Irene bracht me die avond terug naar m'n zuster en zei: 'Wat er ook gebeurt gebeurt er, maar ik geloof je en ik sta achter je.Die aangifte komt rond.'
Maar ze zei ook: in '82 is het niet goed gelopen. Laten we hopen dat het niet weer gebeurt. Dus er zat best twijfel bij haar, maar ik zag dat ze haar best deed om me te geloven.
Elf oktober was de eerste aangifte en vijf dagen later werden ze opgepakt. Wouters bezoekregeling was gelukkig ook meteen afgelopen. En toen begon de zaak op gang te komen en kwamen er steeds meer verdachten. Ik moest over Wouter vertellen, over de rol van Kees Lakei, Ab Dompink, Bernard Liezer, de hele bups. M'n ouders begonnen heel snel te bekennen; na twee of drie dagen al. Een van de rechercheurs zei op een keer tegen me: 'Wat we vandaag hebben meegemaakt...' Ik zeg: 'Wat dan?'
Ik dacht dat ze een grapje wilden uithalen. Toen vertelden ze dat m'n moeder onder het verhoren was klaargekomen. Het praten over wat ze met ons had gedaan wond haar zo op dat ze opeens vuurrood werd. Ze ging schokken en greep naar haar buik. Toen zei ze tegen die rechercheur die haar verhoorde: ik moet even naar de wc hoor, want ik zit klaar te komen.' Hij holde overdonderd naar z'n collega's: 'Ze komt klaar van het verhoor! Dit kan niet!'
Ik moet je bekennen dat ik daar zelfs van zat te kijken. Ik moest om de haverklap op het bureau komen. In het begin was ik natuurlijk als de dood voor De Vos, Ahrend en Wolff. Maar die keken toevallig telkens de andere kant op als ik binnenkwam. Op het laatst konden ze me niks meer schelen.
Ik werd horendol van de beschrijvingen van de deelnemers aan die seksfeestjes. Ik snap het wel: als ik me lichamelijke kenmerken herinner die alleen hun vrouw kan weten, geldt dat als bewijs. Van die politiemannen weet ik helaas niet genoeg meer; er was acht jaar overheen gegaan. Over Pligter wel. Die heeft een litteken op zijn bil, maar vraag me niet of het de linker of rechterbil is. Niet zo lang na de aangifte ben ik naar camping De Jagerstee in Epe verhuisd en toen zaten m'n ouders, Wouter en m'n broer vast. Kees Lakei nog niet.
Op een avond liep ik naar de telefooncel op het terrein om m'n zus te bellen, want ik wilde weten hoe laat Robert zou komen. In de verte zag ik wel een gele auto staan, maar ik schonk er geen aandacht aan.
Opeens kwam Lakei op me af lopen. Hij vroeg of ik ook aangifte had gedaan tegen hem. Toen ik ja zei, sloeg hij me zo tegen de grond. Het gebeurde voor huisje nummer 17. Daar woonden wel mensen, maar de gordijnen zaten dicht. Hij trok m'n broekrok en onderbroek uit en verkrachtte me terwijl hij met z'n ellebogen op m'n armen lag; ik kon geen kant op. Toen hij bijna klaar was dwong hij me hem klaar te pijpen. Daarna heeft hij me een harde schop in m'n zij gegeven en dreigde hij dat hij m'n kinderen zou vermoorden als ik de aangifte tegen hem zou doorzetten. Hij zei: 'Ik weet best dat ze op Nijntje in Vaassen zitten.' Nijntje was hun kleuterdagverblijf. Als hij vrijkwam zou hij me wel weten te vinden. Hij had me precies waar hij me hebben wilde: ik wist waartoe hij in staat was en ik was dus als de dood. Ik ben hard naar m'n huisje teruggerend. Twee dagen later kwam Irene voor iets anders. Ik had overal blauwe plekken. Ze zei: 'Joh, wat zit je onder de blauwe plekken, hoe komt dat?' Ik kon niets zeggen. 'Is hier iemand geweest?'
Kon ik alleen maar ja knikken; ik kon niet zeggen wie. Ze zei: 'Was het Lakei?'
Toen ben ik in tranen uitgebarsten en met veel moeite kreeg ik het verhaal er toen uit.
In overleg met het team moest ik in die tijd naar een huisarts om te kijken of er inderdaad met een scheermes in m'n schaamlippen was gesneden; uitgerekend Pligter moest dat doen. Ik had nog niks over hem durven loslaten.
Er was niets abnormaals te zien, zei hij. Ik was laaiend. Een week later ben ik naar een G.G. en G.D. arts gegaan en die constateerde wel het een en ander. En weer later ben ik nog een keer met m'n maatschappelijk werker naar een gynaecoloog in Deventer geweest; zij heeft bijna m'n hele lichaam gecontroleerd en daar is het weer bevestigd. Daarvan is een rapport naar de rechter commissaris gegaan. Denk maar niet dat justitie zich heeft afgevraagd waarom Pligter had gelogen.
Na die laatste verkrachting hebben ze me wel zo'n portofoon gegeven om alarm te kunnen slaan als er weer iets gebeurde. Daar heb ik weieens geintjes mee uitgehaald. Hoorde ik iemand via dat ding vanuit een politiewagen aan de meldkamer vragen of ze iets moesten meebrengen, een broodje kroket of een frikandel. Pakte ik die portofoon en zei ik: 'Mag ik twee broodjes kroket?'
Kwamen ze even later twee broodjes kroket brengen. Bij de politie zitten meer schatten dan schoften, dat moet ik wel bekennen. Degene van wie Lakei die gele auto had, weigert te zeggen dat hij hem aan Lakei heeft geleend. Daarop is het 'wettelijke' bewijs stuk gelopen. Als hij had gezegd: 'Om die en die tijd heb ik de auto aan Lakei geleend,' hadden ze hem daarop kunnen veroordelen. Er zijn zo veel mensen als de dood voor Lakei; dat hij wraak komt nemen. Daar hoor ik zelf ook bij, trouwens. Een heleboel mensen in Elburg durven niet toe te geven dat hij heel vaak bij ons kwam. Iedereen kent hem daar.
Via de sociale dienst kreeg ik een woning aan de Wetstraat in Vaas sen en daar heb ik de eerste rechtszaak tegen m'n vader en moeder, Wouter, Adriaan, Wouter, Kees Lakei en Ab Dompink afgewacht. Ik was overspannen en zat onder de medicijnen. Ik schrok van elk geluid; van elke auto die passeerde en nog meer van auto's die stopten. Als ik een auto zag waar iemand in zat deed ik de gordijnen dicht en de deuren op slot. Ik had op advies van de politie een alarminstallatie laten plaatsen zodat de buurt het zou horen als er iets gebeurde, want Bemard Liezer was me een paar keer komen bedreigen. Ik heb het erg moeilijk gehad met de aangifte. Toen die op papier stond heb ik op advies van de politie een weekje in een opvangtehuis voor incestslachtoffers bij Arnhem gezeten. Ze vonden het beter voor me, omdat er zo'n groot proces stond aan te komen. Maar het was vreselijk... Ik voelde me zo opgesloten. Ik wilde juist vrij zijn en dingen zelf kunnen doen; en dat kon daar niet, want: zo laat ging je eten, zo laat dronk je koffie, zo laat was er therapie, zo laat gingen de kinderen naar de crèche, zo laat werden de kinderen van school gehaald, zo laat was er een gezamenlijk gesprek over wat er die week ging gebeuren.
Ik kon dat niet; gek werd ik ervan en ze begrepen er niets van. Ik dacht: zijn jullie nou gespecialiseerd in incest? Ze willen maar niet begrijpen dat incest gelijk staat aan een soort gevangenschap en dat een nieuwe gevangenis wel het laatste is waar je behoefte aan hebt. Dat tehuis is bijna letterlijk een gevangenis, want je kunt er niet uit. Je zit opgesloten in een groot gebouw. Ze zeggen dat dat is om vreemde mensen buiten de deur te houden. Raar hoor, want ik heb eens goed gekeken: je kunt er wel van buiten naar binnen, maar niet van binnen naar buiten. Hebben ze het slot er soms per ongeluk verkeerd om ingezet? Dus dat heb ik een dag of vijf geslikt; toen hoefde het voor mij niet meer en ben ik terug naar Vaassen gegaan.
Rechercheur Ahrend is aan de Wetstraat nog een keer langsgekomen. Koosje Doever logeerde net met haar dochtertje bij me, omdat ze problemen had in haar huwelijk, maar die was net even de deur uit. Het verbaasde me om Ahrend te zien, maar aan de andere kant kwamen er in die periode zoveel politiemensen over de vloer, dus heb ik hem maar binnengelaten. Hij wou eens met me praten over alle dingen die Cor de Vos en Leo Wolff met me hadden gedaan, maar toen we eenmaal binnen waren, bleek dat hij iets heel anders met me wilde.
Ik durfde me niet te verzetten; ik was toen nog niet wie ik nu ben. Gelukkig kwam Koosje even later binnen, want ze had een eigen sleutel. Zij zag hem vanuit de gang bovenop me liggen in de slaapkamer en schrok zich natuurlijk te pletter. Hij niet, hoor. Hij zei: 'O, hallo Koosje' en ging rustig door. Het is gelukkig bij die ene keer gebleven. Ik heb het tegen niemand verteld. De politie had in die tijd al moeite genoeg met m'n verhalen, maar nu heeft Koosje het schriftelijk bevestigd.
Vlak voor Kerstmis 1990 is het me in Vaassen een keer te veel geworden en heb ik een zelfmoordpoging gedaan. Ik had veel te veel medicijnen geslikt. Ik weet nog dat ik die dag met de gedachte heb rondgelopen, maar van het moment zelf weet ik niets meer. De politie moest een ruit inslaan om binnen te komen. Ik herinner me nog vier man om m'n bed en dat ik achter in een auto lag en de huisarts tegen een politieman hoorde zeggen: 'Red je het zo?' Het volgende moment kwam ik bij in een afgesloten kamer in de psychiatrische afdeling van het ziekenhuis; daar heb ik toen een dag gelegen. Door die zelfmoordpoging ben ik bevriend geraakt met Joop van Lennep, een surveillanceagent. Hij was de eerste politieman die me onvoorwaardelijk geloofde en daar zal ik hem eeuwig dankbaar voor blijven. Bij de rest heb ik in die tijd altijd ongeloof gevoeld. Om te voorkomen dat ik weer een buisje zou leeg slikken, moest er bij het maatschappelijk werk een team worden samengesteld dat me drie keer per dag m'n kalmerende middelen en slaaptabletten kwam brengen. Maar omdat m'n maatschappelijk werker met vakantie was, was de politie gevraagd of ze mee kon helpen. Met Irene Wever had ik goed contact; zij draaide ook in het eerste onderzoeksteam mee. Zë belde me op en zei: 'Ik moet eerste kerstdag je medicijnen brengen, maar dan doe ik de ronde met Joop van Lennep. Vind je het goed als ik die collega meebreng? Als je hem niet vertrouwt gaat hij zo weer weg.'
Ze was erg voorzichtig, want ik had steeds gezegd: 'Met Wolff, Ahrend, De Vos en De Raaf wil ik niks te maken hebben.' Joop kwam binnen en was meteen gek met m'n hond. Ik had een Duitse dog, zo'n grote lobbes. Hij stoeide met de kinderen en was gewoon hartstikke aardig. Als ik in Vaassen was gebleven, had ik het hele verhaal aan hem verteld. Toen ik hem wat vaker had gezien en het een en ander had verteld, heeft hij gezegd dat ik alles naar buiten moest brengen.
Hij zei: 'Je zult een paar moeilijke jaren krijgen, maar je moet alles vertellen. Niet alleen om de schuldigen aan te pakken, maar vooral voor je eigen geestelijke gezondheid. Wat je niet vertelt zal je tot het eind van je levensdagen blijven achtervolgen als een bende uitgehongerde wolven.'
Dat heeft me aan het denken gezet en volgens mij had hij gelijk. Dat is een van de redenen dat ik een half jaar later ben begonnen alles aan de politie te vertellen. Ik voel me beter als ik iets heb verteld en het gevoel krijg dat ik serieus word genomen. Ik heb de officier van justitie al in '90 over de babymoorden verteld en ze heeft m'n dagboeken mogen lezen. Ik heb het tegen een rechercheur van het team verteld; ik heb het tegen m'n maatschappelijk werker gezegd, tegen de gezinsverzorgster, tegen de RIAGG, maar iedereen had zoiets van: 'Nou, laat dat maar even liggen.'
Toen ik hier kwam wonen vroeg Bumper die nu m'n beste vriend bij de politie hier is : 'Waarom is daar dan niets aan gedaan?' Ik zeg: 'Misschien omdat ik het toen niet aankon.' Maar misschien kon justitie het ook niet aan, anders was de officier er uit zichzelf wel op teruggekomen. Ze vond het beter om die kant van de zaak te laten rusten tot ik stabieler was en daar was ik het toen mee eens. Ze zouden er nog op terugkomen. Maar ik vraag me af of justitie er ooit op was teruggekomen als ik niet alles aan Bumper had verteld. Hij is pas anderhalf jaar later in december 1992 met de aangifte naar Epe gegaan, dus justitie heeft twee jaar niets van zich laten horen.
Dankzij Joop van Lennep heb ik ook weer leren lachen. Daar in Vaassen deed hij alles voor me. De hond opvangen als ik er niet was, broodjes smeren voor de kinderen, boodschappen. Hij heeft ook een keer de hele boel wakker geramd omdat hij dacht dat ik te veel medicijnen had geslikt. Hij liet iemand op het balkon klimmen om te kijken wat er aan de hand was. Lag ik verdorie één keer lekker te slapen met Max naast me. Die maakte me wakker, want hij zag licht van zaklantaarns.
Maar Joop was een engel. Hij was de eerste die me het gevoel gaf dat ik iemand was die ook belangrijk was voor andere mensen. Hij zei dat hij het fantastisch vond hoe ik met m'n kinderen omging; dat ik zoveel begrip had voor m'n zus en zoveel over had voor andere mensen in m'n omgeving, dat ik Koosje bij me liet logeren toen ze het moeilijk had. Ik had er nooit bij stilgestaan omdat ik dat allemaal zo vanzelfsprekend vond, maar hij vond het bijzonder. Hij gaf me het gevoel van: Hé, ik ben een persoon; het is best belangrijk dat ik er ben. En hij leerde me lachen, gewoon door schuine moppen te vertellen, door over z'n leven en z'n werk bij de politie te praten, wat ze allemaal moesten doen... Hij was erg grappig. Een van de eerste keren dat ik weer eens erg moest lachen was toen Sinda, de hond, tegen hem opsprong. Dat deed ze altijd als hij kwam. Hij zei: 'Ik wacht op de dag dat jij zo bent opgeknapt, en dat je zo voor jezelf durft op te komen dat je net zo tegen me opspringt.' Ik lag in een deuk, ik zag het al voor me.
Het rechercheteam heeft altijd veel rekening met me gehouden. Die rechercheurs hadden iets van: dit kunnen we niet zeggen, dat kunnen we niet zeggen. Alles moest netjes gezegd worden: 'gepenetreerd' en 'gemeenschap' en 'vagina' en 'ontlasting'. Ik praat nog zo, zoals je hebt gemerkt.
Maar Joop zei: 'Als het kut is is het kut, als het lui is is het lui en als het neuken is dan zeggen ze verdomme toch neuken?' Ik zat hem zo aan te kijken... ik zei: 'Ik weet wel dat het zo heet, maar...'
'Nou, dan zeg je dat toch? Je gaat hun taal toch niet overnemen?' Ik zeg: 'Maar dat kan toch niet in een proces verbaal dat naar een rechter gaat?'
Hij zegt: 'Een rechter is ook maar een mens en die neukt zelf ook; klaar.'
Ik dacht: verdomd, hij heeft gelijk en ik lag weer slap van de lach. En toen kwamen de schuine moppen.
Joop heeft in mei '93 een heel ernstig motorongeluk gehad. Hij heeft in coma gelegen en is al een half jaar in revalidatie. Laatst was ik bij hem in het revalidatiecentrum en toen heb ik tegen hem gezegd:
'Weet je nog wat je hebt gezegd? Dat ik tegen je op moest springen? Ik ben er klaar voor en nou lig jij daar, verdomme.' Hij staat nog steeds achter me, ondanks al z'n eigen ellende. Zijn vrouw Cobi is ook een lieverd. Als Joop er niet was sprak ik uren met haar aan de telefoon. In de tijd van de eerste rechtszaak heeft Joop me nog een keer van zelfmoord weerhouden.
'Stom toeval dat ik in de meldkamer zat. Er belt een dokter die me vertelde dat hij een jonge vrouw aan de lijn had die te veel medicijnen had geslikt. Hij wist niet wie het was want ze wilde haar naam niet zeggen. Ik heb zo'n vermoeden, dus ik bel Yolanda, en ja hoor. Ze zegt: 'Ik wil alleen jou zien, als er iemand anders komt spring ik van het balkon.' Ik erheen met een collega. Ze zag eruit als een dood vogeltje: alle wilskracht en energie waren eruit. Ze zei: 'Ik heb er nog meer hoor' en stak uitdagend een pot met pillen naar me uit. Ik denk: confronteren is de enige mogelijkheid, dus ik zei: 'Nee hoor, die pak ik niet aan. Ik neem de beslissing niet voor je, dat moet je zelf doen. Ik ga naar huis.' Niet dat ik dat echt zou doen. Toen ik bij de deur was schreeuwde ze: 'Klootzak!'en kreeg ik zo die pot in m'n nek. Was ze me toch kwaad!Maar dat was een goed teken, want toen konden we praten.Ze bleek niet genoeg te hebben geslikt voor ziekenhuisopname. 'Die komt er wel weer bovenop met een nachtje goed slapen, ' zei de dokter.'
(Joop van Lennep, politie Epe)
Het was een beroerde tijd, maar een lichtpuntje was dat de verloofde van m'n broer net op tijd was ontsnapt aan een huwelijk. Ze waren al een jaar van plan te trouwen. Naderhand bleek dat hij in dat huisje op Het Landgoed met haar hetzelfde deed als met mij: vastbinden, slaan, seks tegen haar zin enzovoort. Ik had een plannetje om de trouwerij in het honderd te laten lopen. Vlak voor haar jawoord zou ik zeggen:
'Nee, dat kan niet, want bij ons thuis gebeurt dit en dat en dat.' Daar zouden dus een heleboel getuigen bij zijn en voor mij was dat hét moment om eruit te stappen. Ik zou dat huwelijk nooit hebben laten gebeuren, al had ik m'n broer ter plekke moeten neersteken. Ik wist gewoon dat ze het niet aan zou kunnen. Ik zag dat hele ritueel dat zich al die jaren met mij had afgespeeld, zich al met haar herhalen. Ze was iemand die bij het minste of geringste zat te huilen... en zij moest dit meemaken? Dat mens gaat kapot, dacht ik. Ik wist toen nog niet dat er al van alles met haar gebeurde. Wel was ze altijd heel stil als ze bij ons op visite kwam. Ze kon heel vreemd reageren; ze was bijvoorbeeld erg schrikkerig als ze een hard geluid hoorde, of als je van achteren een hand op haar schouder legde.
Achteraf denk ik: dat is stom geweest; ik had het in de gaten moeten hebben. Maar ik had het idee dat Adriaan het nooit met een buitenstaander zou durven. M'n broer was bovendien als de dood voor haar oom, die is uitsmijter bij een discotheek; een kanjer. Adriaan zag erg tegen hem op. Ik dacht dus: met haar durf je niks te flikken, want dan krijgt je hem op je nek. Die zei dat ook: 'Doe je iets wat me niet aanstaat: ik pak je en ik vermorzel je. Ik rij je zo plat.' En hij had het gedaan ook. Die oom is heel lief; grote mond, klein hartje.
Maar goed, ik hoefde dus niet in te grijpen, want voor die tijd was ik al weg. En doordat de hele zaak na m'n vlucht aan het rollen kwam
heeft zij zich dus van Adriaan kunnen losmaken.
* * *
De eerste rechtszaak op 16 januari 1991 was heel schokkend. Ik wilde er per se bij zijn, want ik wilde ze hóren zeggen: ik heb het gedaan'. Ik hoopte ook dat ze tijdens de rechtzaak nog meer zouden vertellen. Ze waren al aan het doorslaan; ze gingen al veel meer vertellen. Ik dacht: misschien komt het van de baby's nu ook wel, maar niks.
Ik kan mezelf wel voor m'n kop slaan, maar m'n moeder zat heel erg te snikken en te beven. Ik had even de neiging om naast haar te gaan zitten en m'n arm om haar heen te slaan. Niet om haar te troosten, maar ik hoopte dat ik haar zo over de streep kon trekken, zodat ze door zou slaan.
