5 Zo zet je de volgende stap in je relatie

 

‘Waar was je in godsnaam mee bezig?’ snauwde inspecteur Maguire met zijn gezicht vlak voor het mijne.

‘Ik probeerde te helpen.’

‘Hoe ken je hem nou weer?’ Hij bedoelde: eerst Simon Conway, en nu wéér een?

‘Ik heb geen idee wie hij is.’

‘Hoe ben je dan in deze situatie verzeild geraakt?’

‘Ik liep toevallig voorbij en zag dat hij in de nesten zat. We waren bang dat jullie niet op tijd zouden komen, dus dacht ik: laat ik een praatje met hem aanknopen.’

‘Want dat pakte de vorige keer zo goed uit,’ reageerde hij woest, waarna hij er spijt van leek te hebben dat hij dat had gezegd. ‘Jezus, Christine, denk je nou echt dat ik dat geloof? Dat je “toevallig voorbijliep”? Twee keer binnen één maand? Denk je nou echt dat ik geloof dat dat toeval was? Als je zo nodig de superheld moet uithangen…’

‘Ik probeer helemaal niet de superheld uit te hangen. Ik was op de verkeerde plek op het verkeerde moment. Ik dacht dat ik misschien kon helpen.’ Ik was een beetje boos over de manier waarop ik werd behandeld, dus voegde ik eraan toe: ‘En dat heb ik toch ook gedaan? Dankzij mij staat hij weer op de brug.’

‘Ja, maar net aan,’ zei Maguire verbolgen. Hij liep voor me te ijsberen.

Van de andere kant van de brug zag ik Adam bezorgd naar me kijken. Ik wierp hem een zwak glimlachje toe.

‘Zo grappig vind ik het allemaal niet.’

‘Ik lachte ook niet.’

Maguire keek me vorsend aan; hij probeerde duidelijk te bepalen wat hij met me aan moest. ‘Ik stel voor dat je me het hele verhaal op het bureau vertelt, van a tot z.’

‘Maar ik heb niks verkeerd gedaan!’

‘Je staat niet onder arrest, Christine. Ik moet gewoon een verslag indienen.’ Hij liep weg, duidelijk in de veronderstelling dat ik hem naar de auto zou volgen.

‘U hebt het recht niet om haar ook mee te nemen,’ protesteerde Adam. Hij zag er doodmoe uit, en zo klonk hij ook.

‘Maak je niet druk om wat we met haar van plan zijn.’ Tegen Adam sloeg Maguire een andere, veel mildere toon aan, waarvan ik niet eens had geweten dat hij die in zich had.

‘Echt hoor, deze poppenkast hoeft niet,’ zei Adam op protesttoon toen Maguire hem richting de auto begon te helpen. ‘Het was gewoon een vlaag van waanzin. Het gaat nu wel weer. Ik wil gewoon naar huis.’

Maguire mompelde wat bemoedigende woorden, maar vergezelde Adam toch tegen diens wil naar de auto. Terwijl Adam in de ene auto werd gestopt, werd ik in een andere auto naar het politiebureau in Pearse Street gebracht, waar ze me verzochten nogmaals mijn verhaal te doen. Het was duidelijk dat Maguire niet helemaal overtuigd was van het waarheidsgehalte van mijn verhaal. Ik hield iets voor hem verborgen, en hij wist het. Ik kon het echter niet over mijn hart verkrijgen om hem te vertellen wat ik werkelijk op de brug had gedaan, of op het bouwterrein. Evenmin kon ik het vertellen aan de lieve dame die na de inspecteur de kamer binnenkwam om het met me over mijn ervaring te hebben.

Na een uur zei inspecteur Maguire dat ik mocht gaan.

‘En Adam?’

‘Adam is niet langer jouw zorg.’

‘Maar waar is hij?’

‘Hij wordt op dit moment door een psycholoog beoordeeld.’

‘Wanneer mag ik hem zien?’

‘Christine…’ zei hij waarschuwend. Hij wilde duidelijk van me af.

‘Wat?’

‘Wat heb ik tegen je gezegd over niet al te zeer betrokken raken? Buiten staat een taxi. Ga naar huis. Ga naar bed. Probeer een tijdje uit de nesten te blijven.’

