13

Exorcisme in polonaise

Het robuuste stadhuis van Luang Prabang was romantischer verlicht dan anders het geval was. In opdracht van het departement van Cultuur was een aantal extra bijenwaslampen gehaald. Ze mochten hoe dan ook geen elektriciteit gebruiken, want in de handleiding stond dat dat de natuurlijke harmonie verstoorde. Het gebouw was met witte draden omhuld, en langs de rand brandden kaarsen in kleine aardewerken houders.

Als er toeristen waren geweest, zou dit thuis een hoogtepunt zijn geworden van de diashow. Alleen zouden ze niet binnen zijn gekomen. Siri stond in de schaduwen tegenover het gebouw en keek naar de bizarre parade sjamanen die de een na de ander arriveerden, als waren ze afkomstig uit een serie dromen, en bij de ingang door twee barse militairen werden gefouilleerd.

Iedereen zonder spirituele connecties werd weggestuurd en sloot zich dan aan bij de grote menigte mensen die de gebeurtenissen bevreemd aanzagen. Beroemde sjamanen die iedereen kende, maar die je vrijwel nooit zag, werden aangewezen alsof het de sterren waren die acte de présence gaven bij de Oscaruitreiking.

Een tovenaar met tot zijn blote knieën reikend dik wit haar oogstte bewonderende kreten van het publiek. Twee kleine ronde Hmong-vrouwen, een soort nullen, kwamen tegelijk aan met een graatmagere man in het rood.

Hij zag oude dames in witte lakens die karren vol spullen voortduwden, mannen met een kap zonder gaten over het hoofd, die werden geleid door jonge kinderen, dieren in zakken, gillend omdat ze verwachtten te worden geofferd, groepjes cimbaalspelers om dronken mediums heen en travestieten met make-up op die feller was dan het licht van de lampen. In de zonderlinge optocht liepen wijze mannen mee die ontdekt hadden dat hun sjamanistische gaven waren toebedeeld, maar geen zin hadden om circusartiesten van zichzelf te maken.

Siri sloot achteraan aan en liet zijn identiteitsbewijs zien. Binnen werd hij overweldigd door de hoge vochtigheidsgraad en de geuren die de verzameling tovenaars verspreidden. Wierookdampen van elkaar tegenwerkende bezweringen kringelden tegen elkaar in als kleren in een wasmachine. Allerlei geuren, van de ontlasting van doodsbange biggen tot zweet en rook van goedkope sigaretten, walmden door het vertrek heen.

De autoriteiten hadden houten klapstoelen klaargezet, in keurige rijen, alsof het om gewone mensen ging die deelnamen aan een politieke bijeenkomst. Op een verhoogd podium stond een tafel met naambordjes erop en vier stoelen erachter. Maar de mensen van de namen hadden nog niet plaatsgenomen. Ze wachtten tot het rustiger werd voor ze de zaal betraden.

Alleen was dit een bijeenkomst waarbij het niet rustig kón worden. De aanwezigen liepen voortdurend door elkaar, begroetten oude vrienden en hervatten oude onenigheden. Hun stoelen werden wandelende dieren die met hen mee liepen. Kort daarop had niemand in de rumoerende zaal nog oog voor de tafel op het podium. Sociaal gezien was het een geslaagde bijeenkomst, maar socialistisch was dat allerminst het geval.

Siri stelde zich er tevreden mee om op zijn hurken langs de muur toe te kijken, maar de man met het witte haar kreeg hem in het oog en liep op onzekere benen naar hem toe. Toen hij dichterbij kwam, zag Siri dat hij weinig meer was dan haar. Het was een lichtroze gekleurd skelet.

“Yeh Ming, Yeh Ming, hoe is het?” vroeg de oude man.

Het scheen hem veel genoegen te doen dat hij Siri was tegengekomen, of degene voor wie hij Siri hield. Hij stak Siri een verzameling handbotjes toe die deze voorzichtig drukte. Toen de man naast hem ging zitten, ging dat gepaard met een geluid alsof een parasol werd uitgeklapt. Siri was verbaasd dat de oude sjamaan in hem zo duidelijk waarneembaar was voor deze oude man.