Het was wel angstaanjagend om m'n ouders en Wouter daar zo te zien zitten. Maar het was ook een moment van triomf, want ik had het tenminste zo ver gekregen dat ze voor de rechter stonden. Ik had het gevoel van: zo, nu zitten jullie daar klem en ik zit hier. De rollen waren omgedraaid. M'n moeder keek me niet aan. M'n vader keek wel een keer de zaal in alsof hij me zocht; en Wouter zat echt zo naar me te kijken van: waarom doe je me dit nou aan? Ik heb glashard teruggekeken.
Maar toen ik de eis tegen m'n vader acht jaar had gehoord, werd ik gek. Ik dacht: waar ben ik in godsnaam aan begonnen? Ik heb altijd gezegd:
'M'n moeder was het ergste, niet m'n vader.' M'n vader kreeg zeven jaar, m'n moeder drieëneenhalf, Wouter en Adriaan drie jaar, Lakei maar dertig maanden en Ab Dompink anderhalf jaar. Ik had alleen spijt tegenover m'n vader. Van de anderen vond ik het niet erg, maar over hem kreeg ik een verschrikkelijk schuldgevoel; wat hij ook heeft gedaan. Het ergste vond ik dat justitie wéér niet naar me had geluisterd. Als ze dat wel had gedaan, als ze wel m'n dagboeken en de verbalen goed hadden gelezen, zouden ze weten dat m'n moeder de leiding had, dat wat er gebeurde meestal haar idee was, dat zij de baas was en dat zij dus de meeste straf verdiende. Ze hebben het idee dat een vrouw zoiets niet kan bedenken, dat alleen een man de baas kan zijn. Na de rechtszaak ben ik erg depressief geworden. Ik had zo'n spijt dat ik m'n vader dat had aangedaan; ik voelde me ontzettend schuldig: het is mijn schuld dat hij daar zit, het is mijn schuld dat hij niet van zijn vrijheid kan genieten; het is mijn schuld dat hij z'n kleinkinderen kwijt is; het is mijn schuld dat hij z'n eigen kinderen kwijt is; het is mijn schuld dat hij z'n hele familie kwijt is. Alles wat ze altijd al gezegd hadden klopte dus toch: ik deugde nergens voor. Ik was een stuk stront.
'Die vader heeft ook nog aardige kanten waarop ze is afgestemd. Dat soort loyaliteit is sowieso groot bij kinderen; één van hun meest kwetsbare kanten is: zichzelf verwijten wat erin hun omgeving mis gaat; als ouders gaan scheiden geeft het kind zichzelf de schuld. Bij misbruik en verwaarlozing gebeurt hetzelfde. Ik ken iemand met een bijzonder sadisti sche moeder. Uit alle verhalen heb ik nog nooit iets aardigs over die vrouw gehoord. Toen ze drie was en moeders haat zo extreem, heeft ze een deel van een persoonlijkheid moe ten scheppen dat daar uitsluitend goeie bedoelingen in zag.Ze dacht dat alle vernederingen voor haar eigen bestwil waren. Als ze dat deel niet had geschapen had ze het niet overleefd.
Hier hebben we het over loyaliteit op het scherp van de snede. Als het om sadisme van iemand van buiten de familie gaat wordt het een heel ander verhaal, maar hier gaat het om totale afhankelijkheid. Er is behoefte aan liefde en als je die niet krijgt fantaseer je desnoods dat die vader ook nog een andere kant heeft. En als hij echt een goeie kant heeft,dan klem je je daar uit alle macht aan vast.'
(prof. Van der Hart)
Door de publiciteit rond die hele zaak kreeg ik post van mensen die me de moed gaven om door te gaan. Veel later heb ik zelfs een brief van een oude dame in Den Haag gekregen die in haar jeugd hetzelfde had meegemaakt. Ze schreef: Ik ben net als jij een incestslachtoffer en van mij is ook een kind doodgemaakt. Ik wou dat ik vroeger de moed had gehad om te doen wat jij doet; dan had mijn leven er heel anders uitgezien. Als die misdaad niet allang was verjaard zou ik, dankzij jou, alsnog aangifte doen. Ik besefte dat er veel meer vrouwen zijn zoals ik; vrouwen die geen aangifte durven doen uit angst dat ze niet geloofd worden. Er is geen gevoel dat ik beter ken; het is een van de ergste angstdromen die me me tot op de dag van vandaag achtervolgen. Die brief geeft me de hoop dat andere meisjes en vrouwen die niet naar buiten komen uit angst niet te worden geloofd, het door mijn aangifte en dit boek nu wel durven.
Veel incestslachtoffers komen er ook niet mee voor de dag uit schaamte. Die zit er bij mij ook, maar ik kan het wegstoppen. Als ik iets heb geleerd is het wegstoppen. Het begon met schaamte omdat ze m'n lichaam konden zien. Ik schaamde me omdat ze er van alles mee konden doen en dat ik niets kon beginnen. Ik schaamde me vooral omdat ik niets terug heb gedaan, niets terug kón doen.
Kees Lakei is vier maanden na de eerste rechtszaak in hoger beroep wegens gebrek aan bewijs vrijgesproken. Hij heeft nog smartegeld gekregen ook, omdat hij 'onschuldig' heeft gezeten. Ik was met Robert naar het hof in Arnhem gegaan en ben schreeuwend de rechtszaal uitgelopen. Ik was ervan uitgegaan dat hij veroordeeld zou worden; ik wist toch wat hij had gedaan?
Het eerste wat de politie na die vrijspraak zei was: 'Maak dat je hier wegkomt; ga naar een andere omgeving.'
Het was de directe aanleiding dat ik naar de randstad ben verhuisd. Politie én maatschappelijk werk in Epe waren ervan overtuigd dat ik door de vrijlating van Lakei in levensgevaar was en hebben de handen ineen geslagen: in een mum van tijd zat ik op m'n nieuwe adres. Lakei was bloedlink. In de tijd na de eerste aangifte was hij even op vrije voeten. Toen is de auto van de maatschappelijk werkster van m'n zus vernield. Mijn maatschappelijk werker kreeg anonieme dreigbrieven en telefoontjes.
De hele vlucht, van Elburg via via tot het adres waar ik nu woon, heeft precies negen maanden geduurd; de tijd van een zwangerschap. Het is misschien een onsmakelijk verhaal, maar vanaf het moment dat ik vluchtte heb ik niet meer gemenstrueerd; pas hier is dat weer begonnen. En vanaf het moment dat m'n ouders opnieuw zijn opgepakt na m'n aangifte van '92 tot nu toe, heb ik aan één stuk door gevloeid.
Eind september '93 heb ik voor het eerst in bijna drie jaar m'n vader ontmoet. Ik had zelf tegen justitie gezegd dat ik met hem wilde praten. Dan kon ik zeggen: 'Lieg ik het nou? Zit ik het allemaal te fantaseren? Of verzwijg jij van alles?'
De ontmoeting was in het politiebureau. Ik zag er verschrikkelijk tegenop en moest al m'n moed bij elkaar graaien, want ik dacht dat het een van de moeilijkste dingen van m'n leven zou worden. Ik wilde met alle geweld een tafel tussen ons in; twee man aan zijn kant en twee aan de mijne. Ik ken z'n driftbuien; en tenslotte zit hij door mij in de gevangenis. Ik was doodsbang dat hij me zou aanvliegen; of anders ik hem wel.
Mijn mond viel open toen ik hem in dat kamertje zag. Ze zorgen goed voor hem in de gevangenis. Hij zag er verzorgd uit, met z'n nieuwe tanden en in een kostuum. Maar hij was opeens zo klein, zo'n klein mannetje... In m'n herinnering was hij een reus. En die handen! Ik kende ze als enorme klauwen, maar ik zat met verbazing naar die twee kleine handjes met worstvingers van 'm te kijken. Dat blijft me maar achtervolgen; het lijkt wel of ik in drie jaar van kind heel groot ben geworden.
Maar niks agressief, hij was lief en bedeesd en ik had met hem te doen. We vonden het allebei prettig om elkaar te zien, dat kon je aan alles merken. Ik had de kinderen verteld dat ik naar mijn pappa zou gaan en gevraagd of ze een tekening voor hem wilden maken. Max vroeg: 'Wat moet ik dan tekenen?' Ik zei: 'Nou, hij houdt veel van dieren en bomen.' Toen heeft hij een bos getekend met een heleboel diertjes, met een verhaaltje erbij. M'n vader pakte die tekeningen aan alsof ze van bladgoud waren. Eerst wilde hij ze opvouwen maar dat vond hij jammer, dus heeft hij ze voorzichtig opgerold en in z'n binnenzak gestoken. Ik had gevulde speculaas voor hem meegenomen, want daar is hij gek op.
We hoopten dat z'n geheugen zou gaan werken door de schok van de confrontatie. Hij kan zich de gekste dingen herinneren, zoals de kleren die ik aan had en de kleur van m'n schoenen op de dagen voor de moord op Sjon en Sanne. Hij weet dat ik zwanger was; wat ik aan had op de verjaardag van m'n oma op 30 april; hij weet zelfs wat we de dag daarna hebben gegeten. Maar van de bewuste dag weet hij opeens niets meer. De namen Sjon en Sanne en Jamy en Melany zeggen hem wel iets, maar hij kan ze niet plaatsen. Ik dacht eerst dat z'n advocaat hem dat had ingeprent, maar toen ik hem zo zag piekeren dacht ik: hij is te dom om zo goed toneel te spelen; hij weet het echt niet meer. Fragmenten weet hij nog wel; die heeft hij bekend. Wat er uit komt als hij het over die geboorten heeft is, dat hij verschrikkelijk bang is dat het kind van hém is. Het moet weg, misschien is het wel van mij. De politie denkt dat hij een 'dubbele persoonlijkheid' heeft en dat de ene kant niet weet wat de andere heeft uitgespookt. M'n ouders praten over baby's, over tweelingen, zeggen dingen waarvan ik denk: dat kan alleen op Patrick slaan, en ze kennen de namen van de vermoorde tweelingen. M'n moeder zegt iedere keer: 'Ach, dit is nog maar het begin, wat we hebben bekend is maar het topje van de ijsberg.' En vervolgens houdt ze haar mond. Bij die confrontatie heeft m'n vader wel gezegd dat hij een abortus op me had gepleegd en een kind geboren had laten worden, dat hij daarna heeft doodgemaakt. Maar de moord op de tweelingen kan m'n vader zich dus niet herinneren. Hij zegt: 'Als het waar is wat ik van de politie hoor en wat er over me wordt geschreven, is dat verschrikkelijk.'
Hij denkt dat z'n leven voorbij is. Ik zei:'Dat is gelul, pa. Als je uit de gevangenis komt zijn wij er toch nog? Je hebt toch nog kleinkinderen?'
Dan zie je hem weer wat hoop krijgen; ik zag z'n ogen groot van verbazing worden. Zo van: Meen je dat nou? Het beroerde is: dit vraag ik me zelf ook elke dag af: meen ik dat nou? Ik ben zo verrekte dubbel. Kan ik het m'n vader vergeven als hij alles bekent en laat blijken dat hij berouw heeft? Nee, ik denk van niet. Na alles wat hij heeft gedaan verdient hij een kogel. Al zou hij zeggen: 'Het is allemaal waar en ik heb er vreselijk spijt van,' kan ik het hem nog niet vergeven. Ik wil niets meer met ze, want dan zou ik alles stukgooien wat ik hier heb opgebouwd. Maar ik zou liegen als ik zei dat ik niet van hem hield. Ik weet niet of het wederzijds is.
Toen ik hem die woensdag weer had gezien was ik helemaal in de war. Na afloop stond ik in de gang te janken. Ik zei tegen Marcel: 'Het blijft mijn vader.' 'Zeg dat dan tegen hem.'
Maar dat kon ik niet. Ik ben wel naar binnen gegaan om afscheid te nemen. Hij vroeg of hij me nog ergens mee kon helpen en hij meende het. Als ik geld nodig had moest ik het maar zeggen; hij had nog ergens een rekening. Hij stond daar een beetje onhandig en wilde me een hand geven. Toen heb ik hem omhelsd; we hebben in eikaars armen staan huilen. Ik heb gezegd: 'Ik hou van je, ik wil niet dat je teruggaat.' En hij zei: ik hou ook van jou en ik zal m'n best doen alles boven te krijgen.'
Ik kan dat beeld maar niet vergeten. Nog steeds: als ik op het politiebureau ben moet ik even een blik in de kamer werpen waar ik met m'n vader heb gezeten. Daar heb ik hem even heel dicht bij me gehad; daar hebben we voor het eerst op gelijk niveau met elkaar gepraat. Hij gaf dat ook toe. Maar nu hebben hij en m'n moeder alle bekentenissen weer ingetrokken en denk ik: je geeft me toch weer een trap na. Het is wel typisch: telkens als die twee bij elkaar
mogen zitten worden alle bekentenissen opeens ingetrokken.
* * *
Ik ben hier op 9 april 1991 komen wonen, maar als je soms denkt dat toen de vrede begon vergis je je. Vier dagen later kwamen de buren kennismaken. Robert heeft ze het een en ander over m'n achtergrond verteld en dat had hij natuurlijk nooit moeten doen, want binnen de kortste keren wist de hele flat dat ik misbruikt was, dat m'n ouders erom waren veroordeeld, wat er speelde en wat er nog kon gaan spelen.
Alsof de duvel ermee speelde kreeg ik al gauw een stel pooiers aan de deur. Dit is een gewone flat, hoor; hiernaast woont een personeelslid van het koninklijk huis; maar wat bleek? De gemeente had me niet verteld dat hier een prostituee had gewoond die haar praktijk aan huis had en met de noorderzon was vertrokken; een zekere Bianca. De flat was net ontruimd en daarom kon ik erin. Die pooiers dachten dat Bianca weer terug was.
Op een keer stond er een oliebollenboer uit het winkelcentrum voor de deur die iets met me wilde. Hij had de kinderen aan z'n kraam gevraagd:
'Waar is jullie pappa?' 'Die zit in de gevangenis.'
Hij vond het kennelijk tijd voor naastenliefde. De buren hebben de politie gebeld en Bumper kwam hem weghalen. Ik hoorde later dat collega's van hem hadden gezegd: 'Zeker Yolanda weer!' Alsof ik het had verzonnen.
Later is Barbara een keer buiten adem thuisgekomen om te zeggen dat een man had geprobeerd haar in z'n auto te krijgen. Ik er meteen op af; stond er een groepje mensen. Toen de man in die auto ons zag reed hij weg, maar ik onthield z'n nummer en dat heb ik aan de politie doorgegeven. Toen hadden ze daar ook zoiets van: weer van Yolanda? Maar mooi dat het een bekende van de politie bleek te zijn.
* * *
Aan Robert heb ik heel veel gehad. Hij was nuchter, eerlijk en lief en kent mijn geschiedenis van A tot Z. Hij heeft me geleerd om te janken en daar ben ik blij om. Hij zei wel eens: 'Ik ga niet eerder weg voordat je hebt gehuild.' Huilen mocht ik vroeger niet; dat maakte m'n ouders giftig; nu nog hou ik het negen van de tien keer tegen. Soms kan ik me een beetje laten gaan; toen ik bijvoorbeeld die film zag over dat jongetje dat ontvoerd en misbruikt is: My First name is Steven. Even janken en dan is het weer over. Ik kwam een keer bij de rechter commissaris vandaan toen mijn moeder net werd voorgeleid. Ik had drie rechercheurs bij me; dat gaf me een heel veilig gevoel en daardoor durfde ik me te laten gaan. Ik heb een poos op een schouder staan janken. Dat was de eerste keer dat ik bij een ander over m'n verleden heb staan huilen. Ik zie Robert eigenlijk als een van m'n redders. Mijn hele leven heb ik in een diepe put gezeten; ik heb steeds geprobeerd naar boven te klauteren en ben telkens weer naar beneden gezakt... tot het moment dat hij in m'n leven kwam: hij heeft een ladder laten zakken. Maar uiteindelijk heb ik toch een punt achter die relatie gezet, want hij was ook een SM'er. Ik lijk wel een magneet voor dat soort mensen. Dat het vreemd was heb ik me pas achteraf gerealiseerd. Ik ben er in Vaassen achter gekomen, maar ik schrok er natuurlijk niet van: seks was voor mij nu eenmaal SM; ik was niet anders gewend dan vastgebonden te worden. Vergeet niet dat ik alleen om m'n vermoorde kinderen ben ontsnapt; de rest interesseerde me niet; dat was écht gewoon. Met Robert was het trouwens niets vergeleken bij wat ik had meegemaakt; een spelletje: een beetje slaan; softe SM. Bovendien gaf ik om hem en dan is SM ook heel anders. Robert en ik zijn een 'escort' begonnen om geld te verdienen om wraak te nemen op alle schoften die niet voor de rechtbank komen. Ik wilde ze allemaal laten neerschieten, maar dat idee heb ik laten varen. Die escort was zijn idee, maar hij vroeg wel of ik het wilde; ik heb me altijd z'n gelijke gevoeld. Ik heb ja gezegd want ik vond het eigenlijk heel gewoon. Als ik m'n kinderen opvoed in een sfeer van: 'Jullie mogen in de gang poepen' en ze horen nooit: 'Dat is niet normaal,' dan blijven ze in de gang poepen. Klanten bedienen: ik wist niet beter en het was het enige wat ik kon. Ik beleefde er geen lol aan, maar ook geen verdriet.
Voor mij was die escort gewoon, maar dat het natuurlijk volslagen geschift was, ben ik gelukkig gauw gaan inzien door mensen die ik vertrouwde en die zeiden: 'Niks gewoon.'
Bumper zei dat bijvoorbeeld, m'n vertrouwensman bij de politie. Ik had hem in de zomer van '91 leren kennen. De buren hadden hier op een avond een hoop kabaal en gekrijs gehoord; ze zagen dat er iemand met een klap de voordeur dichttrok en wegliep, en belden de politie.
Ik was geflipt toen Robert me op een avond op bed had vastgebonden. Ik moet er onbewust mee bezig zijn geweest dat het niet goed was, want ik begon te krijsen als een speenvarken. Ik wilde het echt niet, maar hij dacht natuurlijk dat ik dat maar speelde om hem op te winden.
'Tja, het moet toch.'
Daarna is hij 'm gesmeerd zonder me los te maken. De kinderen zijn door alle herrie heen geslapen. Dat geschreeuw waren ze allang van me gewend; in Elburg hoorden ze niet anders. Als jij kinderen laat opgroeien met elke dag keiharde muziek, slapen ze daar ook doorheen. Bumper en een collega kwamen de deur forceren en hebben me van bed losgemaakt. Ze wisten van m'n verleden, dus ze dachten dat iemand uit Elburg of Epe me op het spoor was gekomen en hebben m'n hele huis doorzocht. Ik was woest, ik zei: 'Jullie zitten nou zo te zeiken over dit voorval, maar het ergste van Epe is blijven liggen.'
Toen wilde Bumper wel eens weten wat. Dat was het begin. Door hem zijn uiteindelijk de tweede en derde aangifte over de babymoorden en de betrokkenheid van de Epese politie tot stand gekomen, want na die avond is hij heel vaak bij me langs geweest en langzamerhand is hij m'n vertrouwensman geworden. Eerst heb ik hem stukje bij beetje over de moorden verteld en daardoor wist ik dat ik hem voor honderd procent kon vertrouwen. Daarna durfde ik hem dus ook over de betrokkenheid van de politie te vertellen. Ik denk dat Bumper het niet alleen vanuit puur beroepsmatige nieuwsgierigheid deed, want bij hem begon ik iets over medeleven te leren. Hij is een gevoelsmens: als er iets niet goed zit zegt hij dat; als ik niet goed antwoord geef, vist hij net zo lang tot hij het weet; en als hij vindt dat ik onzin verkoop, zegt hij dat recht voor m'n raap.
Hij bleef maar wroeten en vragen.
Uiteindelijk zei ik: 'Goed, ik zal een paar woorden noemen en dan moet jij daarop reageren.' Ik zei woorden als verkrachting. Zegt hij: 'Dat is seksuele gemeenschap tegen de wil van het slachtoffer.'
Op een gegeven moment zeg ik: 'Kannibaal.' Zegt hij: 'Dat is natuurlijk een menseneter.'
Ik viel in een gat; ik kon niks meer uitbrengen. En hij dacht: dat woord hoort niet in het rijtje thuis, maar het betekent wel iets. Hij begreep dat er veel meer achter zat en is net zo lang blijven vissen tot ik hem over de moord op Patrick durfde te vertellen. Dat woordspelletje was omdat ik met alle geweld moest weten of ik hem kon vertrouwen, want ik had die dingen al vaker aangegeven aan hulpverleners bijvoorbeeld maar dan haakten die af en klapte ik dus ook weer dicht. Dat heeft Bumper niet gedaan. Ik heb er anderhalf jaar over gedaan om het grootste gedeelte over de kindermoorden te vertellen en dat heeft hij in december '92 op papier gezet.