En dus verliet ik het politiebureau. Het was zondagavond, middernacht, en de kou trok regelrecht mijn botten in. Afgezien van een paar eenzame taxi’s was er geen verkeer op straat. Het alziende Trinity College stond leeg en donker voor me. Ik weet niet hoe lang ik daar stond en alles op een rijtje probeerde te zetten en de shock, die nu eindelijk tot me door begon te dringen, probeerde te verwerken, maar uiteindelijk ging de deur achter me open. Ik voelde de aanwezigheid van Maguire voordat ik hem hoorde.

‘Sta je hier nou nog steeds?’

Ik wist niet wat ik daarop moest antwoorden, dus keek ik hem alleen maar aan.

‘Hij heeft naar je gevraagd.’

Mijn hart klaarde op.

‘Hij brengt de nacht elders door. Mag ik hem je nummer geven?’

Ik knikte.

‘Neem een taxi, Christine,’ zei Maguire, met zo’n dreigende blik dat ik spontaan de eerste de beste taxi die langsreed aanhield.

Ik ging naar huis.

Uiteraard deed ik geen oog dicht. Ik ging niet eens naar bed. Mijn koffiezetapparaat hield me gezelschap terwijl ik naar mijn telefoon keek en me af bleef vragen of inspecteur Maguire Adam wel het juiste nummer had gegeven. Tegen de tijd dat het zeven uur ’s ochtends was en ik auto’s op straat begon te horen, begon ik weg te doezelen. Een kwartier later maakte mijn wekker me weer wakker om naar mijn werk te gaan. Adam liet de hele dag niets van zich horen, maar om zes uur ’s avonds, net toen ik mijn computer uitzette, begon mijn telefoon te rinkelen.

 

* * *

 

We spraken af dat we elkaar op de Ha’penny-brug zouden treffen, wat op dat moment een goed idee leek omdat de brug de enige link was die ons verbond. Toen we er echter eenmaal waren, vierentwintig uur na het incident, maakte het een wat ongepaste indruk. Adam stond niet op de brug, maar ernaast, op Bachelor’s Walk. Hij stond naar het water te kijken. Ik zou een fortuin hebben gegeven om te weten wat er op dat moment in zijn hoofd omging.

‘Adam.’

Bij het horen van mijn stem draaide hij zich om. Hij had dezelfde zwarte houtje-touwtjejas aan en zwarte wollen muts op als de avond ervoor, en zijn handen waren diep in zijn zakken gestoken.

‘Gaat het?’ vroeg ik.

‘Ja, prima.’ Hij klonk alsof hij in een shocktoestand verkeerde. ‘Met mij gaat het prima.’

‘Waar hebben ze je vannacht naartoe gebracht?’

‘Eerst een paar vragen op het bureau, toen naar het ziekenhuis voor een psychologische beoordeling. Ik ben met vlag en wimpel geslaagd,’ grapte hij. ‘Maar goed, ik belde je omdat ik je graag persoonlijk wou bedanken.’ Hij verplaatste zijn gewicht van de ene voet op de andere. ‘Bij dezen dus.’

‘Oké. Graag gedaan,’ antwoordde ik een tikje opgelaten. Ik wist niet of ik hem de hand moest schudden of hem misschien moest omhelzen. Alle tekenen wezen erop dat ik hem met rust moest laten.

Hij knikte en draaide zich om om over te steken naar Lower Liffey Street. Hij keek niet welke kant hij opging, en werd vervolgens bijna geschept door een automobilist, die nijdig begon te toeteren. Adam gaf er nauwelijks blijk van dat hij het geluid hoorde; hij liep gewoon door.

‘Adam!’

Hij draaide zich om. ‘Ongelukje. Dat zweer ik je.’

Op dat moment wist ik dat ik maar één keus had: hem volgen. Het ziekenhuis geloofde hem misschien, maar ik kon hem onmogelijk alleen laten na alles wat hij had meegemaakt. Ik drukte op het knopje voor het voetgangersverkeerslicht, dat echter niet snel genoeg van kleur veranderde. Ik was zo bang dat ik Adam uit het oog zou verliezen dat ik wachtte op een gaatje in het verkeer en toen naar de overkant sprintte, waarop er weer een andere automobilist begon te toeteren. Ik rende om dichter bij Adam in de buurt te komen en begon toen langzamer te lopen, aangezien ik ook wel vanuit de verte kon bepalen of hij in gevaar verkeerde. Bij het middelste stuk van Abbey Street sloeg hij rechts af. Zodra hij de hoek om was en uit mijn gezichtsveld was verdwenen, trok ik een sprint om hem in te halen. Toen ik echter de hoek om ging, bleek hij verdwenen te zijn, alsof hij helemaal in het niets was opgelost. Op dat tijdstip waren er geen winkels open waarin hij verdwenen kon zijn. Ik keek om me heen in de verlaten, donkere straat en moest vloekend constateren dat ik hem was kwijtgeraakt. Ik wilde dat ik ten minste zijn telefoonnummer had gekregen…

‘Boe,’ zei hij plotseling droogjes terwijl hij uit het donker tevoorschijn kwam.

