13

Tijgertemmers

Het was een hele tijd stil in de tent.

Toen zei meneer Tump verlegen: “Oh, eh…u moet de groeten hebben van uw broer! Van uw broer professor Pinsky!”

Abeltje keek met schrik en ontzag naar de grote man met de snor. Hij werd langzaamaan paars en de aderen op zijn voorhoofd zwollen zo vreselijk dat je kon verwachten ze ieder moment te zien barsten.

Er kwam een geluid uit zijn mond dat bijna net zo schril en rauw was als het gebrul van de tijger. Hij greep zijn zweep en deed een paar passen in de richting van meneer Tump, die angstig achteruitdeinsde.

Maar toen kwam Klaterhoen plotseling naar voren en ze ging recht tegenover hem staan: “Hoor ‘s even, meneer Leilos,” zei ze ferm, “leg jij die zweep ‘s onmiddellijk neer. En dadelijk! En ogenblikkelijk!”

Leilos keek onthutst en verschrikt en legde de zweep naast zich neer.

“Ziezo,” zei Klaterhoen. “En nou een toontje lager zingen, of hier zo, meneer Tump zal over jou ook een parkeer-hoes hangen, begrepen?”

De grote Leilos was volkomen overbluft door de persoonlijkheid van Klaterhoen en hij keek haar angstig en kleintjes aan.

“We zijn hier niet voor niks!” riep Klaterhoen. “We zijn hier niet voor de lol, als je dat soms dacht! Bijna zijn we door die tijger te grazen genomen, dacht je soms dat we ‘m wouen stelen? Dacht je dat we die tijger van jou hebben wilden?”

Leilos zweeg nog steeds, met open mond.

“We komen niet om die tijger,” zei Klaterhoen. “We komen onze Laura halen. Mijn pleegdochter! Onze Laura! Die heb jij ontvoerd, meneer Leilos! Ja, daar sta je nou met je mooie snor en je mond vol tanden! Maar waar is ze? Waar is Laura? Waar heb je haar verstopt? Ligt ze in bed, in de andere woonwagen?” Klaterhoen deed een paar passen voorwaarts en greep Leilos bij de zilveren pyjama-tressen van zijn jas. “Zeg op, waar is ze?!”

Behalve schrik kwam er nu op het grote gezicht van Leilos een enorme verbazing. Hij keek van Klaterhoen naar meneer Tump…van meneer Tump naar Abeltje en toen zei hij: “Kom even mee naar mijn vrouw. Dan kan ik mijn arme Sonja bevrijden.”

Hij deed ergens de tent open en ging hen voor, het trapje op van de verlichte woonwagen. “Marguerita!” riep hij.

Een donkere vrouw met een zigeunerachtig gezicht keek naar buiten.

“Marguerita,” zei Leilos. “Geef deze mensen thee met citroen. Ze zijn gek.” Toen ging hij terug naar de tent om zijn tijger te bevrijden.

“Wacht!” riep meneer Tump. “Ik zal u even wijzen hoe die pinnen weer los gaan. Kijk, dat moet u zo doen…”

Intussen stonden Abeltje en Klaterhoen in het kleine vertrek van de woonwagen. Ze keken nieuwsgierig om zich heen. Er stonden banken met vrolijk gekleurde dekens. Er hingen prenten van tijgers aan de wanden. Op een petroleumstel stond water te koken en daarbovenop een theepot. Over ‘t algemeen leek het allemaal precies op hun eigen woonwagen, ook gezellig en netjes. Een grote witte poes zat midden op de tafel.

Mevrouw Leilos, Marguerita, keek al even nieuwsgierig naar hen. Ze zei niets, en ze begon thee te schenken in glazen.

Klaterhoen ging zitten op een wankele rieten stoel en zei toen: “Kijk ‘s hier, mevrouw Leilos, wij staan hier met de woonwagen van uw broer Pinkie en wij komen beleefd verzoeken om onze lieve Laura. Zegt u maar waar ze is, dan nemen we haar meteen mee.”

Mevrouw Leilos stond met een halve citroen in haar hand zo wezenloos te kijken, of Klaterhoen haar om de kroonjuwelen had verzocht.

Nu kwam meneer Tump weer binnen, verlegen lachend, met achter hem Leilos.