Na Joop was Bumper dus de tweede politieman die me helemaal serieus nam, die me niet zag als een fantast die dingen verdraaide... en toch was dat doodeng. Vind je dat gek? Ik kreeg het Spaans benauwd omdat hij me ging geloven, want daar kon ik niets tegen zeggen; daar kon ik niet op reageren. Tegen iemand die mij niet geloofde kon ik klootzak zeggen en weggaan.
Nu was er opeens iemand die me wel geloofde. En dan met die persoon verder gaan... dat heb ik toch nooit gekend? Toen hij 's avonds wegging nadat ik hem een stukje had verteld, was ik als de dood dat hij me krankzinnig vond, dat hij me zou laten stikken. Moest ik iets doen, moest ik nog wat zeggen? Ik wist het echt niet. Iemand hebben die ik vertrouwde was echt eng.
Hij kwam steeds vaker; in het begin als politieagent; later als vriend. Of hij belde om te vragen of ik het aankon; of ik hulp nodig had. Zonder Bumper was er van de laatste aangiften niets terechtgekomen; dan had ik ze misschien nooit gedaan. Maar op één na zeiden al zijn collega's: 'Joh, dat kan helemaal niet gebeurd zijn. Kijk maar uit, straks ga je op je bek.' Toen er later bekentenissen kwamen, zeiden ze: 'Zie je wel, we hebben het altijd wel geweten.' Dat maakt me woest, want in het begin noemden ze alles wat ik zei fantasie.
Toen ik in '90 voor het eerst weer met de politie over mijn verleden begon te praten, durfde ik niets te vertellen over die agenten die me ook hebben gepakt. Ze werkten daar nog en ik heb wel altijd laten blijken dat ik een bloedhekel aan ze had en ze er niet bij wilde hebben. Ik durfde het pas te zeggen toen ik hier zat, en dan nog pas na een hele tijd. Ik durfde het omdat Bumper me geloofde en ik hem vertrouwde. Ik dacht: nu moet ik daar ook over gaan praten; ik moet minstens een signaal geven.
Ik zei: 'Ik kan niet alles in één keer vertellen wat er is gebeurd, maar er is veel meer gebeurd met de politie.'
Hij zei: 'Dat moet je vasthouden tot je je beter voelt en dan kom je ermee voor de dag.'
Me 'beter voelen' is voor mij een moment dat ik depressief ben, want dan wil ik juist een heleboel dingen kwijt; dan zeg ik dingen die me hoog zitten. Dat moet dan op dat moment en dan moet je niet tegen me zeggen, zoals de hulpverlening: 'Kom woensdag maar om acht uur,' want dan is de kans groot dat ik het niet meer kan. Dus op een moment dat ik depressief was, is Bumper er weer over begonnen en heb ik verteld dat ik door die gasten was misbruikt. Hij zei: 'Oké, dat gaan we ook aanpakken.'
En dat heeft hij gedaan. Hij heeft de aangifte over de baby's persoonlijk naar Epe gebracht en tegen Leo Wolff gezegd dat er ook een aangifte tegen de politie aan zat te komen. Daar werden ze knap zenuwachtig van. Voor die aangifte heeft hij een afspraak met een rechercheur van het Epese team gemaakt. Die zei: 'Fax het maar.'
'Nee,' zei Bumper, 'ik breng het persoonlijk naar de man die het gaat behandelen. En als die het niet doet, doe ik het zelf.' Die rechercheur heeft er goed op gereageerd. Hij stond er helemaal achter en wilde het allemaal gaan uitzoeken. Maar Wolff heeft behoorlijk tegengewerkt; die wilde het laten liggen. Hij zei: 'Dat kan wel wachten. Er zijn belangrijkere dingen.' Twee rechercheurs hebben toen voor elkaar gekregen dat ze rechtstreeks verantwoordelijkheid aan de officier van justitie moesten afleggen. Zo kon Wolff er niet meer tussen zitten.
De jongens van de recherche hebben het vrij moeilijk met de zaak gehad, vooral in het begin; dat kon ik aan ze merken. Ik kan me nog goed herinneren dat ik iets vertelde, en dat zij dan zeiden: 'Jezus, niet te geloven...' Ik kon aan hun gezicht aflezen dat ze zoiets nog nooit hadden meegemaakt. Daardoor deed ik een stapje terug en hield ik verder m'n mond. Maar goed, dan kwamen ze daar later weer op terug en zo ging dat de hele tijd. Eén man van het team heeft maanden thuis gezeten omdat hij het zich te veel heeft aangetrokken.
De meesten vinden het moeilijk om met mij om te gaan. Ik ben bijvoorbeeld heel boos geworden toen de politie naar de babylijkjes is gaan graven. Komen ze me vertellen: 'We hebben gegraven, maar niks gevonden.'
Dat is een dreun. Ik werd kwaad omdat ze mij niet hadden ingelicht dat ze het gingen doen en waarom. Ik had het van tevoren willen weten; dan had ik me erop in kunnen stellen; misschien had ik wel mee gewild. Ik was helemaal van de kook en dan moet je niks meer zeggen; dan moet je ook niet in m'n buurt komen. Ze vroegen me later waarom ik zo boos was geworden.
Ik zei: 'Stel je maar voor dat er een kind van jou is begraven. Jij weet zeker dat het daar ligt, al hoeft dat niet eens zo te zijn. Iemand gaat daar graven, of de baas van een begraafplaats zegt: 'Zo, dat graf verplaatsen we naar daar en daar,' zonder jou erin te kennen. Hoe zou jij dat vinden?' Toen begrepen ze het. Het team hield me op de hoogte als er iets gebeurde waarvan ze dachten dat ik het wilde weten. Marcel belde me bijvoorbeeld toen ze m'n ouders weer hadden opgepakt. M'n moeder was in februari vervroegd in vrijheid gesteld en ging net bij m'n vader op bezoek in het huis van bewaring in Zutphen. Daar zat hij omdat ze niet wisten waar ze hem anders moesten plaatsen. Zij is bij de ingang aangehouden en m'n vader op hetzelfde moment binnen. Ik gaf de telefoon aan José, de gezinsverzorgster, omdat ik niets kon uitbrengen. Er knapte letterlijk iets in me; dat voelde ik gewoon. Ik ben naar de wc gegaan en vanaf dat moment ben ik gaan vloeien. Ik ben drie weken blijven bloeden en ik voelde me heel slap. Net toen het gestopt was hebben ze Wouter opgepakt en toen begon het weer. Kreeg ik injecties om het tegen te gaan, maar vanaf dat moment gaat het slecht; ik bloed voortdurend. Misschien moet dit weer negen maanden duren.
Zou het van opluchting zijn? Ik weet het niet. Aan de ene kant dacht ik: misschien komt er nu eens naar buiten wat ik het liefst wil weten, namelijk: waar zijn m'n kinderen, wat hebben ze ermee gedaan, waar zijn ze begraven? Ik wist wel dat het niet kon, maar m'n gevoel zei: ik krijg ze terug. Als ik weet waar ze zijn krijg ik ze in zekere zin ook terug; gevoelsmatig. Aan de andere kant had ik iets van: o, mijn god, wat maak ik allemaal los? Kan ik het aan? Zullen ze wel bekennen?
Peter, een van de rechercheurs van dat team, heeft m'n vader verhoord. Hij zei later: 'Als ze me ooit vragen om eens een kampbeul te beschrijven, beschrijf ik jouw vader.' Ik vroeg: 'Waarom?'
Hij zei: 'Dat kan ik je niet zeggen. Het zit 'm in zijn manier van doen, z'n manier van praten, van je aankijken, in het veranderen van het ene op het andere moment. Hij kan heel vriendelijk zijn en het volgende moment krijg je er geen woord uit, wil hij niks met je te maken hebben.'
Ik heb veel aan het team te danken en als Bumper er niet was geweest was ik er waarschijnlijk ook niet meer geweest. Hij heeft me de moed gegeven om door te leven, want de ellende hield maar niet op. Toen ik vlak voor de zomer van '93 hoorde dat Wouter m'n kinderen nog vóór m'n vlucht heeft laten misbruiken, hield ik het echt voor gezien: ik wilde eruit stappen en Bumper heeft dat voorkomen.
De sociale dienst had me een vakantie aangeboden. Ik mocht kiezen waar ik met de kinderen heen wilde, dus dat werd Port Zélart de. Maandag zijn we erheen gegaan en dinsdag belde Marcel. Hij zei: 'Ik moet een handtekening van je hebben onder een aangifte, anders kunnen we Ruud van Gaais niet aanpakken. Vind je het goed als ik op je vakantieadres langskom? Anders moeten we hem vrijlaten en weer oppakken.' Hij deed erg geheimzinnig: 'Ik heb nog iets te zeggen, maar dat komt morgen wel.'
Marcel is woensdag met z'n vrouw gekomen. Zij is met m'n gezinsverzorgster en de kinderen weggegaan, zodat ik alleen met hem was. Ik dacht dat ik een handtekening moest zetten, maar de aangifte moest nog worden opgesteld.
Hij zegt: 'Je zult het niet leuk vinden wat ik je ga vertellen.'
Ik zeg: 'Draai er nou maar niet omheen; daar word ik niet goed van.'
Toen vertelde hij dat Ruud met Barbara het bed in was geweest. Ruud was opgepakt omdat hij erbij is geweest toen ze Patrick hebben begraven. Dat heeft hij bekend en daardoor is die zaak aan het rollen gekomen. Marcel belde later die dag naar Heerde en hoorde dat Ruud ook had bekend dat hij Max had misbruikt. En niet zomaar een beetje fiegelen. Ook Mieke had hij misbruikt, maar ik weet nog steeds niet precies wat er met haar is gebeurd. Ze waren toen dus hooguit 2, 3 en 4.
Alle stoppen sloegen door. Ik ben alles wat ik te pakken kon krijgen stuk gaan smijten en het heeft zeker tien minuten geduurd voordat Marcel bij me in de buurt kon komen, want ik vloog hem aan.
Zij reageerde hier zeer emotioneel op. Onmiddellijk nadat ik haar de mededeling had gedaan smeet zij voorwerpen, die zij in (sic) handbereik had, door de kamer. Zij gilde dat dit niet kon want Mieke was immers nog maar een baby. Ze was totaal buiten zinnen. Een poging haar enigszins te kalmeren had geen ander effect als (sic) slaan en schoppen in mijn richting. Hierna zakte zij op de bank ineen en heeft geruime tijd hevig gehuild. Na verloop van ongeveer 10 minuten was het weer mogelijk enig contact met haar te krijgen.(...)
(proces verbaal 23.6.'93)
Later hoorde ik dat ze door Ruud, Gerrit en Alfred van Gaais zijn misbruikt en volgens hen zijn er meer mannen geweest die het hebben gedaan; ook waar zij bij zijn geweest. Ik heb er destijds nooit iets van gemerkt. Wouter moet het geregeld hebben als ik op pad was voor collectes. Daarom wilde hij natuurlijk ook precies weten hoe laat ik weer thuis zou zijn; dan kon hij z'n gang gaan. Ik heb nooit signalen gehad; misschien bedreigde hij ze wel om te voorkomen dat ze me iets zouden vertellen.
Van Barbara wist ik het al langer. Dat heb ik meteen in m'n aangifte van '90 gezegd. Van de andere twee vermoedde ik het alleen, maar ik wilde er nooit aan, omdat ik in de overtuiging leefde dat ik ze overal buiten had kunnen houden. Ik vermoedde het door hun manier van doen, door hun gedrag, door de manier van aandacht vragen; in de loop van de jaren waren het allemaal kleine dingen. Max plast vaak in bed. Als hij naar bed moet, komt hij er tien keer uit: hij is bang om te gaan slapen. Mieke ligt altijd te huilen. Als ik Barbara of Max wil douchen, mag ik nooit aan hun billen zitten; dan is het: 'Nee, nee, nee!' Ze worden nog altijd hysterisch als ze moeten meedoen met gym. Ik denk niet dat het om de gym is, maar het gezamenlijk douchen. Het zal allemaal met vroeger te maken hebben.
Dat geeft problemen op school en ik probeer dat nu uit te vechten. Als ze niet willen, hoeven ze niet van mij. Ik heb aangeboden dat ze iets eerder naar huis komen, snel douchen en dan weer teruggaan, maar dat wil de juffrouw niet, omdat dat weer van de les afgaat. Ik zei: 'Dan moet je ook niet zeuren, dan is het gewoon: niet gy men.'
De kinderen zeggen er nooit iets over en ik ga er niet over beginnen. Ik ben bang dat ik te veel overhoop haal, dus ik wacht wel af: zodra ze erover beginnen zal ik met ze praten, hoe moeilijk ik sommige dingen ook vind.
Zodra er iets is dat m'n kinderen aangaat, raakt het me pas echt. Ik zie Max, Barbara en Mieke in de eerste plaats als mijn kinderen, maar ik vraag me toch vaak af wie de vaders zijn. In Max herken ik trekken van mijn broer. Als hij boos is kan hij net zo kijken als Adriaan en daar schrik ik dan van. Barbara lijkt op de zoon van Lakei, en van Mieke kan ik het niet zeggen. Ik zit natuurlijk vaak naar ze te kijken en dan vraag ik me van alles af. Niet omdat ze me aan het verleden of aan die gasten van vroeger herinneren, maar: kan dat eigenlijk wel, kinderen van familie, zou er dan niet van alles met ze mis zijn, krijgen ze niet allerlei ziekten en hoe kun je daar achter komen? En als ik problemen met Barbara heb zit de gedachte dat ze van Lakei kan zijn me geweldig dwars. Hij is misschien wel de grootste sadist van het hele stel en ik vraag me dus af of sadisme erfelijk is. Ik schrik me bijvoorbeeld een ongeluk als ik zie dat Mieke de poes bij de oren optilt. Ik weet best dat veel kinderen zulke dingen doen, maar toch... het houdt me erg bezig. Zonder m'n kinderen had ik het niet overleefd, maar ik word krankjorum als ik tot me laat doordringen wat ze allemaal hebben moeten meemaken. Dat is veel meer dan ik voor mogelijk hield. Ik weet nu bijvoorbeeld ook dat Max de moord op Patrick heeft gezien. We zijn een keer bij de schoolarts op de G.G. en G.D. geweest. De dokter vroeg hoeveel broertjes en zusjes hij had. Dat vind ik sowieso moeilijk om te vertellen: ik kan moeilijk het hele rijtje dat er niet meer is gaan opnoemen; dan ben je zo twee uur verder en daar heb ik niets aan.
Ik zeg: Twee zusjes.'
Hij zegt: 'Niet waar mamma, je hebt meer kindjes gehad. Er is ook een kindje dat pappa dood heeft gesneden.' Ik dacht dat m'n hart stilstond.
Tegenover die dokter wist ik niet wat ik moest zeggen. Ik zei maar dat ik het niet aankon, dat ik wel een maatschappelijk werker zou laten bellen; ik heb z'n kleren bij elkaar gegrist en ben vertrokken. Max was nog niet eens aangekleed; dat heb ik beneden in de hal gedaan. Hij moet er dus bij zijn geweest. En later vertelde hij dingen die hij anders niet kon weten. Mamma had een blinddoek om; ze lag op bed; oma en opa stonden erbij. Van die dokter heb ik niets meer gehoord.Ik heb buien dat ik al die schoften in Elburg en Epe wil doodschieten.
Die vakantie in Port Zélande was dus niet zo leuk; ik wilde toen echt een eind aan m'n leven maken. Ik heb in m'n dagboek geschreven wat Bumper toen heeft gezegd:
'Dieper dan nu kun je niet zinken, dus als je eruit wil stappen hou ik je niet tegen; ik begrijp het helemaal, want wat jij hebt meegemaakt is heel veel voor een mens om te dragen. Maar ik vind wel dat het tijd is om een keus te maken: of je maakt er een eind aan, of je besluit er voorgoed uit te klimmen, mét die rugzak ellende op je rug. Als je dat doet, beloof ik je dat ik met je mee zal lopen tot je het alleen kunt, of tot er iemand anders is die je vertrouwt en die het overneemt. Denk maar niet dat je die rugzak ooit zult kwijtraken; je moet accepteren dat die er is. Waarschijnlijk kun je 'm op een gegeven moment wel op een geheime plek leggen. Dan maak je 'm af en toe open; je haalt er een probleem uit en dat ga je dan met of zonder hulp oplossen. Niet die hele rugzak tegelijk omkeren, want dan verdrink je.'
Ik heb het niet uitgemaakt met Robert toen hij die avond bij me was weggegaan zonder me los te maken; ik was veel te blij dat ik een vriend had. Hij kwam de volgende dag zeggen dat het hem speet en dat hij niet weg had mogen gaan. Ik had nog nooit een man meegemaakt die sorry tegen me zei, dus dat accepteerde ik en alles ging gewoon door.
Ik heb ook één dag in een club in Den Haag gewerkt. Ik vond het verschrikkelijk vervelend. Je zit er maar een beetje te roken, tv te kijken en tijdschriften door te bladeren en je krijgt van die zwetende, ouwe sulletjes. De derde klant was een spastische jongen, en dat kon ik niet; dat vond ik zo erg. Hij was met de taxi gebracht. Ik moest hem de trap af helpen, ik moest hem uitkleden, ik moest hem wassen, ik moest hem goed op het bed leggen, ik moest hem een condoom aandoen...
Ik vond het verschrikkelijk, alsof ik met een kind ging vrijen. Ik kon heel goed begrijpen dat hij er behoefte aan had. Alleen, m'n eigen verleden dook op, van: ik heb het altijd tegen m'n wil gedaan en nu sta ik zelf een klant uit te kleden. Hij kon niet eens zeggen of hij iets wel of niet wilde, want hij kon nauwelijks praten. Vroeger was er van alles met mij gedaan en nu moest ik opeens iets met iemand anders doen.
Ik ben naar de baas gegaan en heb gezegd:'Ik kan dit niet; ik ga weg en ik kom ook niet meer terug.'
Ik kreeg er zo'n spijt van; ik heb dikwijls gedacht: zal ik proberen te achterhalen waar hij werkt, of waar hij studeert, of waar hij woont?
Ik wilde zien of het toch mogelijk was met hem, want bij wie kon hij nou anders terecht dan bij een hoer? Maar ik heb het laten varen; ikdacht: misschien maak ik het alleen maar erger.
In maart '93 heb ik er helemaal een punt achter gezet en die escort had ik toen nog maar kort gedaan. Bumper had het al meteen gezegd: als ik ermee door wilde gaan zou hij dat respecteren, maar hij stond er niet achter. Ik denk dat hij zo'n invloed op me heeft omdat hij me vrij laat en respecteert.
Het kwam toen een SM klant me had besteld; een chirurg. Robert zat aan de telefoon. Ik hoorde dat er van alles werd afgesproken en toen: 'Zevenhonderd gulden.' Later in het gesprek werd dat twaalfhonderd gulden. Toen hij de telefoon neerlegde kreeg ik te horen dat die vent in het ziekenhuis werkte en me in een of ander hotel wilde ophalen om naar een SM club te gaan. Daar wilde hij m'n schaamlippen aan elkaar naaien en vervolgens met geweld bij me naar binnen dringen door de hechtingen te forceren. Hij garandeerde dat alles veilig zou gebeuren. Of ik dat wilde en zo ja, of ik er dan maar naartoe wilde gaan.
Ik ben met mijn stomme kop nog op de trein gestapt ook, maar onderweg begon ik te twijfelen; in plaats van naar die afspraak toe te gaan, ben ik naar Marcel bij het team in Epe gegaan. Ik heb hem toen voor het eerst verteld over de escort en dat ik het deed om het geld bijeen te krijgen om al die rotzakken van kant te laten maken. Marcel reageerde bikkelhard. Hij zei:
'Je kunt het je kinderen niet aandoen en je kunt het ook de kinderen die je kwijt bent geraakt niet aandoen. Want dan gaan mensen denken dat je het er allemaal naar hebt gemaakt.' Dat was een gigantische klap in m'n gezicht. Hij keek me aan en zei:
'Ja, dat klinkt hard, maar je moet er echt mee stoppen.' Hij stond rustig een sigaartje te roken en delen van m'n dagboek te kopiëren. Ik was razend; ik dacht: hoe kun je dat zeggen? Hij heeft me naar het station teruggebracht en bood aan om met me mee te gaan, maar ik wilde alleen terug en dat is goed geweest, want in de trein heb ik op de terugweg diep zitten nadenken. Toen drong het pas tot me door waar ik mee bezig was en dat ik die escort gewoon deed als een vlucht, want ik vond het ook een prettig idee dat ik m'n ouders kon laten zien: zie je wel, ik ben geen nul, ik kan best m'n eigen boontjes doppen. In de trein realiseerde ik me dus dat het niet goed was wat ik deed, dat ik er niks mee terug kreeg en dat ik er helemaal geen wraak mee kon nemen op wie dan ook. Ik dacht: Marcel heeft nog gelijk ook, ik heb alleen mezelf ermee.