“Kent u Yeh Ming?”

“Zeker. Zeker. Dat kan moeilijk anders. U bent de voorouder van velen van ons.”

“Ik heb Yeh Ming nooit echt ontmoet. Pas vorig jaar ben ik te weten gekomen dat ik hem in me draag.”

“O, het kan slechter. Veel slechter. Ziet u dat vervelende mens met dat geplakte haar? Die draagt de rusteloze geest in zich mee van Sisadtee, die een afschuwelijke dood is gestorven. Nu wil ze permanent wraak nemen op de mensen die haar ledematen hebben afgehakt.”

“Zou ik met u over Yeh Ming kunnen praten? Er zijn heel veel dingen waar ik achter wil komen.”

“Prima. Prima. Kom morgen maar, bij de tweede zonsopgang.”

“Waar kan ik u vinden?”

“Ken je de Pak Ou-grotten?”

“Daar heb ik over gehoord.”

“Daar wacht ik op je.”

“Wanneer is de tweede zons…”

Zijn vraag verdronk in het schrille geluid van twee scheidsrechtersfluitjes dat door al het gepraat heen sneed. De vier plaatselijke functionarissen waren gearriveerd, maar niemand schonk hun enige aandacht. De mannen aan weerszijden hadden hun fluitje gepakt om de zaal het zwijgen op te leggen. Tussen hen in zaten kameraad Houey en een man met een harde kop, die volgens zijn naambordje Hoofd Provinciale Veiligheid was.

Ook na de fluitjes duurde het nog een paar minuten voor alle stoelen heel of half richting podium waren gedraaid en het lawaai wat minder was geworden. Een van de fluiters begon een routineus verhaal om zijn chef aan te kondigen.

“Gerespecteerde kameraden, broeders en zusters, het is het bestuur van het noordelijk deel van de democratische republiek een eer om u deze avond te verwelkomen. Met genoegen stel ik u voor aan de man die niet minder dan achtentwintig keer met lof in officiële stukken is vermeld, twee medailles heeft gekregen voor…”

In deze trant ging het nog even door. Siri fluisterde tegen de man naast hem: “Hebt u enig idee waar dit over gaat?”

“Zeker. Zeker. Maar ik ben toch maar gekomen. Dit wil ik onder geen beding missen.”

“…de edelachtbare kameraad gouverneur Houey.” De andere drie mannen achter de tafel applaudisseerden. De zaal niet, al begon een van de hanen wel te kraaien in zijn zak. Houey stond op en keek arrogant de zaal rond.

“Kameraden, sjamanen,” begon hij. “Vanmorgen zijn de koning, de koningin, de kroonprins en een aantal leden van de voormalige koninklijke familie voor hun eigen veiligheid naar het noordoosten overgebracht.”

Uit de menige steeg een bozig gemompel op. Siri begreep opeens waar zijn helikopter heen gegaan was. Houey pauzeerde niet om zijn woorden te laten bezinken, maar ging meteen door. “Zoals u allen weet, is de man die u koning noemde al sinds december 1975 een gewoon burger, net als u of ik.”

“Maar zonder het respect,” schreeuwde iemand.

“Wie zei dat?” snauwde Houey.

“Het spijt me,” zei de man die had geschreeuwd. “Het is een van mijn boosaardige geesten. Ik heb niet in de hand wat hij roept.”

Kameraad Houey keek boos naar de simpele man, die rustig een houten pop zat te snijden.

“De koninklijke familie heeft ons geliefde vaderland door de eeuwen heen zoveel schade berokkend dat uw koning zich gelukkig mag prijzen dat hij nog leeft. Als dit Rusland was, zou hij allang in een gat in de grond hebben gelegen. Zeg dat maar tegen uwboosaar-dige geest.”

“Hij heeft het gehoord, chef.”

