Warschau 

Oktober 2004

Isabel IJzerman zat op de grond voor de vensterbank en spiedde door het raam. De straat was verlaten. Ongeduldig tikte ze met haar nagels op het marmer, dat wil zeggen, met de nagels die nog over waren. Drie had ze er al afgekloven deze ochtend, en als de slotenmaker niet snel kwam, vreesde ze het ergste voor haar andere vingers. Een oude bestelbus kwam de hoek om rijden. Aandachtig volgde ze het voertuig, dat rammelend haar oprijlaan voorbij hobbelde en parkeerde aan het einde van de straat, bij het vrijstaande huis van de nieuwe buren.

Haar onderrug en bovenbenen begonnen pijn te doen, maar Isabel wilde niet opstaan. Hoe lang zat ze al in deze ongemakkelijke houding? Een halfuur, een uur? Onafgebroken tuurde ze door de smalle strook helder glas onder het matte plastic waarmee de ruiten waren afgeplakt. Nicolas hield niet van pottenkijkers. Zodra ze een nieuwe woning betrokken, ging hij altijd direct in de weer met plakplastic, alsof er niets belangrijkers op de wereld was.

'Wat wij hier samen doen, Isabel, dat gaat niemand iets aan,' zei hij dan. Met een nog gave nagel pulkte ze aan een hoekje van het plastic en bedacht dat de tijd dat zij en Nicolas dingen samen deden al ver achter hen lag, heel ver.

Zittend op haar knieën schoof ze wat opzij om weer vrij zicht te krijgen. Haar adem deed telkens de ruit beslaan. De ijzige kou sneed dwars door het glas heen. Winters in Polen, Isabel kon er na al die jaren nog steeds niet aan wennen. Dertien jaar woonde ze er nu al en min twintig was niets hier. Het leek Siberië wel.

Ze had het van meet af aan een slecht plan gevonden om het mondaine Quebec te verruilen voor Warschau, maar Nicolas wilde er niets over horen; hij had een missie. Isabel had dagen, zo niet weken op hem ingepraat. Hun leven in Canada was nagenoeg perfect geweest. Isabel werkte als reisagent en Nicolas maakte carrière bij een Britse bank. Althans, zo leek het. Binnen een paar jaar hadden ze een rijk sociaal leven en een interessante, internationale vriendenkring opgebouwd. Het vervulde haar met trots dat ze toch gelijk had gekregen en dat Nicolas niet de nietsnut en de leugenaar was waar haar familie, haar moeder voorop, hem voor had gehouden. De woorden van haar moeder stonden in haar geheugen gegrift: 'Die jongen hangt van leugens aan elkaar, Isabel. Hij heeft een mooie kop en een vlotte babbel, maar achter die blinkende façade gaat een hoop rottigheid schuil.' Natuurlijk had ze die opmerkingen in de wind geslagen en zat ze nu tegen haar zin in het uitgestrekte land, een deprimerend land, met een nog deprimerender geschiedenis. Was die muur maar nooit gevallen en had Nicolas maar niet de kolder in zijn kop gekregen.

Hoorde ze nu in de verte het geluid van een motor? Ze drukte haar oor tegen het koude glas. Geconcentreerd luisterde ze naar het zachte ronken. Een auto, onmiskenbaar; tot haar opluchting klonk het niet als de diesel van Nicolas. Achter haar kwam Vosje aangesneld, de teckel reageerde op alle straatgeluiden en zette zijn voorpoten naast Isabel op de vensterbank. Het hondje keek naar buiten en kwispelde. 'Sorry Vosje, ik heb geen tijd om te spelen nu,' fluisterde ze in het oor van de hond, die angstig ineenkromp toen ze moest niezen van het zachte gekriebel van de haren tegen haar neus.

Ze had geen idee wanneer Nicolas zou thuiskomen. De laatste maanden liep hij op de meest onmogelijke tijden in en uit met dozen onder zijn arm, interessant te doen. Isabel vermoedde dat hij slechts lucht aan het verplaatsen was in de hoop dat zijn falen niet in het oog zou springen. Chef lege dozen, had ze hem onlangs tijdens een ruzie genoemd en dat had hem razend gemaakt. Na bijna twintig jaar huwelijk had Isabel geleerd dat ze haar echtgenoot beter niet kon kwetsen, want op enig moment kwam het als een boemerang terug. Rancuneus was hij, soms gingen er weken overheen, maar uiteindelijk nam hij wraak, dubbel en dwars.

Nagelbijters zijn mensentreiters. Wat een onzin eigenlijk, dacht Isabel terwijl ze naar haar afgekloven vingers keek. Zenuwen, vergoelijkte ze de zelfmutilatie. Ze nam haar houding voor de vensterbank weer in en zag nu een bestelauto haar straat in rijden. Dat moest hem zijn, Casimir, haar redder. Een kalende jongeman in een slecht zittend kostuum stapte uit en liep naar de achterkant van de auto. Hij opende de deur en pakte er een aktetas uit.