Dat was op 4 maart, de dag nadat Max zeven was geworden. Die chirurg was natuurlijk kwaad geworden; hij had naar Robert gebeld om te vragen waar ik bleef. Toen ik 's avonds laat thuiskwam bleken m'n kinderen al vanaf zeven uur door Robert in de steek gelaten.
Dat was het eind van m'n loopbaan en het moment dat ik met alles ben gekapt, want ik wilde ook geen SM meer. Ik heb tegen Robert gezegd dat ik er een punt achter zette. Tot de grote vakantie heeft hij het volgehouden om als vriend te blijven komen en verder niks te doen. Daarna is het afgelopen, want hij wilde toch meer dan ik hem kon geven. We zijn nog wel vrienden.
Iedere stap kost moeite, maar het zijn wel stappen omhoog, alsof ik maar heel langzaam wakker kan worden uit een nachtmerrie die meer dan twintig jaar heeft geduurd.
'Het verbaast me meer dat Yolanda de moed had om te ont snappen, dan dat ze vervolgens opnieuw in een situatie te rechtkomt van misbruik en prostitutie. Vrouwen met een geschiedenis van incest en mishandeling lopen daar in het al gemeen een hoog risico op, omdat ze niet anders kennen.Een collega van me heeft ooit een pooier aan het woord gelaten die zegt prostituees met opzet onder vrouwen met een incestgeschiedenis te rekruteren. Waarom? Ze hebben zich al tijd geschikt bijvoorbeeld uit angst hun vader of broer tjeverliezen en zullen die gehoorzaamheid ook in de prostitu tie tegenover hun pooier aan de dag leggen. Wat hij ook doet, ze zullen alles doen om hem te vriend te houden.'
(prof. Van der Hart)
Natuurlijk, wat denk je: als ik eerder iemand als Pieter had ontmoet was ik er eerder mee gekapt; als ik dus eerder iemand was tegengekomen die me had laten zien hoe gewone seks is en hoe prettig dat kan zijn. Pieter had ik leren kennen via een cursus die ik heb gevolgd. Hij woont twee flats verderop en was gescheiden. Hij belde vaak op; gewoon om te vragen hoe het met me ging, of hij kwam even een bakkie bij me halen.
Ik heb hem op een gegeven moment verteld wie ik was, maar hij liet het aan mij over of ik iets over m'n verleden wilde vertellen. Ik voelde me erg op m'n gemak met hem, want hij wilde niets van me en kon goed luisteren; zulke mensen had ik nog niet zo vaak ontmoet. Ik ben Pieter bij stukjes en beetjes over vroeger gaan vertellen. Ik zag hem af en toe bleek weg trekken en dan zweeg ik. Maar dan zei hij telkens:
'Vertel toch maar. Ik kan er wel tegen.'
Op een keer vroeg hij: 'Maar je hebt toch wel eens normaal gevrijd? Ik zei: 'Hoe weet ik nou wat normaal is? Leer jij me dat dan.'
Ik had er al een poos stiekem aan zitten denken, want ik vond hem heel aardig. Maar ik durfde het nooit te zeggen, en toen ik het er zomaar had uitgeflapt kon ik niet meer terug. Zat hij me met zulke ogen aan te kijken; zo van: ben jij wel goed wijs?Hij zei: ik?'
'Ja, jij.'
Hij moest er eerst een paar dagen over nadenken. Toen zei hij: 'Stel dat je daarna instort, of dat je je dan pas realiseert wat er allemaal is gebeurd? Of dat daardoor het vertrouwen tussen ons wegvalt?'
Ik hield voet bij stuk en uiteindelijk heeft hij erin toegestemd. Het licht moest uit. Ik wilde niet dat hij me zag, want ik schaam me voor m'n lichaam, vanwege al die littekens. De meeste zijn van het slaan. Ik zit onder de striemen en witte plekken waar ze sigaren en sigaretten op me hebben uitgedrukt. Dit litteken op mijn been is van een keer dat mijn broer daar een gebroken fles in heeft gestoken omdat ik ergens niet aan wilde meewerken. Dit op m'n onderarmen zijn krassen van een scheermes; dat heb ik zelf gedaan. Ik heb het een paar weken geleden gedaan, toen ik hoorde dat m'n vader z'n bekentenis weer had ingetrokken. Ik doe dat wel vaker. Als ik me niet kan uiten moet ik mezelf iets aandoen om weer verder te kunnen. Dat klinkt heel stom, maar het is wel zo. Ik ben zo gevoelloos en leeg van binnen dat ik mezelf pijn moet doen om me weer levend te voelen.
Op m'n tepels zitten littekens van die spelden. Ze hebben er in gestoken en gesneden en dat blijf je zien. Die, en de littekens op m'n schaamlippen vind ik het ergst, omdat ze me in mijn vrouw zijn kwetsen. Het zit allemaal onder m'n kleren, maar als ik ga douchen word ik er steeds aan herinnerd; en omdat ik vaak douche word ik er vaak aan herinnerd. Beneden is het redelijk hersteld. Ondanks alles wat ze met me hebben gedaan ben ik preuts gebleven. Ik was als meisje al verlegen. Als ik een te korte rok aan had, liep ik er constant aan te sjorren. Ik draag liever een broek, net als m'n broer. Ik wilde altijd liever een jongen zijn. Nog steeds, trouwens. Het licht moest dus uit en het heeft een keer of zeven geduurd voor Pieter en ik echt iets met elkaar deden. De keren daarvoor heeft hij me alleen maar gestreeld en gestreeld en nog eens gestreeld; en vastgehouden. Ik vond het doodgriezelig. M'n wereld stond op z'n kop: dingen die echt griezelig waren had ik m'n hele leven doodgewoon gevonden en nu gebeurde er iets gewoons en had ik het niet meer. M'n hele huid was klam van de zenuwen. Waar moest ik met mijn armen heen? Die hadden altijd aan het bed vastgebonden gezeten. Moest ik iets doen? Ik had geen idee, maar ik voelde me zo veilig bij hem, zo warm.
Toen het uiteindelijk gebeurde was het alsof er een wereld voor me openging. De bewegingen waren hetzelfde, maar het gevoel was... zo anders. Erna kon ik niet stoppen met huilen. Dat ik al mocht janken van hem; zelfs dat kon hij begrijpen. Voor het eerst was ik ook belangrijk in bed en dat had ik nog niet meegemaakt; ik was totaal van slag.
Dankzij Pieter weet ik nu wat gewone seks is. Ik had er de wildste ideeën over gehad. Ik dacht: o jee, dat gaat heel lang duren en de volgende ochtend ben je pas klaar, of ben je nog bezig... ik zag het al helemaal voor me. Ik wist niet dat het maar een uurtje zou duren en dat je daarna gewoon kon liggen nagenieten. Niks teleurgesteld! De werkelijkheid is heel gewoon, maar lekker gewoon, en dat is juist het mooie: juist daarom ben ik hem ook zo dankbaar. Ik dacht: zie je wel, nu heb ik er zélf om gevraagd, en nu lukte het wel, en ik heb het prettig gevonden. Ik ben een gewoon mens, net als ieder ander.
Vroeger wilde ik nooit een hoogtepunt krijgen. Ik heb er toen nooit een gehad en daar ben ik nu heel blij om. Misschien had ik het gevoel dat ik later niet wilde denken dat ik er plezier aan had beleefd. En zij mochten zeker niet denken dat ik er plezier in had. Plezier beleven aan seks hoorde bij hun wereldje. Ik dacht: zodra dat gebeurt ben ik één van hen; dan hoor ik erbij, dan hebben ze me. Ik wilde er niet bij horen, punt.
Als ik depressief ben, kan ik soms niet inzien dat ik werd gedwongen om mee te doen. Dan zeg ik tegen m'n vriendin: 'Maar ik heb er toch aan meegedaan?'
Zegt zij: 'Wat zeur je nou? Je hebt het toch nooit gewild? Je hebt het nooit lekker gevonden? Je hebt toch nooit een orgasme gehad?' Dat helpt.
Een eigen seksualiteit heb ik vroeger nooit gehad; daar wilde ik ook niets van weten. Als ik maar het gevoel kreeg dat ik met iemand naar bed wilde, voelde ik me al schuldig. Ik deed het ook nooit met mezelf, dus ik wist niet eens hoe een orgasme voelde. Jaaaaa... nu wel.
Moet je mij zien, ik bloos anders nooit. Met Pieter dus. Het klinkt misschien heel dom, maar als ik vroeger zo was misbruikt had ik nooit aangifte gedaan.
Ik heb tegen Pieter gezegd: 'Ik wil het wel vaker op jouw manier, maar alleen als het spontaan van twee kanten komt.' Zodra zich iets lichamelijks tussen Pieter en mij begon te ontwikkelen kon ik me wel voor m'n kop slaan dat ik met Robert zo lang was doorgegaan en kreeg ik daar weer schuldgevoel over. Keek ik terug en dacht ik: ben ik van dat gajes in Epe en Elburg af, ga ik er verdomme uit eigen vrije wil mee door. Pas toen ik hem leerde kennen en dus een gewone vriend kreeg, ben ik gaan inzien hoe fout ik al die tijd bezig was geweest, en hoe krankzinnig mijn seksleven altijd is geweest.
* * *
Ik kan nog steeds geen mannen om me heen velen, hoeveel ik ook om Pieter geef, maar hij is nog steeds een goeie makker van me. Ik moet geen vaste relatie. De ene helft van me zegt wel: Ja, dóen, maar dan komt er een gevoel boven dat zegt: Het lukt niet. Als Pieter kwam, dacht ik: hartstikke leuk; maar als de kinderen naar bed waren voelde ik me bang en opgelaten en ging ik maar van alles bedenken om te doen. Ik kan er niet tegen om dag en nacht het gevoel te hebben dat ik van iemand ben; dan ga ik op alles en iedereen afreageren. De ene keer smijt ik van alles stuk; dan weer loop ik voortdurend heel dom te giechelen; de andere keer krijg je geen woord uit me en ben ik totaal in mezelf teruggetrokken. Ik ben alleen een beetje rustig als ik op mezelf ben.
Ik kom er vanzelf wel achter of ik echt nog iemand naast me wil. Pieter heeft wel voor een nieuw keerpunt in m'n leven gezorgd en daar ben ik hem heel, heel dankbaar voor.
Op het moment moet ik niets van seks hebben. Op tv wil ik er niets van zien. Ik zet alles uit wat met baby's, liefde, intimiteit of geweld te maken heeft; ik zap dus wat af. Er zat laatst een stel in de Honey moon quiz met elkaar in bad. Zet ik uit, wil ik niks van weten. Dat stel kwam notabene uit Epe.
Ik kan dus geen man om me heen velen en zeker niet iemand aan wie ik gehecht raak. Iedere keer dat zo iemand de voordeur uit gaat denk ik: die zie ik nooit meer terug en dat maakt me bloednerveus. Toen Bumper met vakantie ging, dacht ik ook: jij komt nooit meer terug. Zelfs nu ben ik daar nog bang voor. Ik hecht me ook niet zo gauw.
Het zal best een poos duren voordat ik weer vertrouwen in mensen heb. En in vrouwen ben ik het bijna helemaal kwijt. Als er een vrouw bij me komt koffie drinken of me op straat aanspreekt voel ik me niet lekker. Ik heb dat überhaupt met vrouwen. Een juffrouw van school hoeft mij niet te vertellen dat m'n kinderen iets te laat zijn, want dan word ik link; terwijl ik het zo zou accepteren als het hoofd van de school het zou zeggen; dat is een man. Ik zit best raar in elkaar. Ik ben bijvoorbeeld niet immuun voor pijn geworden. M'n tandarts is een vrouw. Als zij me pijn doet word ik gek. Dat heeft alles met m'n moeder te maken. Ik kan het niet hebben als ze ook maar iets doet, maar in het ziekenhuis heeft een mannelijke verpleegkundige me geprikt om bloed af te nemen voor een AIDS test. Hij prikte achter elkaar mis en zoiets doet me dan weer niks.
Natuurlijk was ik bang voor AIDS. Het is niet één keer getest; hou op, ik had zowat geen bloed meer over, maar de proeven waren allemaal negatief. En dat is positief, begrijp ik.
* * *
Het verleden is er altijd. Het zijn beelden die door heel simpele dingen kunnen worden opgeroepen. Laatst nog: iemand komt buiten op Mieke af en zegt: 'Jij ziet er uit om op te vreten.'
Dan word ik dus knetter; dan komen die beelden weer terug; dat ik een stuk van m'n eigen kind moet opeten en iedereen er omheen staat te lachen. Ik word woest, ik schreeuw tegen dat mens: 'Hoe kun je dat nou in godsnaam tegen een kind zeggen? Je weet niet eens wat je zegt!'
Het is goed bedoeld hoor, dat besef ik achteraf ook wel, maar op zo'n moment kan ik er niet mee omgaan. Marcel belde een keer om te vragen of er iets over Lakei in m'n dagboeken staat. Ik zei ja. Hij zei:
'Mooi, dan zullen we dat varkentje ook eens villen.' Toen flipte ik ook. Hij bedoelt het niet zo, maar ik... ik kon dat niet horen, vanwege Patrick. Dat kind werd ook als een varken gevild en behandeld. Door Lakei notabene.
Ik begrijp het allemaal: er zijn allerlei dingen waar ik op flip en straks kunnen ze niets meer zeggen. Ik heb naderhand tegen Marcel gezegd:
'Je mag zulke dingen best zeggen, maar schrik dan niet van mijn reactie. Dat ik dan opeens heel boos of afstandelijk word, of zo.' Van alles herinnert me aan vroeger. Toen ik net het eerste deel van de aangifte had gedaan, zag ik op het journaal een stukje over baby's in Joegoslavië, die werden geslagen; baby's die overleden; toen sloeg ik door. Ik word eerst heel stil en probeer het te verbergen, maar op een gegeven moment ga ik met dingen gooien en me op iemand afreageren. Negen van de tien keer op mensen die ik graag mag. Of ik zak in een dal; dan zie ik alles negatief. Vanaf dat moment ging ik dat soort programma's uitzetten. Ik kom bij veel mensen over als een kouwe, kille kikker en ik vertel de dingen alsof ze me niets doen, maar die houding is altijd mijn redding geweest; ik kan mijn gevoel niet zomaar tonen. Mijn woede en verdriet komen wel als ik alleen ben.
Ik weet niet waarom ik niet helemaal gek ben geworden; misschien komt dat nog; daar ben ik soms heel benauwd voor. De kinderen houden me hier; als die er niet waren was ik allang dood. Het leven gaat in golven. Soms ga ik de diepte in en word ik depressief. Als ik het niet meer zie zitten ga ik naar het park. Als ik mensen met elkaar zie stoeien, als ik een man en een vrouw zie die elkaar omhelzen... dat vind ik altijd heel vreemd. Ik begrijp niet dat mensen zo leuk met elkaar omgaan. Ik zag een keer een vrouw van mijn leeftijd arm en arm met haar moeder lopen... het idee alleen al; ik moet er niet aan denken.
Als ik echt de diepte in ga sluit ik me af van alles en iedereen. Dan zeg ik geen boe of bah; dan weet ik nergens de goeie woorden voor te vinden; dan voel ik me angstig, alleen en in de steek gelaten. Tot er een moment komt dat ik denk: ik maak er een eind aan; hoe vaak ik dat niet heb geprobeerd. M'n vriendin Audrey hoort het al aan m'n stem als ik haar aan de telefoon heb. Ik ga niet uit en ook niet vaak naar buiten als het niet hoeft. Ik voel me alleen hier een beetje op m'n gemak. Ik heb me nooit ergens thuis gevoeld; ik ken dat gevoel eigenlijk niet. Hier begint het soms te komen, maar het jaagt me direct de stuipen op het lijf. Als ik hier zo zit, in m'n eentje en ik voel me goed? Dan slaat de schrik me om het hart. Zo van: mag dit wel? Welke tegenslag krijgen we nu weer? Zodra ik besef dat ik me goed voel is het alweer voorbij. Ik heb maar twee hartsvriendinnen; een is een moeder van een klasgenoot van m'n kinderen. Ze zijn alletwee Indisch. Die mensen zijn heel anders; in hun manier van doen, in hun houding; ze hebben meer warmte dan Nederlandse vrouwen. Die moeten zich vaak overal mee bemoeien. In het winkelcentrum word ik wel eens aangesproken door wildvreemde vrouwen die willen weten wat er met m'n kindjes is gebeurd. Een grote krant is zo stompzinnig geweest om de namen van m'n kinderen te publiceren; toen hebben ze op school een en een bij elkaar opgeteld en is dat als een lopend vuurtje rondgegaan.
Dan vragen ze: 'Gut, hoe is dat nou gegaan?'
Ik weet me geen raad en dan loop ik maar gauw door. Ze vragen het ook wel eens aan m'n kinderen.
'Ik hoor dat ze broertjes en zusjes van je hebben doodgemaakt; hoe is dat dan gegaan?'
Audrey hoeft niet van alles te weten; van haar mag ik zijn wie ik ben. Ze is behulpzaam, ze steunt me en ze staat altijd voor me klaar.Soms krijg ik een black out. Ik heb twee vertrouwenspersonen bij de politie. Hier is het Bumper en in Epe is het Marcel. Ik heb met ze afgesproken dat ik bel als ik de diepte in ga. Dan bellen ze me drie, vier keer per dag of ze komen langs. Het zijn goeie lui. Op een keer nam ik de telefoon een paar keer niet op; toen hebben ze de deur ingetrapt. Ze vonden me met m'n kleren aan onder de hete douche en ik kon me niet meer herinneren wat ik daar deed en hoe ik er kwam. Daarna klim ik uit dat gat en voel ik me weer gewoon. Tenminste, wat voor gewoon doorgaat. Ik ben doorlopend moe.
'... dat wij bij hoge uitzondering bij jou thuis komen als hetecht niet anders kan.'
(uit: telefoongesprek met een hulpverlener)
Ik lig voortdurend met de hulpverlening in de clinch. Na het nieuws dat de politieagenten vrijuit gingen was ik kapot. Die agenten hebben een politiebond achter zich. Ik sta er alleen voor. Wat kan ik nou doen?
M'n advocaat, m'n vrienden, Bumper, iedereen zegt almaar: 'Jouw tijd komt wel; het komt wel goed.' Ik denk: ja, maar nu zit ik ermee. De hulpverlening... het enige dat ze kunnen zeggen is: 'Je hebt toch gehoord dat de officier achter je staat?' Die had me gebeld om te zeggen dat ze de bewijsvoering niet rond konden krijgen, maar dat ze helemaal achter me staat. Daar koop ik wat voor.
Moest je op school de reacties meemaken als ik de kinderen wegbracht. Het is niet te geloven: onderwijzers, ouders van andere kinderen ze zeiden geen stom woord meer tegen me. Geen goeie morgen; niks. Dat is gezellig binnenkomen. Ik had voor de zoveelste keer het gevoel dat ik niet werd geloofd.
Dat was ik zat. Het hele kloteweekeinde van 9 oktober zat ik hier alleen. Ik kon er niet meer tegen, dus ik heb alle medicijnen geslikt die ik in huis had. Als Jaap een buurman niet toevallig was langsgekomen was ik er niet meer geweest. Hij heeft een sleutel,kwam poolshoogte nemen en heeft me naar het ziekenhuis gebracht. Ik was nog genoeg bij kennis om hem te laten zweren dat hij me daar niet zou achterlaten, want na een zelfmoordpoging willen ze je vasthouden. Ze hebben m'n maag leeggepompt en Jaap heeft me weer naar huis gebracht.
De hulpverlening kwam pas toen Marcel ze had gebeld om te zeggen:
'Joh, zou je niet eens gaan kijken of het lukt met haar?' Dus toen belden ze wel. Ik dacht: moet je nou op commando reageren? Als het niet uit hen zelf komt hoef ik ze eigenlijk niet. Ik mag op het spreekuur komen als ik problemen heb. Er is allang een afspraak dat ik niet naar dat kantoortje van ze hoef, omdat ik me alleen hier veilig voel. Maar dat bestrijden ze nu weer; je hebt me net horen bellen. Ze noemen me daar obstinaat. Ik noem het voor mezelf opkomen. Mag dat misschien, na twintig jaar als een ding zonder wil te zijn behandeld?
Officieel had ik drie hulpverleners. De baas heet Joep. Die zei: 'Ja, maar ik woon een heel eind uit de stad.'