Ik schrok me rot. ‘Jezus, Adam. Wil je me een hartaanval bezorgen of zo?’

Hij wierp me een geamuseerde glimlach toe. ‘Hou op met Cagney and Lacey spelen.’

Ik voelde dat mijn gezicht in het donker rood aanliep. ‘Ik wou alleen zeker weten dat alles goed met je ging. Ik wou je niet al te demonstratief checken.’

‘Zoals ik al gezegd heb: met mij gaat het prima.’

‘Dat waag ik te betwijfelen.’

Hij keek de andere kant op en knipperde een paar keer met zijn ogen, waarin weer tranen waren opgeweld. Ik zag ze schitteren in het licht van de lantaarnpaal.

‘Ik wil graag zeker weten dat het goed met je gaat. Ik kan je niet zomaar in de steek laten. Ben je van plan om hulp te zoeken?’ vroeg ik.

‘Hoe gaan al die geweldige gesprekken die iedereen maar met me wil voeren mijn problemen oplossen? Het is niet alsof ze verandering zullen brengen in de omstandigheden van mijn leven.’

‘Wat zijn de omstandigheden van je leven?’

Hij deed een paar stappen naar achteren.

‘Oké, al goed, je hoeft het me niet te vertellen. Maar ben je in elk geval een beetje opgelucht? Dat je niet bent gesprongen?’

‘Zeker. Dat was een grove blunder. Ik heb er spijt van dat ik naar de brug ben gegaan.’

Ik glimlachte. ‘Zie je wel? Da’s mooi – nu al een kleine stap voorwaarts.’

‘Ik had daarnaartoe moeten gaan,’ zei hij. Hij keek omhoog naar de Liberty Hall, met zestien verdiepingen het hoogste gebouw in hartje Dublin.

‘Wanneer ben je jarig?’ zei ik, denkend aan onze deal.

Daar moest hij zowaar om lachen.

‘Waar gaan we naartoe?’ vroeg ik. Hij beende met zulke grote passen door O’Connell Street dat ik moest rennen om hem bij te houden. Inmiddels waren mijn voeten en handen gevoelloos geworden van de kou, dus ik hoopte dat we niet al te ver meer hoefden te lopen. Adam leek zo doelloos rond te lopen, dat ik me af begon te vragen of dat misschien zijn volgende zelfmoordmethode was: aan bevriezing overlijden.

‘Ik verblijf in het Gresham Hotel.’ Hij keek omhoog, naar de Spire, het enorme roestvrijstalen monument met de scherpe punt aan de bovenkant. ‘Ik had ook een parachutesprong kunnen maken en daarop kunnen landen. Dan was mijn maag nu misschien doorboord geweest. Of met een beetje mazzel zelfs mijn hart.’

‘Oké, ik begin je gevoel voor humor een beetje te begrijpen. Tikje morbide, vind je zelf ook niet?’

‘Gelukkig dachten ze daar in het ziekenhuis anders over.’

‘Hoe heb je ze zover gekregen dat ze je lieten gaan?’

‘Ze waren erg gecharmeerd van mijn jongensachtige levensvreugde,’ zei hij, nog altijd zonder een spier te vertrekken.

‘Je hebt tegen hen gelogen,’ zei ik op beschuldigende toon. Adam haalde zijn schouders op. ‘Waar woon je?’

Hij aarzelde. ‘In Tipperary tegenwoordig.’

‘En ben je speciaal naar Dublin gekomen om…?’

‘Om van de Ha’penny-brug te springen?’ Hij keek me nogmaals geamuseerd aan. ‘Jullie Dubliners zijn zo verwaand. De rest van het land heeft ook prima bruggen, hoor. Nee, ik ben naar Dublin gekomen om iemand op te zoeken.’ Toen we bij het Gresham Hotel aankwamen, draaide hij zich naar me om. ‘Nou, nogmaals bedankt dan maar. Dat je mijn leven hebt gered, bedoel ik. Wat doen we nu? Is het de bedoeling dat ik je een onhandige zoen geef, of je omhels, of… Nee, ik weet het al!’ Hij stak zijn hand omhoog. Ik rolde met mijn ogen en gaf hem toen een high five.