Isabel richtte zich op en kwam met moeite overeind. Haar benen voelden stijf aan en in een geforceerde draf rende ze naar de voordeur. Ze haalde diep adem en deed zo ontspannen mogelijk open. Als de jongen zich op zijn gemak voelde, was de kans van slagen groter, dacht ze. Er blies een koude wind door de statige hal.

'Casimir?'

De jongen knikte. Zijn jasje was zeker twee maten te groot. De gedachte dat hij het speciaal voor deze klus had geleend, vertederde Isabel, net als de veel te ruime boord van zijn overhemd. Geheel volgens afspraak droeg Casimir geen overall -hij mocht niet herkenbaar zijn als werkman.

Ze had hem uitgelegd dat het een privékwestie betrof en dat ze voor zijn discretie extra zou betalen. Het ging om een inbraak, maar ook weer niet echt, want het was tenslotte in haar eigen huis. En er zou niets worden buitgemaakt, maar alleen worden teruggenomen wat onmiskenbaar van haar was en dat zou ze hem laten zien.

'Kom snel binnen, er is niet veel tijd,' zei Isabel op gedempte toon. 'Mijn man kan ieder moment thuiskomen.'

Voor ze de deur dichtdeed, stak ze nog even haar hoofd naar buiten om te kijken of de kust veilig was. Het was weer gaan sneeuwen. Geen Nicolas. Het enige leven in de straat was bij de nieuwe buren die hun huis aan het inrichten waren. Zo ging het al jaren in Konstancin, een expatkolonie net buiten Warschau. De kasten van huizen van de oud-communistische leiders waren in trek bij buitenlanders. Ze kwamen en ze gingen. Iedere twee jaar nieuwe vrienden maken, Isabel had er genoeg van. Snel sloot ze de deur. Casimir stond bij de trap en keek haar vragend aan.

'Naar boven,' zei Isabel, 'daar is het kantoor.' Ze ging hem voor op de houten trap en eenmaal boven wees ze met een hoofdknik naar de afgesloten kamer; een hoge houten deur met daarin drie ramen van hobbelig gezandstraald glas.

'QueWar?' Casimir las op vragende toon de naam op de deur voor.

'Een lang verhaal', zuchtte Isabel, 'maar de korte versie is dat het een samentrekking is van Quebec en Warschau. Nicolas heeft een Canadese moeder en een Poolse vader.'

Casimir opende zijn mond om iets te zeggen, maar Isabel was hem voor.

'En verder alsjeblieft geen vragen, het is al ingewikkeld genoeg. En onthoud goed, als Nicolas onverhoopt thuiskomt, dan ben je een enquêteur van de gemeente.'

'Zo u wilt, mevrouw,' zei Casimir, 'de klant is koning.'

De aktetas zat vol gereedschap. Geen gereedschapskist, had Isabel opgedragen. Met Poolse werklui kon je prima zakendoen, vond Isabel: ze waren betrouwbaar en beleefd, daar kon de gemiddelde bouwvakker in Nederland een voorbeeld aan nemen.

Aandachtig bestudeerde Casimir de sloten, terwijl hij met trage bewegingen over zijn schedel wreef. Als hij er nu maar raad mee wist, dacht Isabel, en ze moest zich beheersen om hem niet op te jagen. De voordeur beneden hield ze scherp in de gaten. Ze durfde niet te denken aan wat er zou gebeuren als Nicolas plotseling zou opduiken en haar met de slotenmaker in zijn privédomein zou aantreffen. Het kantoor was verboden terrein voor Isabel. Er hing nog net geen bordje 'verboden toegang', maar de drie sloten waarmee Nicolas de kamer afgrendelde voor Isabel behoefden geen verdere toelichting.

'Hebbes.'

Isabel draaide zich om naar Casimir, die met een triomfantelijk gebaar de deur opende.

'Casimir, je bent een tovenaar!'

'Het is een vak, mevrouw,' antwoordde de jongen blozend. 'En nu?'

Isabel beende het kantoor in. Overal stonden dozen; lege dozen en dozen met potloden. Kleurpotloden. In een hoek van de kamer stonden potjes verf opgestapeld. Het rook er muf. De klamme lakens op het eenpersoonsbed, waarin Nicolas al jaren sliep, verspreidden zijn penetrante lijflucht. Had ze die geur werkelijk ooit opwindend gevonden? Met haar duim en wijsvinger kneep ze haar neus dicht, en sloot ze zich af voor de herinneringen. Ze liep naar het antieke bureau dat was bedolven onder een grote stapel enveloppen. Nieuwsgierig ging Isabel door de post heen: alles was geadresseerd aan QueWar of aan Nicolas Nowack Kozinski. Aanmaningen, rekeningen, brieven van advocaten en nog meer aanmaningen. Casimir stond zwijgend achter haar en bestudeerde het meubelstuk.