Maar die twee anderen wonen hier en die zag ik ook niet. Als er iemand was gekomen was de stoom misschien van de ketel geweest en was er niks gebeurd. Jos, Herman en Joep deden het samen. Twee heb ik nooit gezien. Bij Joep heb ik een keer in de auto gezeten; kreeg ik hele verhalen. Z'n zoon is homo; z'n nieuwe vrouw heeft lang blond haar; ze is lerares; het gaat erg goed; de kinderen kunnen goed met haar opschieten; ze installeren cv; dat wordt zwart gedaan; scheelt drieduizend gulden... Ik heb zoiets van: wat heb ik daar nou aan?
Bumper weet het, de hulpverlening weet het, ik heb het zelf al zo vaak gezegd:
'Bij jullie moet alles maar op afspraak; dan en dan moet je komen en dan moet je dus praten. Iedereen in m'n omgeving weet dat het bij mij niet zo werkt. Ik kan alleen praten als ik behoefte heb om te praten; jij kunt komen, maar misschien heb ik dan geen zin om te praten; dan komt er niets uit me.'
Die spelletjesronde heb ik gehad. De aangifte is er gekomen omdat er een rechercheur was die dat begreep en respecteerde, die hier vaak genoeg is geweest zonder dat er iets bijzonders werd besproken. Ik heb al een stuk of tien hulpverleners gehad. Bij de RIAGG was besloten een groep te vormen: iemand van de politie die verantwoordelijk was voor m'n veiligheid, iemand die me psychisch zou begeleiden, gezinshulp om me thuis te helpen en iemand van de sociale dienst voor de financiën. In dat groepje zat Bumper ook. Op een gegeven moment was er een vergadering en zei iemand van de RIAGG:
'Er is nu iets gezegd wat we nooit hebben geweten. Hier begrijpen we niets van, we zijn ons rotgeschrokken.'
Ik zei: 'Wat dan? Dat zal ik dan ook wel weten, want dat moet bij mij vandaan komen.'
'Ja, dat zeggen we niet, want dan raak je helemaal van de kook en kom je in een dal.'
Ik was nijdig op Bumper, want hij bleek dat te hebben gezegd, 's Middags kwam hij bij me. Hij zegt:
'Nou, het is heel simpel. Dat ging om het voorval dat je hier vastgebonden lag en wij je kwamen losmaken.'
Ik dacht: gotsamme, moeten ze daar nou zo'n kouwe drukte over maken? Wat zullen ze dan zenuwachtig worden van de rest van m'n levensverhaal. Ik heb gekapt met de RIAGG, want die lieten me drieënveertig pillen per dag slikken; ik heb een gezinshulp eruit gegooid waar ik niks aan had; ik heb er een genomen die ik wel zag zitten en ben alleen doorgegaan met Bumper en met Paul van de sociale dienst. Ik ging op school een overblijf opzetten om overdag m'n handen vrij te hebben en daar heeft Bumper me in gesteund. Tot nu toe heeft het maatschappelijk werk een paar jaar lang alleen maar vergaderd over hoe ze mij zullen aanpakken. Op rotmomen ten zag ik ze niet. Toen wilden drie maatschappelijk werkers het samen doen. Ze wilden eerst proberen me door deze periode heen te loodsen en daarna kijken wat het beste is. Het is niet erg om drie man in te zetten, want dan kan de een altijd voor de ander invallen. Maar bij de confrontatie met m'n vader moest Bumper ze waarschuwen:
'Zou je er niet eens heen gaan?' 'Dat kan niet, want Joep is ziek.' 'Maar er zijn er toch nog twee?'
'Ja, maar Joep moet zeggen wie van ons erheen moet en die is dus ziek.'
Dat schiet niet echt op; toen is Paul Walda maar gekomen, m'n financiële man bij de sociale dienst. Een goeie vent, maar het is niet zijn werk. Paul is er ook altijd geweest als ik hem nodig had. Toen ik hier pas woonde durfde ik niet eens naar buiten. Dat was het gevoel alsof ik een duik in ijskoud water ging nemen en dan nooit meer boven zou komen. Paul nam me wel eens mee om gewoon op een terrasje te zitten. Ik denk niet dat er veel mensen zijn die begrijpen hoe bijzonder dat voor me was.
M'n huisarts weet van de hele situatie, maar als ik bij hem kom hoor ik nooit: 'Hoe voel je je?' Dat is toch het minste wat je van een huisarts mag verwachten. Hij heeft nog nooit ergens naar geïnformeerd.
Hulpverleners... Geef mij de politie maar. Zonder Bumper en Marcel had ik nooit die hele sleep rechtszittingen gered. Justitie heeft alle mogelijke moeite gedaan om me te laten breken met mijn vertrouwenspersonen bij de politie en in plaats daarvan iemand van de hulpverlening in de arm te nemen. Ze denken zeker dat je iemand op commando kunt vertrouwen. Bumper en Marcel zijn zeldzaam goede vrienden geworden en ik voel me vaak schuldig dat ik zoveel beslag op hun leven heb gelegd. Ik geloof dat ik nog nooit zo veel en zo diep met iemand heb gepraat over de betekenis van eerlijkheid als met Marcel én ik denk niet dat er één politieman ooit zo veel van zijn vrije tijd heeft opgeofferd als Bumper aan mij. Van beiden heb ik zelfs van meet af aan een privé nummer gekregen en ik heb begrepen dat weinig politiemensen dat doen. Nu wordt er geklaagd dat de leden van het rechercheteam te persoonlijk betrokken waren bij me. In de eerste plaats waren ze dat lang niet allemaal en dat is goed en in de tweede plaats hadden ze zonder die persoonlijke band nooit iets uit me losgekregen. Dan waren de aangifte over de babymoorden er domweg nooit gekomen: iedereen denkt maar dat ik daarmee te koop heb gelopen. Wie kritiek op die vertrouwensband heeft, snapt niet hoe belangrijk het voor me was om niet alleen ondervraagd te worden over al die afschuwelijke dingen in mijn leven, maar ook om met een rechercheur na afloop een boswandeling te maken waarbij zo goed als niets werd gezegd; dat gebeurde wel eens als het me allemaal te veel was geworden.
Ik kan me zo'n keer nog goed herinneren toen ik bij wijze van spreken met mijn kop tegen de muur was gelopen omdat ik moest bewijzen dat zes van mijn kinderen er niet meer waren, terwijl er mensen in de gevangenis zaten die het konden bevestigen. Na alle bezoeken aan de rechter commissaris, na alle ondervragingen die bijna een herhaling van de martelingen waren, was er altijd een telefoontje of een bezoekje van Marcel of Bumper: ze hebben me nooit in de steek gelaten, hoe vreselijk ik me soms ook tegen ze heb gedragen. Marcels vrouw Nita heeft het nooit erg gevonden als ik uren aan de telefoon hing; zij heeft ook veel voor me gedaan en haar ben ik net zo dankbaar. Maar nu wordt die band met de politie ook weer verdacht gemaakt. Ik denk dat justitie nooit zal begrijpen dat die persoonlijke band in een rechercheteam net zo hard nodig is als politiemannen die afstand houden om de goede vragen te kunnen blijven stellen.
M'n vriendin Audrey, m'n schatten van buren die een echte opa en oma zijn geworden voor mijn kinderen, die paar kanjers bij de politie, Paul Walda: het zijn allemaal mensen zonder spreekuurmentaliteit en dat zijn voor mij de echte hulpverleners geweest. Een goeie therapeut komt wel op m'n pad; zodra je gaat zoeken gaat het mis. Straks zijn de rechtszittingen achter de rug en valt er natuurlijk een grote stilte. Dan zal een goeie hulpverlener best welkom zijn, denk ik.
Maar op het ogenblik word ik niet goed als ze tegen me zeggen: 'Je moet die en die nemen; je móet een hulpverlener hebben; je móet een deskundige hebben om je te begeleiden.' Zolang ik het niet nodig heb, doe ik het niet. Voorlopig heb ik alleen behoefte aan iemand die af en toe naar me luistert; die gewoon koffie komt drinken. Het maakt niet uit wie dat is. Zeg dat maar eens tegen een hulpverlener, dan mankeert er iets bij je. Als ik dat zeg noemen ze me opstandig. Opstandig! Het verbaast me nog dat ik niet de hele tijd wild om me heen schop en sla. Als ik een afspraak niet nakom omdat ik me teruggetrokken voel ben ik suïcidaal. Als ik iets voor mezelf probeer te beginnen zoals het op poten zetten van die overblijf op school dan heet dat een vlucht. Als ik een kind wil, noemen ze dat ook een vlucht. Ik word tegengewerkt door artsen en mensen in m'n omgeving die zeggen: 'Joh, je hebt al zoveel aan je hoofd, doe dat nou niet.' Op de manier die zij bedoelen hebben ze wel gelijk, maar ik wil zo graag één keer gewoon zwanger zijn omdat ik dat wil, zonder die verlammende angst dat ze er weer iets mee gaan doen; ik wil één keer blij zijn met een zwangerschap; ik wil één keer een kindje op een gewone manier geboren laten worden en laten leven zoals ik dat wil: zonder angst, zonder geschreeuw, zonder al dat geweld. Ik heb er lang over gepiekerd en voor kunstmatige inseminatie gekozen, want de moeilijkheid is dat ik geen kind wil dat wél weet wie z'n vader is; dat vind ik onrechtvaardig tegenover de andere kinderen die dat nooit zullen weten. Als ik ooit met iemand ga samenwonen laat ik me steriliseren, maar dat gebeurt pas als ik m'n vierde kind heb. Een paar pogingen tot KI zijn mislukt, want het pakt niet. Ik weet niet of ik er wel mee doorga, want uit een narcose wakker worden is geen pretje. Ik heb in november '91 die operatie aan mijn schaamlippen gehad en dit voorjaar een kijkoperatie om te zien waarom die KI niet lukt. M'n baarmoeder is te zeer beschadigd; die zat vol verklevingen, littekenweefsel en vergroeiingen. Het is niet onmogelijk om nog een kind te krijgen, maar het zal heel moeilijk zijn, en waarschijnlijk moet het operatief worden gehaald. De dokter zegt dat het een zwangerschap met veel pijn kan worden. Ben ik al die jaren ongewild zwanger geweest; nu ik het wil kan het misschien niet meer.
Toen ik uit de narcose wakker werd stonden er een dokter en verpleegsters om m'n bed, maar ik werd helemaal gek omdat ik zeker wist dat het m'n ouders, Wouter en Lakei waren. Dat kon helemaal niet, maar voor mij waren ze het op dat moment echt. Ik begon vreselijk te krijsen en te schoppen en ik heb het infuus eruit gerukt. Ik wilde de dekens van me af gooien en uit bed springen. Toen duwden ze me er weer in terug; dat ging makkelijk, want ik was heel slap. Dat terugduwen op bed maakte de ramp compleet: toen was ik er helemaal van overtuigd dat die verpleegster m'n moeder was, wat het dus allemaal nog een graadje echter maakte. Bij de kijkoperatie dit voorjaar herhaalde zich dat allemaal. Toen had ik het wel gezien: voor mij geen narcose meer; ik stel het maar even uit. De hulpverlening noemt die kinderwens van mij dus een vlucht. Ik vraag ze dat eens uit te leggen en dan krijg ik te horen: 'Daar kom je vanzelf wel achter.'
Wat schiet ik daar nou mee op? Ik wil het nu weten. Volgens mij is het geen vlucht, want zwangerschap en bevalling zullen me juist confronteren met het ergste uit m'n verleden; en misschien is het niet zo slecht als dat verleden naar boven komt; het kan best zijn dat het een manier is om het te verwerken.
Ik ben in therapie geweest bij Dori, een psychotherapeute die hypnose toepast en vaak met de politie samenwerkt om slachtoffers van geweld te helpen. Het ging hartstikke goed, er kwam veel naar boven en ik leerde over een heleboel dingen te praten. Maar op een gegeven dag kwam ik enorm in verzet. Ik was heel erg met m'n moeder bezig geweest. Dori was hier en toen heb ik tegen haar aan liggen janken. Daarna had ik zoiets van: dit kan helemaal niet, ik kan niet bij een vrouw gaan liggen janken; ik moet geen moeder tegenover me. Ik zag m'n eigen moeder in Dori en dat kon ik niet aan.
Dit snapt niemand, want het huilen was ook een hele opluchting. Het was te bedreigend: m'n moeder overheerste het beeld. Ik moest ermee kappen, want dichter bij Dori komen betekende dichter bij m'n moeder komen. Vrouwen moeten nog niet in de buurt van m'n hart komen. Het maatschappelijk werk wilde me na de eerste rechtszaak niet alleen laten. Ze wilden Cynthia, m'n gezinsverzorgster, bij me laten slapen. Ik ben uit m'n vel gesprongen. Een vróuw bij me laten slapen? Ik zei: 'Dan komt er nooit meer iemand van jullie in.' Terwijl Cynthia een schat van een vrouw was; ze had alles voor mij en de kinderen over.
Ik heb een raar dagelijks leven. Ik slaap en eet nauwelijks; angst en nachtmerries wonen als het ware bij me in. Ik weet niet hoe het is om zonder angst te leven. In '91 hebben ze me een keer van het ene op het andere moment geëvacueerd: Bumper had een telefoontje van de politie in Epe gekregen dat Lakei onderweg was. Dat was vals alarm, maar die dreiging zit dus altijd in m'n hoofd. Iedere keer als ik over het verleden heb gepraat sta ik een uur onder de douche, want dan voel ik me zo godvergeten smerig. Ik weet heus wel dat het tussen m'n oren zit, maar op zo'n moment voel ik het echt zo en is de douche de enige plek waar ik me lekker voel. Er hangt vaak een gore lucht om me heen die ik nergens mee kan vergelijken. Niet die zweetlucht, die ken ik wel. Na de rechtszaak had ik die vreemde lucht heel sterk om me heen. Vroeg ik aan m'n maatschappelijk werker: 'Ruik jij nou niks?'
Hij rook niets, dus dat zal wel aan mij liggen. Ik sta 's ochtends onder de douche voor ik de kinderen naar school breng en 's avonds voor ik ga slapen. Vaak ga ik er 's nachts uit om er nog eens een uur onder te staan. Ik weet niet of ik ooit het gevoel zal krijgen dat ik schoon ben.
* * *
Er zijn nogal wat mensen die me in het hokje van de incestslachtoffers willen duwen. Ik ben wel een incestslachtoffer, maar dat wil niet zeggen dat ik zo behandeld wil worden. Daar heb ik een goed voorbeeld van. Die overblijfdienst op school heb ik met één andere moeder opgezet en later zijn er nog drie moeders bij gekomen. Vorige week waren er drie jongetjes van een jaar of vijf die bij elkaar de broek omlaag trokken.
Dat jongetje dat met de broek omlaag staat zegt tegen een meisje:'Kom maar hier, dan verkracht ik je.'
Ik weet best dat het kinderpraat is, maar ik heb gezegd:'Jij gaat naar binnen en je blijft daar de komende drie dagen maar zitten.'
Die vrouwen vonden me te streng. Ik had er iets van moeten zeggen en het daarbij moeten laten. Ik vond dus van niet. Zeggen die vrouwen: 'Ja, maar dat komt door jouw verleden.' Ik zeg: 'Dat heeft er niets mee te maken. Dat meisje heeft gezegd dat ze moeten ophouden; als ze dat drie keer zegt en ze lopen nóg achter haar aan, vind ik dat ik ze binnen mag zetten.' Een van die vrouwen zegt: 'Mijn kinderen staan ook wel eens in de bosjes.'
Ik zeg: 'Dat is een wereld van verschil. Die zijn twaalf; deze kinderen zijn vijf jaar. De gedachtengang is dan toch heel anders?' Zij vond dat geen verschil.
Ik zeg: 'Dan ben jij hier niet op je plaats, dan moet je eruit.' Later bood ze haar excuses aan. Ze kon het geld van de overblijf zo goed gebruiken. Ik dacht: nu begrijp je het opeens wel? Ik hoor zo vaak dat ik krom in elkaar zit, maar ik begin te geloven dat gewone mensen nog krommer in elkaar zitten. Ik wil maar zeggen: ik wil niet bij alles waarin ik met andere mensen van mening verschil als incestslachtoffer worden behandeld. Er zijn mensen bij wie ik denk: doe alsjeblieft normaal; behandel me zoals je zelf behandeld wilt worden. Ik wil niet als een gek gezien worden; dat maakt me pisnijdig.
Er is me wel eens gevraagd of ik me ooit een hoer heb gevoeld. Eigenlijk alleen bij m'n vader en misschien is dat wel het meest vernederende van mijn hele geschiedenis. Voor hem heb ik telkens de hoer gespeeld en daar heb ik het behoorlijk moeilijk mee. M'n vader is de enige die nu kan denken: ze vond het toch leuk? Als ik alleen was met m'n vader deed ik namelijk alsof ik het heerlijk vond, want ik ben nooit de hoop kwijtgeraakt dat hij een keer met me zou gaan praten, zoals die keer toen ik weg wilde uit dat kindertehuis; en dat hij me er dan uit zou halen, dat hij me nog eens zou redden. Maar er werd nooit gepraat. Het was neuken en wegwezen, maar ik bleef hopen.
Weet je wat ik het allerergste vind? Dat ik één keer onder het vrijen zelfs: 'Ik hou van je' heb gezegd om hem zo ver te krijgen. Hij reageerde er nauwelijks op; hij zei: 'Dat weet ik wel,' en ging gewoon door. Ik denk dat die vernedering me het langst zal bijblijven. Tot en met Elburg was ik gemiddeld eens per week alleen met m'n vader. De keren aan de Laarenk en Martin Luther Kingweg toen m'n moeder in het ziekenhuis lag, kwam hij elke nacht. Dan kwamen er geen klanten, alleen m'n vader en Adriaan. Als er klanten belden zei m'n vader:
'Daar bemoei ik me niet mee. Dat regel je maar met Dinie, als ze weer terug is.'
Dat was zijn stille verzet, denk ik. Zo zijn er een hoop vaste klanten weggebleven, maar er kwamen altijd weer nieuwe voor in de plaats. M'n moeder heeft zo vaak in het ziekenhuis gelegen; voor haar astma, voor haar baarmoeder die is weggehaald, voor haar hart. In Vaassen lag ze een paar keer per jaar in het ziekenhuis. Daarna ging het een paar jaar goed en toen moest ze weer opgenomen worden. Soms een paar dagen, soms een paar weken. Dan ging ik met m'n vader achter op de brommer naar het ziekenhuis. Namen we een kipje mee, want daar was ze dol op. Moesten we wel eerst naar de cafetaria in Vaassen, want die had volgens haar zulke lekkere kip; en dan van Vaassen naar Apeldoorn. Daar zat ze dan te vreten. Ik zat steeds te wachten tot ze in een botje zou stikken.
Ze hebben m'n jeugd gestolen en m'n kinderen vermoord; dat is het allerergste. Maar terugkijkend denk ik dat de meest doorlopende vernedering was, dat ze me als een ding behandelden, als een machine. Ik was niets.
Natuurlijk zijn er talloze momenten in m'n leven geweest dat je zou denken: had je maar... Bijvoorbeeld: als ik in het kindertehuis was gebleven, dan was er een eind gekomen aan... Als, als, als: het is achteraf gepraat. In die tijd kon ik me zulke gedachten niet veroorloven; als ik daar bij stil had gestaan had ik het toch helemaal niet gered? Ik kon me alleen overeind houden door niet aan gisteren en niet aan morgen te denken.
Terugkijkend heb ik zoveel kansen gehad om weg te gaan, zoals in Brummen. Maar zij waren m'n ouders; ik bleef altijd maar hopen.
'Je ziet dikwijls dat slachtoffers van dergelijk geweld niet eens vluchten als zich de gelegenheid voordoet. Het is het verschijnsel van de rat die zijn kooi niet verlaat al staan de deurtjes open. Dat soort 'aangeleerde hulpeloosheid' is het gevolg van van jongs af aan niet te worden geloofd.'
(prof. Van der Hart)
Ik kon niet anders dan ermee doorgaan. Er was toch geen uitweg? Niemand geloofde me toch? Tegen wie had ik het allemaal niet verteld? M'n vrienden, de directeur en een leraar van de landbouwschool, de directeur van de huishoudschool in Apeldoorn, leraressen, het JAC, Riet, de kinderbescherming, de politie, mijn danslerares enzovoort enzovoort... niemand geloofde mij toch? Waarom zou ik dan nog denken dat er voor mij iets anders was weggelegd? Denk je nou echt dat buren me nooit hebben horen gillen? Dat niemand vermoedde wat er bij ons gebeurde? Het is niet zo dat mensen het niet kunnen geloven; ze willen het niet. Ze willen er niet over nadenken, want doe je dat wel, dan moet je iets doen. Twee jaar geleden heb ik een interview met een landelijke krant gehad. Toen heb ik het op mijn manier en in mijn woorden verteld.
