DE BOETELINGE
Soms wordt het me van hogerhand heel moeilijk gemaakt om iets over iemand te vertellen. Ik doe een poging, ten eerste omdat ik eigenwijs ben, ten tweede omdat ze allang dood is, ik ook trouwens, maar dat doet hier niets ter zake. Ik vind dit een soort monument.
Ze snoot regelmatig haar neus, dus er was weinig op haar aan te merken. Alleen heur haar placht steeds naar voren te vallen.
Kijk, dat wekte wrevel, daar ergerde men zich aan. Ik niet, mij kon het niet schelen. Iedereen moet dat voor zichzelf weten. Ik bemoeide me daar niet mee, want voor je het weet ben je een kniesoor, en dat wil ik niet zijn.
Wat ik nog meer van haar weet is dat ze niet veel zei, behalve als ze een of meerdere glazen witte wijn op had, dan leek ze wel een spraakwaterval, dan kletste ze je de oren van je hoofd. Sommige mensen verbaasde dat, mij verbaasde dat niet. Mij verbaast niets.
Ze was een boetelinge, tenminste dat zei ze vaak. Waarom ze boete deed en hoe was voor iedereen een vraagteken. Ik wist het wel, maar ik mocht niets prijsgeven, ze vertelde het zelf niet, ze zei dat ze een boetelinge was, meer niet.
Ze nam soms deel aan besloten gezelschappen en daar mocht ik niet bij zijn. Ik toonde er geen enkele belangstelling voor, dientengevolge werd ik niet uitgenodigd, eigen schuld zou je kunnen zeggen. Toch wilde ik van alles weten over de mensen uit de bewoonde wereld. Er ontging mij heel weinig, maar wat heb je eraan. O, onmacht, vreselijke onmacht. Jij vraagt van alles, maar meer mag ik niet zeggen, ik weet nog het een en ander over haar. Maar ik moet er het zwijgen toe doen.
Ik ga het geweer schouderen, dan doe ik tenminste iets nuttigs.