Vervolgens had ik echt geen idee meer wat ik verder nog moest zeggen. Sterkte? Geniet nog maar van de rest van je leven?

Adam leek zelf ook geen idee te hebben, dus bleven de sarcastische opmerkingen elkaar opvolgen.

‘Eigenlijk zou ik je een gouden ster moeten geven,’ zei hij. ‘Of een badge.’

‘Ik zou je echt liever niet alleen laten op dit ogenblik.’

‘Mijn verjaardag is over twee weken. Binnen twee weken kun je nauwelijks iets veranderen, maar ik stel het op prijs dat je zo lief tegen me hebt gelogen.’

‘Het is te doen,’ zei ik, zelfverzekerder dan ik me eigenlijk voelde. Twee weken? Ik had gehoopt een heel jaar de tijd te krijgen, maar als ik maar twee weken had, dan moest het maar. ‘Ik zal al mijn vakantiedagen opnemen, dan kan ik je elke dag zien. Het is zeker mogelijk,’ zei ik optimistisch.

Hij wierp me diezelfde geamuseerde glimlach toe. ‘Ik wil nu echt liever alleen zijn.’

‘Zodat je lekker zelfmoord kunt plegen?’

‘Moet dat echt zo hard?’ siste hij toen er een stelletje voorbijliep dat ons een achterdochtige blik toewierp. ‘Nogmaals, bedankt,’ zei hij, deze keer een stuk minder enthousiast. Toen liet hij me in mijn eentje achter op de stoep en verdween zelf door de draaideur. Ik keek toe hoe hij door de hotellobby liep en besloot hem toen achterna te gaan. Ik was niet van plan het hem gemakkelijk te maken om me van zich af te schudden. Adam stapte in de lift. Ik wachtte tot het laatst mogelijke moment voordat de deuren dichtgingen en rende toen naar voren om me bij hem te voegen. Hij keek me wezenloos aan en drukte toen op het knopje.

Op de bovenste verdieping stapten we uit. Ik volgde hem naar het penthouse, dat de Grace Kelly-suite heette. Toen we de woonkamer inliepen, rook ik bloemen. De deur van de slaapkamer stond open. Door de deuropening zag ik een bed bestrooid met rozenblaadjes. Aan het voeteneinde van het bed stond een zilverkleurige emmer met een fles champagne en twee kruisgewijs gedrapeerde champagneglazen. Adam keek naar binnen, naar het bed, en keek toen weer de andere kant op, alsof de aanblik pijn deed aan zijn ogen. Hij liep rechtstreeks naar het bureau en pakte een papiertje.

Ik liep hem achterna. ‘Is dat je afscheidsbrief van voor je zelfmoord?’

Zijn gezicht vertrok. ‘Moet je echt zo nodig dat woord gebruiken?’

‘Wat wil je dan dat ik zeg?’

‘“Tot ziens, Adam, het was leuk om je te leren kennen”?’ Hij schudde zijn jas van zijn schouders en smeet hem op de vloer. Toen trok hij zijn muts van zijn hoofd en gooide hem in de lucht, waarbij hij maar ternauwernood het vuur miste dat in de marmeren haard smeulde. Hij plofte uitgeput neer op de bank.

Ik stond versteld. Ik had niet verwacht dat er onder die wollen muts zo’n volle, blonde haardos vandaan zou komen.

‘Wat?’ vroeg Adam. Ik besefte dat ik naar zijn schoonheid stond te staren.

Ik ging op de bank tegenover hem zitten en trok mijn jas en handschoenen uit. Ik hoopte dat het vuur me gauw zou ontdooien. ‘Mag ik ’m lezen?’

‘Nee.’ Hij hield de brief vlak voor zich en vouwde hem op.

‘Waarom verscheur je hem niet gewoon?’

‘Daarom.’ Hij stopte hem in zijn zak. ‘Het is een aandenken. Aan mijn bezoek aan Dublin.’

‘Zo grappig vind ik dat niet.’

‘Nou, dat kan ik dan ook weer toevoegen aan mijn lijst van dingen waar ik niet zo goed in ben. Grappig zijn.’

Ik keek om me heen in het appartement en probeerde te begrijpen wat voor vlees ik precies in de kuip had. ‘Verwachtte je vanavond iemand hier?’

‘Natuurlijk. Ik zet altijd champagne en rozen klaar voor mooie meisjes die me van bruggen afpraten.’