De eindredacteur zei: 'Het komt er niet in.' Het is herschreven maar het kwam er weer niet in. Het was veel te gruwelijk, het kon niet waar zijn; terwijl m'n ouders toen al waren veroordeeld. Maar goed, de volgende dag stond het er uiteindelijk toch paginagroot in. En het kan ook zijn dat geruchten zijn tegengehouden omdat de politie zelf meedeed. Misschien zijn er wel mensen geweest die bijvoorbeeld hebben gemeld dat ze mij hebben horen schreeuwen. Zal de politie hebben gezegd:
'Ach, we hebben het gecontroleerd, we zijn eens met ze gaan praten en het zijn heel gewone mensen, hoor.'
De mensen die me er uit hadden moeten halen waren klant. Als er ooit iemand was geweest een goeie politieman of zo die zich als zogenaamde klant aandiende om uit te zoeken wat er nou werkelijk aan de hand was, zou ik pas iets hebben losgelaten als ik die man helemaal vertrouwde, en als hij beloofde om me meteen mee te nemen. Maar ik denk dat ik dat nooit had vertrouwd. Ik zou gedacht hebben: dit is een nieuwe truc om me uit de tent te lokken, om nog iets ergers met me te kunnen uithalen. Je had met een ME team
naar binnen moeten komen om me te ontvoeren.
* * *
Ik zit met een boel dubbele gevoelens. Een paar jaar terug had ik nog zoiets van: het blijven m'n ouders en ik zal van ze blijven houden, ook al houden ze niet van mij. Maar nu zou ik zelf hun graf willen graven. Je kunt wel zeggen: ze zijn ziek, of ze zijn gek. Maar hoe konden ze zich dan tegenover de buitenwereld zo netjes gedragen? Misschien wilde m'n vader thuis die rol wel spelen omdat hij zo onderdanig was op zijn werk; of deed hij op z'n werk zo z'n best dat iedereen goed over hem sprak, juist doordat hij thuis van m'n moeder zulke erge dingen moest doen. Niets was zo erg als dat karakter van mijn moeder; zij is juist een soort kampbeul, wat de recherche ook over m'n vader zegt.
Ik hoop dat Adriaan nog iets van zijn leven kan maken. Hij is vrij en woont en werkt als slager ergens in het zuiden van het land. Ik heb geen idee waar hij precies zit en misschien is dat maar goed ook. Maar soms denk ik dat ik hem zo overhoop knal als ik hem zie. Ze hebben hem pas weer gehoord, maar hij wil niet tegen m'n ouders getuigen. Hij was heel onrustig en angstig, maar hij beroept zich op het verschoningsrecht: je bent niet verplicht tegen familie te getuigen, dan houdt het dus op.
Hij zegt: ik wil er niets meer mee te maken hebben.'
Maar hij weet natuurlijk alles; van de babymoorden, van de politie die als klant aan huis kwam, alles. De lafbek.
Dat wraakgevoel is erg sterk. Misschien heeft dat me in het verleden wel op de been gehouden. Ik heb zo vaak gedacht: er komt een moment dat ik jullie terugpak voor alles wat je hebt gedaan. Over een paar jaar komen ze weer vrij en wat doen ze dan? Er malen vaak allerlei wraakplannen door m'n hoofd. Dat ik ze bij de rechtszitting overhoop knal; ik wil eigenlijk de hele bende doodschieten. En dan weer denk ik dat ik niet even erg wil zijn als zij en laat ik dat weer los.
Ik ben zo vaak met het verleden bezig dat ik amper tijd overhou om aan de toekomst te denken. Ik heb een schriftelijke cursus voor assistent bedrijfsleider gevolgd. Ik haalde achter elkaar achten, negens en tienen. Ik zat nog vier lessen voor m'n examen maar ik kon het niet afmaken. Als ik aan examen tussen een groep mensen denk krijg ik de zenuwen en haak ik af.
Misschien is dat wel zonde, want volgens het betrouwbaarheidsonderzoek kan ik naar de universiteit. Haha! Het idee; wat een flauwekul. Iedereen heeft me vroeger constant gezegd dat ik nergens voor deugde, dat ik niks goed deed, dat ik niks kon, dat ik niks was. En dan zou ik naar de universiteit kunnen?
Yolanda's performale intelligentie de aangeboren intelligentie is van universitair niveau. Dat blijkt uit een persoonlijkheidsonderzoek door twee psychologen van de universiteit van Leiden in opdracht van de rechter<ommissaris. Die wilde weten of haar persoonlijkheid niet dermate is beschadigd dat ze niet in staat is betrouwbare verklaringen af te leggen. Uit het onderzoek komt naar voren dat haar tijdsperspectief in stress situaties verstoord raakt. Dat wil zeggen dat ze niet meer precies weet wanneer en met wie iets is gebeurd. Haar verbale intelligentie in verband te brengen met opvoeding en opleiding is achtergebleven door pedagogische verwaarlozing.
'Dat mag geen wonder heten. Het onderzoek bevestigt wat ik al wist: ze is heel intelligent en kan een universitaire studie volgen. Misschien ligt daar voor een deel ook haar redding.'
(Mr. M. Oosterhuis Smits, Yolanda's advocate)
De leider van het rechercheteam was ook bij dat onderzoek. Ik moest bijvoorbeeld binnen een bepaalde tijd, van puzzelstukjes een boot of een giraffe maken. Dat lukte best, maar hij bracht er niets van terecht. Naderhand heb ik 'm er nog mee gepest: 'Je bent dus niet zo betrouwbaar.'
Het onderzoek zegt ook dat ik goed ben met kinderen. Misschien kan ik dan verloskundige worden, want dat wil ik eigenlijk allang. Of misschien ga ik leren voor hulpverlener, waardoor ik iets voor in cestslachtoffers kan doen. Als ze iemand zoeken die zich in hen kan verplaatsen, ben ik het wel. Als ik zou merken dat een vrouw achter elkaar zwanger was, zou ik haar zo uithoren... op een nette manier hoor. Maar ik zou zo'n goed contact proberen te krijgen dat ik alles over haar thuissituatie zou weten. Ik zou graag vrouwen willen helpen die iets soortgelijks is overkomen als mij; vrouwen die niet geloofd zijn. Misschien zijn er niet zoveel die kunnen begrijpen wat ze doormaken.
Ik denk dat ik een antenne voor incestslachtoffers heb ontwikkeld. Als het om misbruikte kinderen gaat voel ik dat heel gauw. Er zijn twee meisjes bij Max in de klas: van hen weet ik zo goed als zeker dat ze misbruikt worden. Ik leerde ze kennen toen ik die overblijf op school had geregeld. Het eerste signaal was dat ze altijd in elkaar doken als ik naar ze toekwam en dat ze niet over thuis durfden te praten, terwijl andere kinderen dat wel doen. Onder het eten zaten ze heel schuw om zich heen te kijken naar wat er allemaal gebeurde. Ze speelden een keer hier en toen zei een van die meisjes opeens: 'Vanavond moet ik weer met pappa naar bed.'
Ze zei het zomaar, terwijl ze aan het spelen waren en temidden van al dat kabaal van vijf kinderen hoor ik precies dat ene zinnetje. Dat is toch geen taal voor een meisje van zeven? Ik bel een vertrouwensarts, ik bel m'n huisarts, ik geef het door op school en niemand die er iets aan doet. Dat maakt me woest, en dan dringt m'n verleden weer naar boven als kokende melk. Het lijkt verdomme wel of mijn eigen geschiedenis zich onder m'n ogen herhaalt. Ze moeten eerst meer bewijzen hebben, zeggen ze. Als een kind zelf zegt dat ze met pappa naar bed moet, laat je het er toch niet bij zitten? Het geeft me weer zo'n machteloos gevoel. Het enige wat ik kan doen is ze zoveel mogelijk hier laten spelen; dan kan er tenminste niets met ze gebeuren.
Ik wil verloskundige worden omdat ik van baby's hou en omdat ik vind dat niemand een baby afgenomen mag worden. Dan zit ik het dichtst bij de bron: als er iets gebeurt kan ik dat voorkomen. Ik zou ook bij de recherche kunnen gaan werken, maar dan is het al te laat. Misschien kan ik daarnaast iets gaan opzetten voor incestslachtoffers, waar ze dag en nacht terecht kunnen, zodat ik de politie kan waarschuwen als er iets mis is. Dan ben ik van drie kanten bezig. Mijn droom is dat er een huis voor incestslachtoffers komt waar ze vierentwintig uur per dag terecht kunnen; daar wil ik in opgaan. Luisteren naar incestslachtoffers en blijven zeggen: 'Ik geloof je, ik sta achter je' is het belangrijkste, denk ik. Je kunt het niet genoeg zeggen. Als ik van iemand weet: daar is iets mee gebeurd, zal ik die persoon nooit wegduwen; al komt ze duizend keer. Ik wil een eigen huis, het liefst een oud boerderijtje met veel dieren, veel kinderen, mensen die af en aan lopen voor een babbeltje, een deur die altijd open staat voor mensen die het nodig hebben en een waakhond om ongewenste personen weg te jagen. Wat zeg ik, één waakhond? Zes waakhonden.
Ik kan ook goed alleen zijn. Ik kijk uit m'n raam tegen een muur van hoge bomen. Ik vind het niet leuk dat ze kaal worden; dan is het allemaal weer een stuk groter en voel ik me minder veilig. Soms droom ik er van om ver weg, heel ver weg van iedereen te gaan. Dan zou ik het liefst met de kinderen ergens heen gaan waar ze mij niet kunnen verstaan, en waar we zelf aan ons eten moeten zien te komen. Ik heb een vriendin in Ouagadoegoe; misschien ga ik daar wel heen, want soms denk ik dat ik het verleden nooit zal kwijtraken. Het verleden is nooit weg. Als de kinderen er niet zijn zit ik er op de bank aan te denken. Of ik ga hele einden lopen in de hoop dat ik het zo kwijtraak, maar het loopt altijd met me op.
Kijk, het regent weer. Ik hou van regen; mooi weer maakt me neerslachtig. Dan moet je zomers gekleed gaan en vrolijk zijn. Dat hoort nog niet bij me, dat vind ik ongemakkelijk. Ik ga nooit uit, maar ik vind het wel leuk om langs het strand te lopen als het stormt en regent. Als ik terugkom voel ik me echt heel lekker. Als het regent kan ik mezelf zijn.
Nou ja, mezelf... wie is dat eigenlijk? Wie ben ik? Mijn ik heeft nooit bestaan. Dat krijgt pas de laatste jaren een gezicht en een stem. Tot voor kort was ik een willoze pop, ik deed alles maar, ik liet het over me heen komen. Ik ben het laatste jaar erg veranderd: ik weet nu wat ik wel en niet wil. Dat komt omdat ik een hoop lieve mensen om me heen heb zoals Bumper en Marcel die me bleven steunen op momenten dat ik echt de fout in ging en die me niet één keer de grond in hebben getrapt. Zoals met die escort: dat was natuurlijk hartstikke stom van me, maar ze lieten me niet vallen. Dus wie ben ik? Vroeger zei ik nooit 'ik'. Het was altijd: 'we'. Ik zei niet: 'Ik ga naar huis,' maar: 'We gaan naar huis.' Ik was niet alleen het meisje dat daar op bed lag, maar ook het meisje dat vanuit de hoek van de kamer stond toe te kijken. Ik heb me lang afgevraagd wie ik nou echt was. Ik denk dat ik het onderhand wel weet: het meisje dat in de hoek staat toe te kijken. Of een combinatie: de geest van het meisje in de hoek en het lichaam van het meisje op het bed. Dus zal het wel 'we' blijven tot die klont pijn in me ooit eens weggaat, misschien als die twee bij elkaar gekomen zijn. 's Nachts word ik heel helder. Soms kijk ik tv. Soms zet ik hem uit en kijk ik naar buiten, naar de lichten van de auto's die langskomen. Af en toe heb ik momenten dat ik denk: dit maakt m'n leven nog de moeite waard. Met m'n kinderen heb ik dat vaak. Bijvoorbeeld als ze ruzie maken en ik zie hoe ze het weer goedmaken. Als ik niet kan slapen ga ik vaak naast hun bed zitten kijken hoe ze slapen. Dat is zo mooi.
*
EPILOOG
De laatste tijd begin ik te geloven dat m'n levensverhaal pas de eerste schil van de ui is; dat het maar een onderdeel is van iets wat nog griezeliger is. Ik wil alles uitzoeken, want er blijven veel te veel vragen onbeantwoord. Om er maar een paar te noemen: Waarom komen alleen de simpele mensen die niets geleerd hebben voor de rechter en niet al die schoften met veel geld, met een hoge positie of die gestudeerd hebben, maar die minstens even schuldig zijn? Waarom gaat niet alleen de politie vrijuit, maar zijn mensen als dokter Pligter niet eens verhoord? Waarom worden hij, dominee Tuinder, ouderling Gering, tandarts Combrinck, een ingenieur, een advocaat en weet ik wie nog meer niet vervolgd? Dat maakt me razend en als ik de stemming in het rechercheteam goed heb gepeild, denkt dat er net zo over.
Waarom is justitie zo kwaad geworden toen bekend werd dat ik m'n levensverhaal ging publiceren? Ik heb de helft van de keren geblinddoekt op bed gelegen omdat klanten niet herkend wilden worden. Zaten daar soms mensen met invloed bij? Waarom zijn Kees Lakei en Hannes Doever twee van de allerergsten aangehouden en meteen weer vrijgelaten? Nadat het nieuws over dit boek bekend is geworden mocht het rechercheteam me niets meer vertellen, maar ik weet dat de politie woest was over die vrijlating; dat er genoeg reden was om ze opnieuw aan te houden. Maar dat het niet is gebeurd, omdat...??
Hadden Lakei en Doever soms belastende verklaringen tegen mensen die justitie niet wil aanpakken? Waarom heeft de officier van justitie het team specifiek verboden een aangifte tegen die hoge gemeentefunctionaris uit Epe op te nemen? Ik mag niets over hem zeggen. Ik had er al veel eerder melding van gemaakt, maar tot voor kort was er nog geen aangifte van opgemaakt. 'Dat komt wel,' zeiden ze.
Wat een kolder! Een beetje officier van justitie of rechter commissaris wil dat uitgezocht hebben; alleen justitie van Zutphen laat de rotte appels erin zitten.
Mijn zus heeft kort geleden een verklaring over de moord op Jamy en Melany afgelegd die overeenkomt met mijn aangifte. De officier van justitie heeft gezegd: 'Stop maar in de kast, we doen er niets mee.' Waarom niet? Is het ze te veel geworden? Of zit er veel meer achter?
Voordat het Openbaar Ministerie bekendmaakte dat het onderzoek was afgelopen heeft de officier tegen het team gezegd:
'Ik wil wel weer eens een gewone moord.'
* * *
Mijn moeder stond na iedere babymoord of abortus hetzelfde lied te schallen: Glory Glory Hallelujah. Als ze dat bandje opzette was ze nog naakt en had ze zich onder gesmeerd met bloed. Stond ze daar met een stralend gezicht te zingen en in de handen te klappen, met een houding van: je moet me ervoor bedanken, je moet er blij mee zijn... heel vreemd. Ze draaide het ook wel eens als ze gewoon opgewonden was; dan kon je er donder op zeggen dat er daarna weer spelletjes werden gedaan.
Ik was dat lied allang vergeten, maar m'n zus had dat bandje aan het rechercheteam gegeven en toen ik daar een keer was, hebben ze het voor me gedraaid. Ik voelde me op slag heel beroerd worden en ze moesten het direct uitzetten. Het werd me te veel. Ik heb wel eens tegen Bumper, tegen het rechercheteam en tegen de officier van justitie gezegd:
'Het lijkt wel de een of andere vieze sekte; een sekte die zich almaar uitbreidt en steeds goordere dingen doet.' 'Was er dan iemand de baas?' vroegen ze.
Ik weet niet beter of mijn moeder was de baas. En in het begin Van der Grunten. Die regelde ook dat er andere mensen mee gingen doen. Maar nu begin ik te denken dat de dingen die m'n ouders en Wouter deden misschien ergens anders vandaan kwamen. Misschien waren zij alleen uitvoerders.
Naar buiten toe kwamen veel van de mensen in die hele SM kring netjes en oppassend over. Maar zodra de gordijnen dichtgingen werden het gewoon beesten, totaal andere wezens. Ik zou niet gek staan te kijken als ze er ooit achter kwamen dat er sprake was van een soort bezetenheid.
Ik heb nu pas de vrijheid om over een heleboel dingen na te denken en er komen steeds meer vragen bij me op. Vorige week zag ik een documentaire over de volgelingen van David Koresh, van die Amerikaanse sekte die zichzelf in april '93 in brand heeft gestoken. Wat de leden die waren ontsnapt er naderhand over vertelden kwam me heel vertrouwd voor: over hoe ze in zijn macht waren geweest; en dat ze achteraf pas waren gaan zien wat voor rotzakken het waren; maar toen ze erin zaten stonden ze er helemaal achter... Het deed me allemaal sterk aan de situatie thuis denken. Op het moment dat je erin zit is alles heel gewoon; stap je eruit dan ga je pas beseffen: dat kan eigenlijk helemaal niet. M'n vader en Wouter hadden allebei momenten waarop ze heel redelijk waren, maar van het ene ogenblik op het andere leken ze weer ergens van in de ban en waren ze iemand anders.
Ik heb onlangs gehoord dat het mogelijk is om iemand door hypnose allerlei gebeurtenissen te laten vergeten; of dat sommige dingen zo overweldigend kunnen zijn dat je je ze helemaal niet kunt herinneren; dat je daar alleen maar rare beelden van hebt die je niet kunt plaatsen. Dat maakt veel dingen duidelijk waarover ik me al tijden suf pieker: ik word soms dol van beelden uit mijn verleden die ik niet kan plaatsen.
Zo is er een merkwaardige herinnering bij me bovengekomen: ik was heel klein; ik zat nog niet eens op school en moest bij een man in een ziekenhuis in Apeldoorn een tekening maken. Ik tekende mezelf, vastgebonden aan een boom in het bos. Ik zat met m'n gezicht naar een groot vuur. Het had iets te maken met een feest op Het Landgoed; er was een varken aan een spit en ze hadden mij om de een of andere reden vastgebonden. M'n vader was steeds in m'n buurt en er waren veel kinderen en volwassenen. Er was een huifkar met Friese paarden, waarmee je rondjes kon rijden. Wat betekent die herinnering?
Ik word niet goed van allerlei gebeurtenissen die ik me maar vaag of helemaal niet kan herinneren, terwijl dingen eromheen me nog helder voor de geest staan; net zoals m'n vader, die bijvoorbeeld wel weet wat we de ene dag hebben gegeten, maar niet dat hij de volgende dag Sjon en Sanne heeft vermoord.
Bijvoorbeeld: zolang ik me kan herinneren zijn er zo maandelijks enorme feesten op Het Landgoed geweest, waar alle mensen waren die ik kende uit de SM kring plus nog een heleboel die ik niet kende. Ook nieuwe klanten van de SM kring gingen mee. Wouter, en Amo en Stien Hoppe bijvoorbeeld, die had ik daar vroeger nooit gezien, maar in de periode Elburg gingen zij ook mee, net als Kees Lakei, de broers Van Gaais en hun moeder, enzovoort: allemaal nieuwe mensen. Ik kende de meeste wel van vroeger, maar niet van die feesten.
Het zou me niet verbazen als die zich rond volle maan afspeelden, want dan word ik altijd depressief; dan denk ik weer aan die feesten en word ik nijdig omdat ik me er zo weinig van herinner. Ik weet heel goed dat we erheen gingen Wouter, m'n ouders, Amo en Stien, de Doevers en ook dat ik de volgende ochtend weer in m'n eigen bed wakker werd en me altijd verbaasd afvroeg: waarom herinner ik me nou toch niets van gisteravond?
Van de feesten zelf heb ik alleen maar een paar vage herinneringen zonder verband: ze spelen zich af in een groot, wit huis op Het Landgoed. Onder die grote groep mensen zijn alle mensen die ook aan de SM spelletjes bij mij thuis en bij Hans van Dralen meedoen: dokter Pligter, Jaarsma, politieman Leo Wolff, Freek Kirsch, die verbonden was aan de octrooiraad, enzovoort. De familie Perk is er wel van tevoren bij, maar ik herinner me ze niet tijdens die feesten zelf. Er worden in een kring SM spelletjes gedaan; ik ben niet het enige slachtoffer.
Ik herinner me een vuur en een baby die tussen rijen mensen door naar dat vuur wordt gebracht. Soms kan ik me de haren wel uit m'n kop trekken: ik krijg verdomme steeds maar datzelfde beeld van die baby die naar een varken aan het spit wordt gedragen. Iedereen staat aan de zijkant, iemand loopt er met dat kindje tussendoor en verder kom ik niet: ik weet niet wat er dan gebeurt, ik weet niet waar dat beeld bij hoort.