Een paar sjamanen begonnen te grinniken en kameraad Houey kreeg het gevoel dat hij voor de gek werd gehouden. Houey was geen man die dit soort dingen pikte. Hij moest orde scheppen in deze zaal vol charlatans met hun idiote gedoe. Hij had een dik grijs hemd aan, in Lao-stijl over zijn broek heen. Door de stof heen pakte hij de kolf van het pistool beet dat hij in zijn riem had gestoken. De meeste gasten zagen het gebaar, maar het leek ze niet te deren. Houey zette zijn toespraak voort.

“Door de invloed die u in de loop der jaren is gegund, zijn de meeste inwoners van het land bang voor geesten. Dat is slecht voor de concentratie waarmee ze Marx en Lenin bestuderen. In de simpele geest van de arme mensen hier op het platteland is niet genoeg ruimte voor invloeden die strijdig zijn met elkaar. De enige geestelijke prikkels die ze nodig hebben, zijn van politieke aard. Eén man, één doctrine.”

“Welk van de twee dan?”

Het was dezelfde onbeleefde geest, die via de poppensnijder sprak.

“Wat?”

“U zei net dat er maar één politieke of geestelijke invloed kan zijn. Eén doctrine. Maar u noemt twee namen: Marx en Lenin. Voor hersenloze boeren is dat verwarrend. Voor welk van de twee moeten ze kiezen, klootzak?”

“Bewakers, neem deze man mee…”

“Dat zeg ik niet.”

“…en zet hem met zijn boosaardige geest buiten.”

Twee mannen in uniform leidden de gegeneerde sjamaan de zaal uit. Hij liep kalm mee, maar de lastpost in hem bleef protesteren en schelden tot de deur van de zaal, en zelfs nog verder.

“Heidense rode onderkruipsels. Koningsmoordenaars. Communistische uitzuigers.”

Toen hij weg was, haalde Houey diep adem en ging verder.

“Het doet mij deugd dat op deze langverwachte dag, waarop het historische besluit is genomen om ons te ontdoen van de restanten van de illegale koninklijke bourgeoisie, ook de zogenaamd koninklijke geesten dienen te worden uitgebannen.”

Er ging een geschokt geroezemoes door de zaal. Hier en daar werd gelachen.

“Stilte. Ik heb u gevraagd hier bijeen te komen omdat u de geesten moet oproepen en hun een ultimatum moet stellen.”

Het geroezemoes werd een koor van brutale opmerkingen en grappen. De aanwezigen lachten om elke zin en het werd al snel chaotisch. De mannen op het podium reikten al naar hun fluitjes toen een veel kalmer geluid orde in de chaos schiep. Siri’s metgezel had het woord genomen, en om de een of andere reden legde zijn stem een deken van respectvol stilzwijgen over de anderen heen.

“Kameraad Houey. Zo eenvoudig is dat niet.”

Houey keek wie hem van repliek had gediend en zag de man met het witte haar en Siri voor het eerst. Hij werd heel boos.

“Zeg je dat zelf of ben jij ook zo’n buiksprekerspop?”

De aangesprokene kwam zwijgend overeind, stukken eleganter dan hij was gaan zitten. Het was alsof hij met een lift omhoog kwam.

“Nee. Ik ben het. Ik, Tik Kwunsawan. Ik ben de officiële geestenraadsman geweest voor de koning. Vergeef mij dat ik zo plotseling het woord neem, maar geesten verzoeken om te komen is iets anders dan kinderen zeggen dat ze een lokaal in moeten gaan. De voorwaarden…”

“Kameraad Tik Kwunsawan, dit is geen verzoek. Als de geesten willen deelnemen aan de nieuwe democratische republiek moeten ze zich aan de regels van de staat houden. Dat is de officiële richtlijn.”

“De staat kan net zo goed zeggen dat er een regenboog aan de hemel moet verschijnen.”

“Ga zitten, oude man. U hebt niet het exclusieve recht op de wereld van de geesten. Kijk hier.”