Drie laden had het bureau en één ervan was vergrendeld. Isabel bekeek de inhoud van de andere twee laden, maar zag niets wat voor haar interessant was. Voorzichtig rammelde ze aan de derde lade, er zat wat speling in.

'Ik vermoed dat hij ze hier heeft verstopt,' zei Isabel, 'dus probeer het nog maar eens, Houdini,' en ze wees op het delicate messing slot. Met een beetje geweld kon ze het waarschijnlijk loswrikken, maar dan zou Nicolas weten dat er iemand in zijn bureau had gesnuffeld. Casimir knikte en begon als een bezetene te graven in zijn aktetas. Aangemoedigd door Isabel begon hij zichtbaar lol in deze geheime opdracht te krijgen en binnen een paar seconden diepte hij een minuscuul sleuteltje uit zijn tas op.

'Mag ik even?' zei hij terwijl hij Isabel met zijn heup zachtjes opzij duwde. Voorovergebogen en met het zweet op zijn voorhoofd begon hij aan de lade te morrelen. Isabel voelde de aderen in haar slapen opzwellen. Zou deze Casimir haar een ticket naar de vrijheid kunnen bezorgen, zomaar op een koude woensdagmorgen?

Onrustig ijsbeerde Isabel door de kamer, en steeds als ze langs de deur liep, wierp ze een blik in het trapgat.

Het zweet liep in straaltjes van Casimirs voorhoofd. Ingespannen rommelde hij aan het sluitwerk - hij had een soort veiligheidsspeld waarmee hij in het sleutelgat prikte. Ineens veerde Casimir op.

'Mevrouw IJzerman,' zei hij, 'ik denk dat mijn bonus in zicht is.'

De jongen deed discreet een stap opzij terwijl hij de lade opende; hij hoefde niet te zien wat erin zat. Isabel kon alleen maar hopen dat ze deze kostbare operatie niet voor niets op touw had gezet. Het was meteen duidelijk dat ze goed zat; behalve de paspoorten bewaarde Nicolas niets in deze lade. Isabel sloeg de documenten een voor een open en toonde Casimir de foto's.

'Dit is mijn dochter Alexandra, en dit is Tobias, mijn zoon.' Bij het horen van de naam van Tobias begon Vosje te blaffen en als een circushondje kwispelend pirouettes te draaien op zijn achterpoten. De jongen en de teckel waren onafscheidelijk. Vosje was zijn beste vriend, beweerde hij. Isabel vond het zorgelijk dat haar zoon weinig aansluiting vond bij zijn Poolse klasgenoten. Tobias had een zacht karakter. De meisjes in zijn klas vond hij wel aardig, maar de jongens lieten hem links liggen. Het kereltje had de grappige gewoonte om altijd te huppelen, ook wanneer er niets te huppelen viel. Zijn tengere jongensbenen vlogen alle kanten op, net als zijn naar verhouding lange dunne armen. De speelse motoriek ontroerde Isabel. Ze was ervan overtuigd dat Tobias uit het nestje puppy's meteen zijn Vosje had uitverkoren, omdat hij eenzelfde atypische motoriek had; het beest stond net iets te hoog op zijn achterpoten.

Casimir gaf Vosje een plichtmatige aai over zijn harige kop en keek ondertussen aandachtig naar de foto's en daarna weer naar Isabel. 'De jongen lijkt op u: blauwe ogen, blond haar.' Isabel knikte. Alexandra had de kastanjebruine ogen met hun ovale vorm van haar vader. Ze was ook blond, maar dan een paar tinten donkerder dan haar broer.

'Ik doe hem meteen weer dicht,' zei Casimir en hij schoof de lade toe, 'uw man zal niet zien dat er in zijn bureau is ingebroken.'

'Oké, wees snel,' zei Isabel, die in een angstvisioen een uitzinnige Nicolas zag binnenkomen. Tot haar opluchting had Casimir de lade in een handomdraai op slot. De deur van het kantoor vergrendelde hij zonder sporen achter te laten. Isabel betaalde hem vorstelijk - ze gaf hem uit pure dankbaarheid duizend zloty extra - en holde de trap af, de reisdocumenten stevig tegen haar borst gedrukt. Voor ze de deur opendeed propte ze de papieren in haar decolleté; ze zou straks nadenken over een betere plek om ze te verbergen.

'Enorm bedankt, Casimir. Je hebt geen idee hoe belangrijk dit voor me is,' zei Isabel terwijl ze met haar ene hand de voordeur openhield en met haar andere de jongen naar buiten duwde. 'En Casimir?' De jongen draaide zich om en keek beduusd. 'Vergeet dat je hier was en wat je hier hebt gedaan,' herhaalde Isabel.

'Ik ben al weg,' antwoordde hij en hij verdween in de ijzige kou, zijn voetstappen krakend in de verse sneeuw.