Ik herinner me ook een gelegenheid op Het Landgoed, toen een aantal meisjes en jongens van mijn leeftijd bij een houten kruis stonden waarover m'n vader altijd opschepte dat hij dat had gemaakt. Marga Perk was erbij en verder kan ik dat beeld ook niet plaatsen.
Is het niet raar dat ik me van de meeste toestanden thuis door de jaren heen nog een heleboel details kan herinneren, maar van die feesten op Het Landgoed nauwelijks meer iets weet? Er is me een licht opgegaan toen iemand me onlangs vertelde dat dokter Pligter een erkend hypnotiseur is. Het kan best zijn dat ik me daarom bijna niets van al m'n bezoekjes aan hem herinner. Tot m'n zeventiende kwam ik er zo'n beetje elke week. Ik herinner me alleen dat ik bij hem naar binnen ga, maar nooit dat ik weer naar buiten kom. De rest weet ik gewoon niet, behalve dat hij op een drammerige manier tegen me praatte terwijl hij buiten werktijd altijd hard en gejaagd sprak. Maar wat hij precies zei... al sloeg je me dood. Na die ruzie over voorbehoedmiddelen hebben we toch een echte huisarts genomen? Ik kan me nog precies herinneren wat er in diens spreekkamer is besproken. Ik herinner me dat ik spoelingen tegen witte vloed of ontstekingen krijg en ik zie me nog zo naar binnen en weer naar buiten gaan. Waarom van hem wel en dokter Pligter niet?
Zoals ik al zei begin ik nu pas over veel dingen na te denken. Deze week zag ik een tv programma over hypnose. Ik zag een baby geboren worden bij een vrouw die onder hypnose lag; ik kon het bijna niet aanzien, want ik moest in één klap denken aan de 'bevalling' van een ander, waar ik als kind bij moest zijn in het gezelschap van mijn ouders, Pligter en enkele vaste SM klanten, vrienden van m'n ouders. De vrouw die toen dat kind moest krijgen lag er daarna precies zo bij: ogen open en pupillen half omhoog gedraaid. Haar ogen bewogen alle kanten op, maar ze knipperde niet en gaf geen kik. Ik had eigenlijk toen al het vermoeden dat Pligter haar iets had gegeven want ze lag er bij als een dooie pop. Die vrouw herinnerde zich later niets van die geboorte, dus kan het best zijn dat zij was gehypnotiseerd.
Er vallen steeds meer puzzelstukjes op hun plaats. Misschien hebben ze mij niet helemaal te pakken gekregen met hun hypnose en kan ik me daarom die flarden nog herinneren. Zelfs onder narcose weet ik nog waar m'n sigaretten liggen. Volgens de chirurg in het ziekenhuis moet ik tijdens de operatie hebben gezegd:
'Pak m'n sigaretten eens, ze liggen op het nachtkastje.'
* * *
Die mensen op Het Landgoed hebben volgens mij iets te verbergen. Marga Perk heeft een boek over paranormale dingen geschreven en is een vreemd mens; ze gelooft in kabouters. Op haar landgoed wonen een stuk of negen neven, tantes en zussen. Toen mijn ouders er woonden dus in de jaren zestig was Pligter daar zoals gezegd kind aan huis en hij was bevriend met architect Van der Grunten; sindsdien is hij altijd in dat kringetje gebleven. Van der Grunten was dik met Perk. Pligter, Van Dralen, Jaarsma: dat zijn zo een paar van de rijke SM klanten die voor m'n moeder kropen; alleen Van der Grunten was min of meer haar gelijke.
Ik heb wel eens gedacht: m'n ouders zijn zulke labiele mensen en ze kwamen zo vaak bij Perk over de vloer; zouden die mijn vader en moeder zo hebben beïnvloed dat ze de dingen deden die ze hebben gedaan? Kwamen die ideeën soms bij hen vandaan? Zeg eens eerlijk: wie gaat er nou met zijn baas op vakantie naar Parijs? Mijn ouders wel. Een gewone bosarbeider nog minder dan een boswachter en zijn vrouw, die volgens een psychiatrisch onderzoek het verstand van een achtjarige heeft: twee dóódsimpele mensen op vakantie met de hoge mensen van het landgoed; met meesters en doctorandussen. Ik heb er nog foto's van.
Ze hebben ergens nog een landgoed. Daar ging m'n vader soms ook in zijn netste pak naartoe en tegen ons deed hij dan heel geheimzinnig; hij mocht daar niets over vertellen. Dat was kort voor de moord op Jamy en Melany. Ik weet niet wat hij er moest. Ging hij voor z'n werk? In een kostuum waarin we hem anders nooit zagen? En waarom mocht hij er niets over zeggen? Ik heb m'n vader in de gevangenis een poos brieven geschreven in de periode dat hij met niemand anders contact mocht hebben. Drie maanden lang wisselde hij niets met de familie Perk uit en het contact tussen hem en mij werd steeds vertrouwelijker. Op een gegeven moment mocht hij weer bezoek ontvangen en toen is mevrouw Perk hem met een groepje mensen gaan opzoeken. Ze ging onder andere met Hans van Dralen en Jaarsma.
Precies vanaf de dag van het bezoek van die club aan het huis van bewaring heeft m'n vader afstand van me genomen. Van de ene op de andere dag! Daarvoor had hij nog gezegd: 'Ik hoop dat het ooit nog goed komt met Yolanda; ze is tenslotte m’n dochter. En daarna was het: 'Ik wil niks met haar te maken hebben; ik ken haar niet.' Wat zou er zijn gebeurd als die club niet bij hem op bezoek was gegaan? Ze zijn er verschillende keren geweest. En ze hebben gezamenlijk een brief in de kranten gezet waarin ze tekeer gaan tegen het politieonderzoek, terwijl het allang bewezen was dat m'n ouders schuldig waren.
Het gaat immers niet allereerst om de waarheid van de uitspraken, maar vooral om de waarde ervan vast te stellen.Daarbij dient zeker ook rekening te worden gehouden met sociaal milieu en geestelijke vermogens (...)
(brief in het N.V.D. 15.6.'93)
Geestelijke vermogens... laat ze maar bij de Leidse universiteit informeren. Als je dat persoonlijkheidsonderzoek moet geloven mankeert er kennelijk niets aan m'n geestelijke vermogens. Ze gaan zo fel in de verdediging... ze hopen zeker dat iedereen zal zeggen: zie je wel, al die hoge mensen staan achter ze, daar is niets mee aan de hand. Ze hebben zelfs de advocaat van mijn ouders betaald. Het grofste is dat één van de ondertekenaars van die brief lid was van het SM clubje en een veroordeling wegens ontucht met een minderjarige jongen achter de rug heeft. Niet eens zo lang geleden wilde hij bij een SM feestje in het zomerhuisje van Van Dralen dat Max zou meedoen; die was toen nog geen vier. M'n moeder was er wel voor te porren, maar het is gelukkig niet gebeurd, omdat hij vond dat ze te veel geld vroeg; en anders had het wel ever mijn lijk moeten gebeuren. Ik hoor van het team dat het slachtoffer van de ontucht waarvoor hij is veroordeeld, destijds geen eis tot smartegeld heeft ingediend, maar dat hij het nu wel heeft gedaan nadat hij die brief in de krant had gelezen.
M'n vader nam me wel eens mee naar z'n werk op Het Landgoed. Na de moord op Sjon en Sanne had ik het gevoel dat hij daar telkens een bepaalde plek ontweek, naast de oude werkschuur die nu is afgebroken. Daar bleef hij dan staan staren. Bij zo'n gelegenheid zei hij tegen me: 'Het spijt me, ik wilde het niet zo. Niet tegen je moeder zeggen dat je het weet.'
Het zou best kunnen dat de babylijkjes daar zijn begraven. Ik heb rond de geboorte van een van m'n dochters ruzie met m’n vader gehad. Ik weet niet precies meer hoe of wat, maar het ging over de moord op Sjon en Sanne: ik wilde weten waar ze begraven waren.M'n vader zei toen onder meer:'Er staat nu een nieuwe tempel op die plek.'
Tempel? Toen begreep ik er niets van en stond ik er niet bij stil. Nu denk ik: dat woord hoort bij een sekte.
In februari ben ik met Marcel en Ive van het team naar het landgoed gegaan. Op die plek stond een nieuw huisje dat m'n vader heeft gebouwd; een soort groepsruimte. Ze hebben opgemeten waar de oude schuur had gestaan en kwamen naast dat huisje uit. Daar hebben ze gegraven en niets gevonden. Maar m'n vader had gezegd: Er staat een tempel op, en niet naast. Ik blijf erbij dat er onder dat huisje iets moet liggen.
Ik barst van de vragen. Er is berekend hoeveel m'n ouders minimaal aan me verdiend moeten hebben. Toen ik het hoorde had ik voor de verandering zélf iets van: 'Dat kan niet,' maar ik ben het gaan narekenen. Luister: ik heb vanaf mijn twaalfde gemiddeld vijf klanten per dag gehad. Dat is laag geschat, want in de weekeinden kwamen er wel dertig. 'Gewone klanten' betaalden minimaal tweehonderd, die extreme sadisten zeshonderdvijftig gulden en SM feestjes waren er zowat elke dag. Hou het aan de voorzichtige kant en stel dat er gemiddeld driehonderd gulden per persoon binnenkwam. Dan kom je in tien jaar op een bezoekersaantal van tussen de tienen twintigduizend waaronder natuurlijk een hoop vaste klanten dus een bedrag van om en nabij de vijf miljoen en waarschijnlijk veel meer.
Mijn ogen puilden uit m'n kassen toen ik het hoorde. Het is misschien heel dom van me, maar het was nog nooit bij me opgekomen om dat eens te berekenen. Veel geld, dat wist ik wel. Waar al dat geld is gebleven is me een raadsel; ik zag er in ieder geval nooit iets van. M'n moeder kocht kleren, drank en SM attributen en Wouter later instrumenten voor z'n band; meer niet. Ze hadden geen auto. M'n vader is altijd op zijn brommer naar z'n werk blijven gaan. Dus hun levensstijl kwam met een beetje goeie wil overeen met het inkomen van m'n vader, want pa is tot het eind toe blijven werken en dikwijls zes dagen per week. In z'n vrije uren knapte hij links en rechts tuinen van mensen op.
Dus waar is al dat geld? Bij de confrontatie in september heeft m'n vader gezegd:'Als je geld nodig hebt geef je maar een seintje.' Ik ben benieuwd waar hij het vandaan haalt. Vroeger werd er altijd gepraat over de rekening op Het Landgoed: daar ging al zijn zwart verdiende geld naartoe.
Cliënte maakte een echte en invoelbare indruk. Er was in de behandeling geen reden om aan te nemen dat cliënte fantaseerde. Haar verhaal en belevingen kwamen op de behandelaar echt over.(...)
(brief Districts Psychiatrische Dienst aan justitie, 28.9.'93)
Er blijven dingen die ik nooit zal vertellen en dat heb ik ook tegen de politie gezegd. Die vroeg: 'Wat kan er nog erger zijn dan de moord op je baby's?' Ik weet nog veel meer, maar dat ga ik niet uit mezelf vertellen. Ik weet van minstens tien baby's in Epe en omgeving die na de bevalling zijn vermoord en waarvan ik getuige moest zijn. Maar ik zal pas getuigen als de moeders die het slachtoffer zijn ermee naar de politie stappen, want ik ben al te vaak voor fantaste versleten. De recherche heeft wel over bepaalde mensen in Epe zitten vissen, maar ik vertel alleen m'n eigen verhaal en daar hou ik het bij.
Ik zal één voorbeeld geven dat ik wel aan het team heb verteld en ik heb erbij gezegd: 'Kijk maar wat je ermee doet.' Toen Koosje in de periode rond de eerste rechtszaak bij mij in Vaassen logeerde, had ze al bijna acht jaar jaar geen contact meer met haar vader en moeder gehad. Ze was nieuwsgierig naar bepaalde dingen over ze. Daarvoor wilde ze een keer bij Arno en Stien Hoppe in Vaassen langsgaan, want dat zijn goeie bekenden van haar ouders. Voor de veiligheid ben ik met haar meegegaan. Stien was net bevallen. Ik woonde tegenover haar zoon en had haar hoogzwanger gezien, dus ik wist dat ze op alle dagen liep. Amo zei dat ze bevallen was en boven lag, dus nam ik aan dat het kindje net was geboren, maar het kan ook een dag of wat eerder zijn geweest.
We moesten even in de huiskamer wachten, dan zou hij Stien vragen of ze ons kon ontvangen en even later kwam hij weer beneden om te zeggen dat we naar boven konden gaan. Wij de trap op en ondertussen haalde hij iets uit de gangkast. Dat bleek later een mokertje te zijn.
Toen we boven waren haalde hij het kindje uit de wieg, legde het op de grond en sloeg het zo de hersens in. Nee, niks door het dolle heen; hij was helemaal niet razend. Het idiote was juist dat er niets bij werd gezegd, alleen maar gelachen. Hij deed het alsof hij een grap uithaalde en Stien lag er ook hysterisch bij te lachen. Dan ben je toch doorgedraaid?
Koosje en ik stonden verstijfd toe te kijken en te beven en daarna zijn we weggehold. Wat moesten we anders? Wie gelooft dat nou? We wisten dat we er niet over konden praten want niemand zou ons geloven; ze hadden ons in een inrichting gestopt. We spraken direct af: 'Dit zeggen we nooit.'
Mijn dagboeken staan vol met dingen die justitie helemaal niet zou hebben geloofd. Ik heb al in het begin van het onderzoek gezegd dat ik denk dat er een rare sekte aan het werk is, maar dat spoor heeft het OM nooit gevolgd. Voor mij was het toen duidelijk dat ze me niet geloofden. Ik heb mijn dagboeken niet afgestaan, want ik weet zeker dat ik anders helemaal voor fantaste zou worden versleten en er niets meer serieus genomen zou worden.
* * *
Voorlopig is de belangrijkste vraag: wat is er met de lichamen van mijn kindjes gebeurd? Als ik dat weet kan ik weer verder. Misschien zeggen m'n ouders het tijdens de rechtszaak. En daarna komt pas de vraag: Waarom heb je het gedaan, waarom heb je het mij aangedaan?
Er zijn weinig mensen die begrijpen wat het betekent om je kinderen te verliezen op een manier die ik heb meegemaakt. Dat snap ik ook wel: het is ook te veel. Een vertrouwenspersoon heeft een gedicht voor me geschreven dat ik het afgelopen jaar in de moeilijkste perioden bij me droeg. Het heeft me op de been gehouden omdat ik het gevoel had dat er iemand was die me begreep. Hij heeft het opgedragen aan de kindjes die er niet meer zijn. Wil je het horen?
Niemand mocht weten dat jullie er waren,
niemand mocht jullie zien komen of gaan.
Jullie korte leven was een zwarte, zware schaduw;
toch waren jullie niet echt alleen.
Eén was en is er die jullie
een leven van liefde wilde geven.
Jullie leven is weg.
Haar liefde is voor jullie gebleven.
(Een vriend)
Verder verwacht ik ooit een brief van de een of ander waarin staat wat er met mijn eerste kind is gebeurd, dat nog ergens moet leven. Ik hoop ook dat iemand in de familie van m'n moeder me eens zal vertellen wiens kind ik zelf eigenlijk ben. Ik lijk uiterlijk en van binnen totaal niet op m'n ouders, op m'n broer of zus. Ik kan geen kind zijn van die twee in de gevangenis. Die 'performale' intelligentie kan ik toch niet van m'n ouders hebben? Die kunnen niet eens een en een bij elkaar optellen.
Ik lijk het meest op tante Coba; ik trek ook het meest naar haar. Ik denk wel eens al kan ik het me niet voorstellen dat ze vreemd is gegaan. Voor m'n geboorte was ze getrouwd met een Italiaan, en hij heeft dat misschien niet gepikt. Ik ben blond en hij is zwart. Ik bedoel: misschien ben ik een buitenechtelijk kind en heeft ze me aan haar zus en zwager afgestaan. Ze is rond m'n geboorte voor de eerste keer gescheiden; van die man. Dus het zou kunnen. Of ben ik inderdaad een kind van Van der Grunten?
Dan is er nog de vraag of ik echt een helft van een tweeling ben. Er zijn vroeger veel opmerkingen over gemaakt, vooral door familieleden van moeders kant. Zoals: 'Waar is die tweede helft van haar?' Eén keer door oudtante Jet die nu dood is; ze was een tante van m'n moeder. M'n moeder en ik kwamen haar een keer op de markt in Epe tegen toen ik een jaar of veertien was. Tante Jet zei: 'Wanneer vertel je haar nou eens over die andere helft van haar?' Kreeg ze een ontwijkend antwoord en als ik vroeg: 'Wat bedoelt ze daarmee?' zei m'n moeder alleen:
'Ja, je bent van een tweeling, maar daar hoef je verder niet over te zeuren, want dat is afgelopen.'
Maar ik ga net zo lang door tot de onderste steen boven ligt. Wacht maar af.
NAWOORD
Hoe bestaat het dat Yolanda heeft overleefd wat ze in de voorgaande bladzijden heeft beschreven? Hoe is het mogelijk dat die grootschalige terreur in een hechte dorpsgemeenschap onopgemerkt is gebleven? Of is dat niet zo? Hoe kan het dat het seksuele geweld in Epe en Elburg steeds grotere vormen heeft aangenomen? Zijn de daders een handvol zonderlingen, of zitten de kiemen van extreem geweld in ieder van ons? En tot slot: staat de Eper incestaffaire op zichzelf?
Die vragen dringen zich op door Yolanda's geschiedenis en haar levensverhaal zou niet volledig zijn zonder een poging daar antwoord op te geven. De auteur heeft psycholoog/psychotherapeut Onno van der Hart bereid gevonden er in dit nawoord op in te gaan en hij geeft hieronder een aantal onthutsende antwoorden. Van der Hart is onder meer specialist op het gebied van de behandeling van slachtoffers van langdurig geweld.
DE TERREUR VAN HET ONGELOOF (Prof. dr. O. van der Hart)
Ik ken Yolanda niet persoonlijk, maar het verbaast me niet dat ze zo lang heeft gewacht voordat ze met haar levensverhaal naar buiten is gekomen. Ze heeft al eerder pogingen ondernomen, waarbij ze niet werd geloofd. Het is verbazingwekkend dat ze het uiteindelijk opnieuw heeft aangedurfd. In mijn praktijk zie ik slachtoffers van vergelijkbaar geweld en ik weet dat de angst voor represailles extreem is. Het vereist een bijna bovenmenselijke moed om je te onttrekken aan het soort intimidaties dat zij in de loop der jaren over zich heen moeten hebben gekregen, en om er vervolgens mee naar de politie te stappen. Alleen al van de gedachte justitie in te schakelen raken de meeste cliënten met een vergelijkbare voorgeschiedenis in paniek.
Dat Yolanda niet geloofd worden noemt als een van de nachtmerries die haar achtervolgen, klinkt me bekend in de oren. Dit soort praktijken wordt dikwijls door ongeloof omgeven en aldus in stand gehouden. In dat licht kun je stellen: als overheidsambtenaren zo'n slachtoffer aantoonbaar niet serieus nemen of erger zou je dat als het ultieme misdrijf kunnen beschouwen, want daarmee wordt zijn belangrijkste vluchtweg afgesneden en de achterdocht naar de buitenwereld compleet.
Ik pleit er niet voor dat elke melding van misbruik en mishandeling zonder meer voor waar wordt aangenomen. Er bestaat ook zoiets als gezonde scepsis en er zijn voorbeelden van dergelijke verhalen die bij nader inzien niet blijken te kloppen. Maar ik pleit er wel voor dat meldingen serieus worden genomen.
De houding van ongeloof moet afnemen, en juist daarom is Yolanda's levensverhaal zo belangrijk: hoe meer bekendheid de wreedheden die zij beschrijft krijgen, des te meer zullen politiemensen, hulpverleners, leerkrachten en buren beseffen dat wat zij beschrijft echt gebeurt; des te meer gaan ze opletten en des te serieuzer zullen ze signalen van soortgelijke praktijken nemen. In haar geval heeft een aantal politiemensen dat uiteindelijk gedaan. Moge hun inzet niet alleen tal van collega's inspireren, maar ook de geestelijke gezondheidszorg, wier taak deze politiemensen noodgedwongen hebben moeten en willen waarnemen.