Het was ongelofelijk fout en daar was ik me ook terdege van bewust, maar desondanks deed het me goed dat hij me mooi noemde. ‘Nee, het moet gisteravond zijn geweest,’ zei ik, hem aankijkend. Ondanks zijn grappen en zelfverzekerde houding was hij duidelijk zenuwachtig. Ik had het gevoel dat zijn grappen het enige waren dat hem er op dat moment van weerhield om compleet in te storten.

Hij stond op en liep naar het tv-meubel. Toen hij het kastje onderin opentrok, kwam er een minibar tevoorschijn.

‘Ik denk niet dat alcohol nu zo’n goed idee is.’

‘Misschien pak ik wel gewoon een blikje frisdrank.’ Hij wierp me een gekrenkte blik toe, waarop ik me meteen schuldig voelde. Vervolgens pakte hij een flesje Jack Daniels, waar hij met een uitdagende blik naar mij mee op de bank ging zitten.

Ik zei niets, maar zag wel dat zijn handen trilden toen hij de whisky in een glas schonk. Ik bleef een tijdje naar hem zitten kijken, totdat ik er niet meer tegen kon en voor mezelf ook een glas inschonk, al mixte ik mijn whisky met frisdrank. Ik had een pact gesloten met een man die van plan was zichzelf om het leven te brengen, en vervolgens was ik hem naar zijn hotelkamer gevolgd, dus waarom zou ik me niet ook nog eens met hem bedrinken? Mocht er zoiets bestaan als een reglement voor morele integriteit en verantwoordelijk burgerschap, dan had ik dat tot dusverre volledig aan mijn laars gelapt, dus waarom zou ik het niet gewoon helemaal uit het raam smijten? En daarbij was ik tot op het bot verkleumd en had ik iets nodig om weer een beetje te ontdooien. Dus nam ik een slok, die in mijn hele slokdarm brandde en me een heerlijk gevoel gaf.

Adam onderbrak mijn gedachten. ‘Mijn vriendin,’ zei hij plotseling helemaal uit het niets.

‘Wat is er met je vriendin?’

‘Zij is degene die ik hier verwachtte. Ik ben naar Dublin gekomen om haar te verrassen. Ze had gezegd dat ik de laatste tijd niet meer zo’n attente vriend was. Dat ik afwezig was als ik bij haar was, of zoiets.’ Hij wreef ruw met zijn hand over zijn gezicht. ‘Ze zei dat we problemen hadden. Dat we “in gevaar verkeerden”, zoals zij het uitdrukte.’

‘Dus je bent naar Dublin gekomen om te proberen je relatie te redden,’ zei ik, blij dat ik eindelijk iets meer over hem te weten was gekomen. ‘En toen?’

‘Ze was met een andere man,’ zei hij, waarop zijn kaak nogmaals verstrakte. ‘In Milano. Ze zei dat ze met een paar vriendinnen uit eten zou gaan. We wonen bij het restaurant in de buurt, alleen zit ik al een tijdje in Tipperary. Maar goed, ze zat er dus niet met haar vriendinnen,’ zei hij verbitterd, terwijl hij naar de inhoud van zijn glas staarde.

‘Hoe weet je dat het niet gewoon een vriend van haar was?’

‘O ja, reken maar dat ze vrienden waren. Ik heb ze zelf aan elkaar voorgesteld. Mijn beste vriend, Sean. Ze zaten hand in hand aan tafel. Ze gingen zo in elkaar op dat ze me niet eens het restaurant binnen zagen komen. Ze had niet op me gerekend. Eigenlijk had ik nog in Tipperary moeten zitten. Ik heb mijn vermoedens uitgesproken. Ze deden geen poging het te ontkennen.’ Hij haalde zijn schouders op.

‘Hoe reageerde je daarop?’

‘Hoe moet je op zoiets reageren? Ik stond zo voor paal dat ik het restaurant ben uitgelopen.’

‘Had je geen zin om Sean voor zijn harses te slaan?’

‘Welnee.’ Hij leunde verslagen naar achteren. ‘Nee, ik wist wat me te doen stond.’

‘Zelfmoord plegen?’

‘Wil je alsjeblieft niet de hele tijd dat woord gebruiken?’

Ik zweeg.

‘Maar goed, stel nou dat ik hem wel voor zijn kop had geslagen, wat zou ik daar dan aan hebben gehad? Dan zouden we een scène hebben gehad, en dan zou ik alleen nog maar erger voor paal hebben gestaan.’