“t Is in orde, hoor,” zei meneer Tump. “Het beessie zit weer in zijn hok. Hè ja, een kopje thee. Dat hebben we echt nodig. Nou, mevrouw Leilos, meneer Leilos, kom nou ‘s over de brug. Waar is Laura?”

“Mogen we eerst misschien weten wie Laura is?” vroeg Leilos. “Vrouw, geef deze mensen nog meer thee met citroen. Ze zijn gek.”

“We zijn niet gek,” zei Klaterhoen fel. “We willen alleen het meisje terug, dat u hebt geschaakt. Dat u, meneer Leilos, hebt weggehaald uit het toverkabinet van uw broer. U hebt haar met konijn en al weggelokt en u hebt haar hier in de wagen.”

Meneer Leilos ging breeduit zitten en zijn ogen werden rond als schoteltjes. “Wel, ik mag drie staarten krijgen,” zei hij, “als ik er ook maar iets van begrijp. Heb ik,” hij sloeg met zijn vlakke hand op de zilveren pyjama-tressen, “heb ik een meisje weggelokt uit het kabinet van mijn broer? Waar? Wanneer?”

“Kom nou,” zei juffrouw Klaterhoen en ze lachte schril, “net of u zelf niet weet, wat u gedaan hebt! Van de kermis in Middelum hebt u haar weggehaald. Je wou haar hebben als tijgertemster. Je broer heeft het zelf gezegd.”

De grote tijgertemmer keek zijn vrouw aan, haalde zijn schouders op en wees met zijn vinger op zijn voorhoofd. “Gek zijn ze, Marguerita,” zei hij. “Totaal geschift!”

Abeltje had er tot nu toe heel stil en aandachtig bij gezeten. Hij roerde in zijn glas met thee en keek nauwlettend rond. Aan ‘t eind van de woonwagen was een gordijn. Daarachter stonden waarschijnlijk een paar bedden. Het gordijn bewoog een beetje. Kwam dat door een paar voeten? Toen ging het gordijn een beetje open en Abeltje zag een paar lokken zwart haar. Hij zette ineens zijn thee op de tafel, was met twee sprongen bij het: gordijn en hij trok het open.

Daar was een bed. Er lag een meisje in van een jaar of zeventien.

Het was niet Laura.

Het meisje keek met grote verschrikte ogen het vertrek in en ze trok de dekens over zich heen tot bij haar schouders.

“Wat nou weer?” brulde meneer Leilos kwaad. “Eerst bemoeien jullie je met mijn tijger! En dan met mijn dochter!”

“Uw dochter,” zei meneer Tump. “Is dat je dochter, man?”

“Ja wis en waarachtig is dat mijn dochter,” zei Leilos.

Meneer Tump en Abeltje keken elkaar aan.

“Maar uw dochter is toch getrouwd,” vroeg Abeltje. “Met een degenslikker?”

“Dat is ze ook,” zei Leilos. “Daar ligt ie!”

Ze zagen nu in het andere bed een grote bobbel liggen. Het moest de degenslikker zijn, maar hij was uit angst helemaal onder de dekens gekropen.

“Maar waar is Laura dan?” vroeg Klaterhoen nu zwakjes.

“Mens, als je nog eenmaal het woord Laura zegt,” grauwde de tijgertemmer, “dan haal ik Sonja of Douglas. Drink nog wat thee. Jullie zijn gek.”

“Ik zal het hem maar uitleggen,” zei meneer Tump treurig. “Zo kunnen we niet verder praten. Luister even naar ons, oom Leilos, dan zullen we ‘t vertellen.”

En meneer Tump vertelde het hele verhaal. Van het begin af aan: Hoe Laura op de kermis van Middelum verdwenen was en niet meer verschenen. Hoe ze eerst de politie hadden willen roepen maar het toch niet gedaan hadden, op verzoek van professor Pinsky. Hoe Pinsky en zijn vrouw aldoor verklaard hadden dat hij, Leilos, het wel gedaan zou hebben. Hoe ze op zoek gegaan waren met de woonwagen en tenslotte hier terecht waren gekomen, in de tent bij de tijger Sonja.

“Ik mag drie staarten krijgen,” zei Leilos telkens. “Mijn broer is gek! Ik heb nog nooit van een meisje Laura gehoord, laat staan haar gezien, laat staan haar geroofd!”

“Ik geloof je, Leilos,” zei Klaterhoen zuchtend.