hij bracht zijn gezicht naar dat van de arts. Zachtjes zei hij: “Dokter, wees op uw hoede.”
“Op mijn hoede?” vroeg Gammacurta verwonderd. “Voor wie, waarvoor moet ik op mijn hoede zijn?”
“Wees op uw hoede, dokter,” herhaalde de ander zonder er verder op in te gaan.
De arts trok zijn overjas aan, liep naar de grote deur van glas en hout en ging naar buiten. Hij had echter nog geen drie stappen gezet of hij werd tegengehouden door twee militiesoldaten bewapend met een musket.
“Waar gaat dat naartoe?” vroeg een van de twee, met zo’n typische soldatenstem waar Gammacurta de zenuwen van kreeg, ook al had hij het nog nooit aan de stok gehad met de wet en haar vertegenwoordigers. Zijn antwoord klonk dus nogal geïrriteerd.
“Ik ga doen waar ik verdomme zin in heb.”
“Dat mag niet,” zei de tweede soldaat.
Wat bezielde die twee klootzakken? Hij zag vanuit zijn ooghoek dat er een andere man in uniform op hem afkwam, met de rang van luitenant. Hij salueerde zoals het hoorde door zijn hand naar zijn pet te brengen.
“Neemt u ons niet kwalijk, maar wij handelen op bevel van Zijne Excellentie de prefect. Niemand mag de schouwburg verlaten voordat de opera is afgelopen.”
“Nemen jullie me nou in de maling?” schreeuwde Gammacurta, en om zijn vraag meer kracht bij te zetten vertaalde hij hem in zijn beste Italiaans. “Willen jullie me soms voor de gek houden?”
“Nee signore. U kunt kiezen: of u gaat onmiddellijk terug naar binnen, of ik ben genoodzaakt u naar de gevangenis te brengen. En het lijkt me niet de moeite waard om een nacht in de cel door te brengen voor zoiets onbenulligs.”
Het was duidelijk dat er geen discussie mogelijk was voor de luitenant. Verbluft keerde de arts hem de rug toe en ging terug naar binnen. Nini Nicosia, die het tafereel van achter het glas had gadegeslagen, gebaarde dat hij rustig moest blijven. Maar Gammacurta was inmiddels bevangen door een blinde woede die hem deed trillen als een boompje in een windvlaag. Die verdomde schouwburg moest toch nog een andere uitgang hebben. Gedreven door een soort instinct en vastbesloten om de soldaten en de prefect niet te laten winnen, besloot hij niet terug te keren naar de zaal om weer op zijn plek te gaan zitten (bovendien zouden die mensen die iedere keer voor hem moesten opstaan hem deze keer beslist in elkaar hebben geslagen); hij rende door de gang in de vorm van een half hoefijzer die om die kant van de parterre heen liep, trof een deurtje aan, duwde het open en stapte erdoor. Het verschafte toegang tot een kleine overloop met twee trappen: een ervan voerde omhoog naar het podium en de ander voerde omlaag naar het ondertoneel. Hij koos die laatste, want hij kon beter niet ineens tussen de zangers op het podium verschijnen, dan zou er pas echt een rel uitbreken. Hij was steeds meer in de greep van een dolle razernij, hij wilde naar huis en naar huis zou hij gaan. Hij belandde in een enorme ruimte, schaars verlicht door een paar petroleumlampen: er lagen opgerolde decors, touwen, balkjes, kostuums, helmen, vaten, sabels. In de achterste muur meende hij een gesloten deur te zien. De stemmen en voetstappen van de zangers klonken gedempt boven zijn hoofd. Er waren zes treetjes die naar de deur voerden; hij beklom ze, trok aan de grendel, en toen stond hij buiten, in het steegje achter de schouwburg. Hij glimlachte, hij had de soldaten en de prefect mooi te kakken gezet. Hij probeerde de deur achter zich dicht te doen, maar dat lukte maar half, er zat iets tussen de scharnieren. Hij liet hem op een kier staan en zette een paar stappen. En op dat moment schreeuwde een stem: “Halt! Dief!”
Hij keek om zich heen, deze keer echt geschrokken. Er stond een militiesoldaat te paard op de hoek van de steeg, met zijn musket op hem gericht.
“Handen omhoog, dief!”
Een verwisseling. De soldaat dacht dat hij een dief was die naar het ondertoneel was geslopen om iets te stelen. Hij glimlachte, maar in plaats van te blijven staan en uiüeg te geven, ging hij ervandoor. Onder het rennen verloor hij zijn hoed, en hij hoorde de hoeven van het paard achter zich steeds dichterbij komen.
“Blijf staan of ik schiet!”
Hij rende hijgend door, langs het huis van donna Nunzia, tot hij aan de achterkant kwam, in de grote zoutopslag. Hij dook er resoluut naar binnen, in de overtuiging dat het paard van de soldaat nooit door die zee van uiterst fijn zout heen zou kunnen komen.
De soldaat besloot inderdaad de achtervolging te staken; hij hield zijn paard in, mikte nauwkeurig op het zwarte silhouet dat ondanks de duisternis scherp afstak tegen het witte zout, en schoot.