Helaas is incest maar al te vaak een 'perfecte misdaad' gebleken: tastbare bewijzen zijn er niet, of niet meer; het is dikwijls het woord (en vooral ook de symptomen van posttraumatische stress) van het slachtoffer tegenover het woord van de dader. In Yolanda's geval blijkt uit de eerste rechtszaak dat er bewijzen zijn gevonden, maar ook zij heeft op pijnlijke wijze moeten ervaren dat bepaalde aanklachten niet of niet meer te bewijzen zijn. Voor sommige mensen is dat helaas reden om te denken dat haar verhaal dan wel niet zal kloppen.
De extreme wreedheden die Yolanda beschrijft blijven niet beperkt tot oorlogstoestanden zoals momenteel in het voormalige Joegoslavië; ze gebeuren ook bij de buurman in Nederland. Alom heerst verbazing dat het geweld dat in dit boek wordt beschreven zo lang onopgemerkt zou zijn gebleven, en dat de gemeenschap in Epe en Elburg ondanks signalen van het slachtoffer niet heeft ingegrepen. Mij verwondert dat niet.
Het feit dat een gemeenschap werkeloos toeziet hangt ook samen met bovengenoemd ongeloof. Mensen hebben over het algemeen een aantal fundamentele veronderstellingen over de wereld en over zichzelf; onder andere dat ze in een rechtvaardige wereld leven, dat die wereld voorspelbaar is en dat ze betrekkelijk veilig zijn. Uit onderzoek1 blijkt dat de omgeving van mensen die door een misdrijf getraumatiseerd zijn, nog al te vaak harteloos reageert. Bijvoorbeeld bankemployees die reageren op een collega die te maken heeft gehad met een roofoverval, of de omgeving van slachtoffers van verkrachting. Slachtoffers krijgen commentaren als: 'Zo erg kan het niet zijn' en: 'Het zal wel aan jou gelegen hebben.' De laatste jaren begint hierin gelukkig verandering te komen, mede dankzij goede voorlichting en een groeiend besef dat iets dergelijks ons allemaal kan overkomen.
Je realiseren dat iemand anders al is het je buurvrouw of collega zoiets heeft meegemaakt, betekent een aanslag op de illusies over je eigen wereld en dat is bedreigend; dat roept primitieve angst op. Je moet je er niet mee inlaten, want het tast je eigen bestaan aan. Doorlopen als iemand door een groep jongeren in elkaar wordt geslagen, want je wilt er niets mee te maken hebben. Je hoort gekrijs bij de buren wel, maar je doet niets. Natuurlijk kan er ook sprake zijn van de vrees voor represailles als je wel ingrijpt, en komt achteraf toegeven dat je je hoofd hebt afgewend bovendien neer op schuld bekennen: dan zeggen eventuele getuigen maar liever dat ze nooit iets hebben gezien of gehoord.
Je hoorde het beruchte Wir haben 's nicht gewusst na de tweede wereldoorlog zelfs uit de mond van integere oosterburen. Al hebben ze gehoord wat voor verschrikkelijks er onder hun regime gebeurde, ze hebben het niet geloofd, of toegeschreven aan vijandelijke propaganda. Daarin zie je ook die aanslag op het collectieve zelfbeeld: ongeloof op grond van de basis veronderstelling: Zulke dingen kunnen bij ons niet gebeuren.
Je niet voor kunnen stellen is ook je niet voor willen stellen. Daar maken maatschappelijk werkers, psychotherapeuten, wetenschappers, leraren en politiemensen zich net zo schuldig aan als ieder ander, en dat heeft opnieuw te maken met die basis veronderstellingen over een veilige wereld, enzovoort.
Het is nog niet zo lang geleden dat dezelfde houding bestond tegenover incest zonder meer. In een Amerikaans psychiatrisch handboek uit 1980 staat dat slechts één op de miljoen gezinnen een incestge schiedenis heeft. Voor ons land zou dat neerkomen op vier gevallen. Tien jaar later ligt er een Nederlandse studie waaruit blijkt dat vijftien procent van de vrouwen incestervaringen heeft, variërend van een eenmalige seksuele betasting tot en met langdurige sadistische seks door meerdere daders. Het is niet zo dat incest in tien jaar populair is geworden, maar tot voor kort durfden slachtoffers er niet mee naar buiten te komen; onder meer uit dezelfde angst om niet geloofd te worden, en uit angst voor intimidatie door de dader(s). Dat we als westerse samenleving in tien jaar tijds onder ogen moesten zien dat incest dikwijls voorkomt, is te danken aan slachtoffers die er voor het eerst mee naar buiten durfden te komen en aan de vrouwenbeweging die voor hen in de bres is gesprongen. Yolanda's verhaal betekent dat er opnieuw grenzen in ons geloof verlegd moeten worden: het is niet alleen mogelijk dat ouders hun kinderen seksueel misbruiken, maar tot nog veel ernstiger dingen in staat zijn.
Tal van slachtoffers die dergelijk geweld hebben meegemaakt worden dubbel gestraft. Ze hebben niet alleen de meest onvoorstelbare misère achter de rug, maar als ze ermee naar buiten treden worden ze opnieuw gestraft door de samenleving die hen voor fantast uitmaakt. Sommige daders of groepen van daders spelen daarop in: 'Als je ermee naar de politie gaat, zullen ze altijd zeggen dat je gek bent.' Juist door dat geniep kunnen daders hun gang blijven gaan en blijven hun wandaden onder de oppervlakte. Naast intimidatie zijn ongeloof en ongeloofwaardigheid dus de dekmantel van die praktijken.
Opvallend is dat veel daders van incest en ander seksueel geweld hun activiteiten bagatelliseren. Ze willen de werkelijkheid van de schade die ze hebben berokkend niet onder ogen zien.
De Amerikaanse psychiater Judith Herman zegt daarover 3:Om aan zijn verantwoordelijkheden voor zijn daden te ontkomen, doet de dader alles wat in zijn vermogen ligt om de vergetelheid te bevorderen. Geheimhouding en stilzwijgen zijn z'n belangrijkste wapens. Als geheimhouding mislukt, valt de dader de geloofwaardigheid van zijn slachtoffer aan. Als hij haar niet absoluut het zwijgen kan opleggen, probeert hij zich ervan te vergewissen dat niemand naar haar luistert. Voor dit doel hanteert hij een indrukwekkende verzameling argumenten, van de meest botte ontkenning tot de meest verfijnde en welsprekende rationalisatie. Na elke wandaad kan men hetzelfde voorspelbare excuus verwachten: Het is nooit gebeurd; het slachtoffer liegt; het slachtoffer heeft het zichzelf aangedaan en bovendien is het tijd om het verleden te laten rusten en door te gaan. Hoe machtiger de dader, des te groter is zijn voorrecht om de werkelijkheid naar zijn hand te zetten en des te meer indruk zullen zijn argumenten maken.
De intimidaties waaraan Yolanda heeft blootgestaan komen overeen met die, welke in andere extreem sadistische milieus gebruikelijk zijn. Daar staat uit de school klappen gelijk aan doodgaan. Er zijn in dergelijke kringen allerlei sadistische manieren om slachtoffers onder druk te zetten. Individuele sadistische daders kunnen voor de ogen van een kind een poesje de keel doorsnijden, om vervolgens het kind bij de keel te grijpen en te zeggen: 'Als je praat gebeurt er bij jou hetzelfde.'
Zulke dingen gebeuren dikwijls en kunnen allerlei vormen aannemen, afhankelijk van de verfijning en de genadeloosheid van de daders.
'Als je praat word je in een gekkenhuis opgeborgen en kom je er nooit meer uit, word je in de gevangenis gestopt, wordt je moeder doodziek, worden je kinderen het slachtoffer,' enzovoort. Als dergelijke intimidaties in extreem bedreigende omstandigheden worden geuit, is degene voor wie ze bestemd zijn waarschijnlijk daarop gefixeerd: ze maken diepe indruk, waardoor men er elke keer weer automatisch, op dezelfde manier aan terugdenkt als er iets gebeurt dat aan het misbruik doet denken. Om een voorbeeld te noemen: een volwassen man vertelt dat hij rond z'n tiende de hele zomer elders in het land op vakantie gaat.
Daar is een man die hem dagelijks en elke nacht fors misbruikt. De dader voegt er herhaaldelijk aan toe:
'Wanneer en waar je hier ook over praat, ik zal je altijd weten te vinden.' De man die dit rapporteert is heel intelligent en kritisch, maar een week later zegt hij:ik heb de hele week op straat over mijn schouder gekeken om te zien of hij [de dader] achter me liep.'
Met andere woorden: de dreigementen van lang geleden hebben als een posthypnotische suggestie gewerkt. Toen hij indertijd werd bedreigd, was hij niet in staat om kritisch na te denken over de aard van het dreigement. Twintig jaar later was het dreigement nog steeds van invloed.
Hoe overleven mensen zulke onuitsprekelijke kwellingen die ze reeds als kind hebben ondergaan? Er zijn tal van mensen die van jongs af aan langdurig ernstig kwaadaardig worden bejegend door mensen die bescherming moeten bieden, en die als reactie daarop een dissociatieve stoornis zoals een meervoudige persoonlijkheidsstoornis (MPS) ontwikkelen. Om zulk extreem geweld te overleven maakt een kind zich in psychisch opzicht los van traumatische gebeurtenissen. Met andere woorden: het kind is mentaal in staat zich uit de situatie te verwijderen. MPS begint in de regel al ver voor het tiende jaar, mogelijk omdat juist in die tijd de meeste plooibaarheid bestaat voor het vermogen je op te splitsen en er een levensstijl van te maken.
Dissociatie kan ruwweg op twee manieren gebeuren. In de eerste plaats door gedeeltelijke losmaking, zoals zich soms voordoet bij slachtoffers van een verkeersongeval: ze treden als het ware uit zichzelf en kijken van een afstandje toe. Ik heb eens een Israëlische militair gesproken die zichzelf uit een brandende tank zag kruipen. Ik heb het ook een vrouw horen vertellen die in het ziekenhuis bijna was gestikt. Ze keek toe en wilde eigenlijk tegen de artsen zeggen: 'Smijt niet zo met dat lichaam.'
Ze voelde zich niet benauwd en had geen pijn; ze zag de gebeurtenis zich afspelen. Het lichaam is dan niet bewusteloos. Met andere woorden: er is een ander deel van haar persoonlijkheid dat alles wel degelijk ondergaat. Bij een ander vorm van dissociatie trekt een slachtoffer zich helemaal in zichzelf terug, of verbeeldt hij of zij zich naar buiten te vliegen, of zich in een kast te verstoppen; kortom: er écht niet meer te zijn. Dat deel van de persoonlijkheid heeft geen weet van wat er is gebeurd; we spreken dan van totale dissociatie. Slachtoffers spreken zelf wel van blackouts: het lijkt alsof ze er helemaal geen herinneringen meer aan hebben. In therapie komen we daar achter als een cliënte plotseling na klachten als duizeligheid, misselijkheid, gespannenheid en onverklaarbare angst beelden krijgt die ze niet kan plaatsen, die ze kennelijk heeft moeten 'vergeten'; als ze die beelden met alle bijbehorende gevoelens ervaart, wordt ze overspoeld door een traumatische herbeleving. Ze denkt vaak dat het fantasie is, dat de beelden niets met haar te maken hebben, en dat is natuurlijk ook wat ze het liefste wil. Daders maken daar misbruik van met beschuldigingen als: 'Zie je wel, het is fantasie, en nu worden de ouders of wie ook onschuldig aangeklaagd.'
De essentie van overleving van dit soort traumatische ervaringen is dus het opsplitsen van de persoonlijkheid.
Sommige daders zijn in hun jeugd zelf slachtoffer geweest en bezweren hun eigen pijn door anderen diezelfde pijn te bezorgen. Slachtoffers van incest komen dikwijls uit gezinnen van ouders die zelf slachtoffer van incest zijn geweest. Andersom geldt het met nadruk niet: slachtoffers van incest en extreem geweld worden lang niet altijd dader!
Om langdurig geweld te overleven, gebeurt het soms dat een slachtoffer zich met de dader vereenzelvigt en daar ligt vermoedelijk de kiem van het verschijnsel dat sommige plegers van dergelijk geweld slachtoffer zijn geweest. Die identificatie is de vader van het wraakgevoel: mensen die geweld is aangedaan, kunnen problemen met hun agressie krijgen en dezelfde soort dingen gaan doen. Die agressie richten sommige mensen dan tegen zichzelf; bijvoorbeeld in de vorm van zelfbeschadiging of suïcidepogingen. Anderen richten die agressie bijvoorbeeld in de vorm van seksueel geweld op andere mensen of hun eigen kinderen. Er zijn ook slachtoffers van seksueel geweld zoals incest die in de prostitutie terechtkomen. Er kan dan sprake zijn van een kant van de persoonlijkheid die het seksuele trauma op een maatschappelijk min of meer geaccepteerde vorm herhaalt, maar nu in de rol van degene die het voor het zeggen heeft niet als hulpeloos slachtoffer. Ik kan me voorstellen dat de meeste mensen die ooit sadistisch gedrag hebben ondergaan, zo'n haat en woede krijgen dat ze fantasieën ontwikkelen dat ze iemand in mootjes snijden, of wat dan ook.
Dat het sadistisch geweld rond Yolanda steeds extremere vormen heeft aangenomen is geen ongewoon verschijnsel; sadisme kan alle tekenen van verslaving vertonen. Niet alleen drugs zijn verslavend, opwinding kan dat ook zijn. Net als bij snelheidsduivels en lange af standslopers die niet meer buiten hun liefhebberij kunnen omdat hun lichaam eraan aangepast en dus verslaafd is, heb je hier met verslaving aan geweld, vermengd met seks, te maken. Zoals je na verloop van tijd steeds hogere doses slaappillen nodig hebt voor hetzelfde resultaat, neemt sadisme ook steeds ergere vormen aan, als er niet wordt ingegrepen.
Ik ben bang dat het niet om slechts een handvol zonderlingen gaat dat in staat is tot het sadistische gedrag dat Yolanda beschrijft. Veel rechtgeaarde mensen zullen denken: 'Ik zou dat nooit gedaan hebben,' maar daar durf ik m'n hand niet voor in het vuur te steken. De gelegenheid maakt niet alleen de dief, maar ook de moordenaar. Gegeven de omstandigheden is de meerderheid van de mensheid tot dergelijk gedrag in staat.
Het boek Doodgewone Mannen4 van de historicus Browning gaat over een bataljon reservepolitie uit Hamburg in oorlogstijd. Slechts een paar aanvoerders waren nazi's en de rest bestond uit gewone burgers uit een doorsnee, sociaal democratisch milieu, al wat ouder, ongeschikt voor het front en daarom opgeroepen voor de reservepolitie.
Ze worden in juli '42 naar Polen gestuurd. Daar zijn ze nog maar kort als de commandant zegt dat ze de hele Joodse bevolking van het dorp Jósefów moeten uitroeien: achttienhonderd mannen, vrouwen en kinderen.
De commandant is zelf aangeslagen en biedt aan: 'Wie het niet kan doen mag eruit stappen.'
Twaalf van de vijfhonderd nemen zijn aanbod aan; dus nog geen tweeënhalf procent. Een paar van zulke gebeurtenissen en Bataljon 101 is een geoliede moordmachine.
De Amerikaanse psycholoog Stanley Milgram liet begin jaren zestig een groep willekeurige proefpersonen aan studenten (zogenaamd) elektrische schokken van toenemende sterkte toedienen, onder het mom van een onderzoek naar de vraag of ze onder dwang beter zouden leren. De proefpersonen wisten niet dat 'de student' het spel maar meespeelde. Niemand stopte vóór het punt waarop het 'slachtoffer' in de andere kamer instructie had om te gaan schreeuwen (bij 300 volt). Tweederde ging door tot het eind (450 volt), ondanks geschreeuw, gekerm, en geschop tegen de muur.
De behandeling van mensen die gruwelen hebben moeten doorstaan als waarover Yolanda rapporteert dient in het teken te staan van langzaamaan gaat het snelst. Therapie vergt veel tijd en er zitten risico's aan. Veel cliënten met een min of meer vergelijkbaar verleden hebben suïcidale gedachten die gekoppeld zijn aan bepaalde misbruiksituaties in dat verleden: die situaties waren zo ondraaglijk en onontkoombaar dat de dood als enige uitweg werd gezien. Zo'n neiging kan in therapie de kop weer opsteken, met name als de traumatische herinneringen aan bod komen. Er zijn dus ook cliënten die ervoor kiezen dat de therapeut hen helpt de trauma's zoveel mogelijk 'toe te dekken'. Ze leren zo enigszins in het heden te leven, maar beschikken niet over een volledig verleden. Yolanda zegt:
'Ik herinner me alleen gebeurtenissen, geen gevoelens.' Laat dit boek geen voedsel geven aan het misverstand: 'Zij heeft het aardig op een rij.' Dat is niet het geval: er is alleen sprake van een slachtoffer dat vanuit de positie van toeschouwer haar verhaal vertelt en daarbij de emotionele en lichamelijke kant op afstand weet te houden. Uit het voorwoord blijkt dat het verhaal bepaald niet moeiteloos is verteld.
De traumatische emoties en gevoelens zijn er nog. Als daarvoor wordt gekozen, moeten die in de loop van een behandeling gedoseerd naar boven komen. Herstel of integratie houdt in, dat de cliënt de verschillende aspecten van de traumatische ervaringen in een veilige omgeving met de therapeut deelt. Veilig wil zeggen: het wordt begrepen, het wordt gedeeld; er kan me hier niets overkomen. De pijn uit het verleden moet hierbij herbeleefd worden, maar niet alle pijn en niet in alle hevigheid. Als iemand vierhonderd keer door vader is misbruikt en elke keer was traumatisch, hoeft niet elke keer aan bod te komen. De ernst en de duur van de aanslagen zullen de therapie wel ingewikkelder en langer maken.
Staat Epe op zichzelf? Ik ben bang van niet; ik heb het vermoeden dat er in Nederland en daarbuiten netwerken van daders op het gebied van extreem seksueel geweld bestaan. Volgens Andrew Vachss, een Amerikaanse advocaat en schrijver die opkomt voor misbruikte en mishandelde kinderen, is het nauwelijks mogelijk om in kringen van seksuele sadisten te infiltreren. In sommige kringen wordt een nieuwkomer bijvoorbeeld met een kind alleen gelaten in een kamer. Vergrijpt hij zich niet aan dat kind, dan valt hij door de mand. Is een kandidaat eenmaal binnen, dan wordt het steeds moeilijker om eruit te komen. Niet alleen door de verslaving aan het geweld, maar ook omdat hij dader is geworden; daarop wordt hij door zijn mededaders aangesproken. Er is dus sprake van groepsdruk, maar ook van schuldgevoel: je terugtrekken betekent bekennen dat je schuldig bent.
Dat lugubere wereldje kan alleen worden aangepakt als het bekendheid krijgt. We zullen het daarbij dus moeten hebben van getuigen als Yolanda.
Prof. dr. O. van der Hart
(Professor dr. Onno van der Hart is als bijzonder hoogleraar verbonden aan de Universiteit van Utrecht)
Sociaal psychologe R. Janoff Bultman: ShatteredAssumptions, Free Press, 1992
Klinisch psychologe dr. Nel Draijer, Seksuele Traumatisering In de Jeugd: Gevolgen op lange termijn van seksueel misbruik van meisjes door verwanten, uitg. SUA, 1990
Judith Herman, specialiste op het gebied van slachtoffers van seksueel geweld en schrijfster van Trauma and Recovery(in het Nederlands verschenen onder de titel Trauma en Herstel} en Father/Daughter Incest.
Doodgewone Mannen, Christopher Browning, Arbeiderspers, 1992
Periode Laarenk 43, Epe:
1979: (elf jaar): eerste kind geboren (bij familie
weggemoffeld?). 1980: abortus via zeepoplossing. ('Kindje wassen'.) 1980: abortus na van de trap gegooid te zijn. 1981: abortus met kachelpook.
Periode M.L. Kingweg 40, Epe: geboorte mongooltje Danny, gestorven in diepvrieskast. Opwekking en geboorte van, plus moord op Jamy en Melany.
legale abortus Juliana ziekenhuis, Apeldoorn, abortus met vibrator en andere attributen, geboorte van en moord op tweeling Sjon en Sanne, abortus met hete kachelpook. abortus door slachtoffer achter de auto te slepen, abortus met barbecue pennen.
Periode Boeg 9, Elburg:
3 mrt. 1986 geboorte Max.
abortus met hete kachelpook. 8 juni 1987 geboorte Barbara.
abortus met kaarsen.
abortus door mishandeling.
aug. 1988 geboorte Mieke.
abortus door elektrische stroom.
abortus met afgebroken flessehals en spoeling.
abortus door mishandeling.
okt. 1989 geboorte van en moord op Patrick.
abortus door elektrische stroom. 1990 abortus met cv slang.
Laatste periode:
dec. 1990 miskraam, nov. 1993 miskraam na KI.