‘Het zou de spanning wat verlicht hebben.’

‘O, dus nu is geweld ineens goed?’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Als ik hem wel voor zijn kop had geslagen, had je vast gevraagd waarom ik niet gewoon een blokje om was gelopen om wat af te koelen.’

‘Je zogenaamde vriend een hengst verkopen, wat hij duidelijk verdiende, is beter dan zelfmoord plegen. Echt hoor, daar kan zelfmoord niet tegenop.’

‘Wil je alsjeblieft ophouden dat woord te gebruiken?’ zei hij zachtjes. ‘Jezus.’

‘Maar dat is wat je jezelf aan probeerde te doen, Adam.’

‘Ja, en als jij je niet aan jouw kant van de deal houdt, doe ik het nog eens!’ schreeuwde hij.

Ik was geschokt door zijn woede. Adam stond op en liep naar de glazen deur die naar het balkon leidde, dat uitzicht bood op O’Connell Street en de daken van Noord-Dublin.

Ik wist zeker dat er veel meer aan de hand was in het leven van Adam dan alleen het feit dat zijn vriendin hem had bedrogen. Waarschijnlijk was dat de trigger geweest voor een toch al gekwelde geest, maar dit was duidelijk niet het juiste moment om er verder op door te vragen. Adam begon weer een erg gespannen indruk te maken, en daarbij waren we allebei moe. We hadden slaap nodig.

Dat was Adam duidelijk met me eens. Met zijn rug naar me toe zei hij: ‘Jij mag de slaapkamer hebben. Ik slaap wel op de bank.’ Toen ik geen antwoord gaf, draaide hij zich om om me aan te kijken. ‘Ik neem althans aan dat je hier wilt blijven?’

‘Als je het niet erg vindt?’

Daar dacht hij over na. ‘Misschien is het wel een goed idee.’ Toen draaide hij zich weer om en keek uit over de stad.

Ik had een hoop tegen hem kunnen zeggen om de dag op te sommen en hem een hart onder de riem te steken. Daarvoor had ik genoeg zelfhulpboeken gelezen, allemaal boordevol opbeurende zinnen. Geen daarvan leek me nu echter toepasselijk. Als ik Adam hier overheen moest helpen, moest ik niet alleen zien te bepalen wát ik tegen hem moest zeggen, maar ook wannéér ik het moest zeggen.

‘Welterusten,’ zei ik. Ik liet de deur van de slaapkamer een beetje openstaan. Ik vond het maar niets dat Adam de kamer met het balkon had. Door de kier tussen de deur en het kozijn keek ik toe hoe hij zijn trui uittrok, waar een strak T-shirt onder vandaan kwam. Ik kon het niet nalaten om een tikje langer te blijven kijken dan strikt noodzakelijk was. Ik probeerde mezelf ervan te overtuigen dat ik dat voor Adams eigen bestwil deed, voor het geval dat hij zichzelf met zijn trui verstikte. Hij ging op de bank zitten en trok zijn voeten op. Hij was te lang voor de bank; zijn voeten rustten noodgedwongen op de armleuning, zodat ik me schuldig voelde dat ik in het bed zou slapen. Ik stond net op het punt om dat tegen hem te zeggen toen hij zelf zijn mond opentrok.

‘Geniet je een beetje van het uitzicht?’ vroeg hij met zijn ogen dicht en zijn armen onder zijn hoofd gevouwen.

Met gloeiende wangen rolde ik met mijn ogen. Ik stapte weg van de deur en ging op het hemelbed zitten. Naast me rinkelden de glazen. Het gesmolten ijs in de emmer stroomde over de rand en kwam op het bed terecht. Ik zette de emmer op het bureau en greep net naar een in chocola gedoopte aardbei toen ik het kaartje naast de uitstalling zag. Er stond op: VOOR MIJN BEELDSCHONE VERLOOFDE. LIEFS, ADAM. Aha, hij was dus naar Dublin gekomen om haar een aanzoek te doen. Ik was er echter zo van overtuigd dat dat maar een van de oorzaken van Adams depressie was dat ik besloot de afscheidsbrief van Adam te pakken te zien te krijgen.

Tot dusverre had ik geloofd dat de nacht waarop ik had gezien hoe Simon Conway zichzelf neerschoot, de nacht waarop ik mijn echtgenoot verliet en alle daaropvolgende nachten de langste nachten van mijn leven waren geweest.

Niet dus.