Hij zwaaide met het aan elkaar geniete boekje dat voor hem op tafel had gelegen.

“Dit is de officiële handleiding van het departement voor Cultuur in Vientiane voor het oproepen van geesten.”

Geen grap had voor luider gelach kunnen zorgen. Zelfs Tik, die zich weer naast Siri op de vloer had laten zakken, kon zijn lachen niet bedwingen. Siri herinnerde zich zijn bezoek aan het ministerie, de dag na de zelfmoord. Hij stelde zich voor hoe ambtenaren in een van die kale kantoren over teksten gebogen zaten om uit de teksten alles te schrappen wat verwees naar religie en de koning. Het verbaasde hem dat er nog genoeg over was voor een handleiding. Maar het was veelbetekenend dat ze het niet hadden aangedurfd om de praktijk volledig uit te bannen. Een te groot deel van de drie miljoen Lao was op de vleugels van geesten door het leven gegleden om ze helemaal te kunnen verbannen.

De mannen met de fluitjes wisten de menigte weer in het gareel te brengen, maar voor Houey verder kon gaan vroeg de vrouw met het plakhaar: “Als u het allemaal zelf kunt met dat boekje, waarom hebben jullie ons dan nog nodig?”

“Precies,” echoden andere aanwezigen.

Houey schudde het hoofd en glimlachte. “Dat is nu juist de kern van het socialisme, zuster. We werken samen, als een team. U helpt mij en ik help u. Ondanks onze verschillen, ondanks alle gevoelens van wrok en twijfel, worden we één door samenwerking. We zijn in laatste instantie hier met één doel voor ogen.”

“En wat mag dat doel dan wel zijn, jonge broeder?” vroeg Tik met zijn zachte stem, die toch tot in de uithoeken van de zaal reikte.

Houey knikte naar een stuk papier dat een van zijn collega’s in de hand hield. “We zullen de geesten dit ultimatum stellen.”

Tik hield zijn glimlach voor zich.

“We laten ze uit drie mogelijkheden kiezen. Dat vind ik heel redelijk, want per slot heeft de staat geen wettelijke verplichtingen jegens hen. De eerste…”

“Wacht,” zei Tik. “Als de geesten deze verplichtingen worden opgelegd, moeten ze toch aanwezig zijn om ze aan te horen, vindt u niet?”

Siri keek om zich heen. De sjamanen verkeerden duidelijk in verwarring. Hoe konden ze de geesten naar een plek als deze laten komen?

Houey raadpleegde zijn kameraden. “Dat is niet nodig.”

“Hoe kunnen we er anders voor zorgen dat ze allemaal deze boodschap krijgen?” vroeg Tik.

“We dachten dat u die wel kon doorgeven als we weg waren. Of anders als u thuis bent.” Houey leek een tint bleker te zijn geworden.

“Geen sprake van. Het is veel makkelijker als ze het rechtstreeks van u horen. We halen ze maar hierheen.”

“Dat is echt niet no…”

“Broeders en zusters sjamanen,” zei Tik, nu wat luider. “Laat ons de geesten uitnodigen voor hun laatste verschijning.”

“Dat lijkt me geen…”

Maar Tik was al met een vreemde dans begonnen, en hij zong erbij in een taal die Siri en de andere aanwezigen nog nooit hadden gehoord. Het leek nog het meest op de regendans van Amerikaanse indianen.

Langzaam liep hij op de mensen toe, terwijl hij zijn handen ophief om de geesten naar zich toe te trekken en in de maat van zijn zang met zijn voeten stampte. Eerst keken de sjamanen naar hem alsof hij gek geworden was. Maar toen kwam een van de twee Hmong-nullen overeind, liep achter hem aan en deed zijn ritme en gebaren na. Ze zong contrapunt bij zijn bas.

De mannen op het podium keken elkaar zijdelings aan, er niet zeker van hoe ze moesten reageren of wat ze moesten zeggen. Dit had niet in de plannen gestaan. Een voor een stonden de sjamanen op en sloten zich bij de rij aan. Een kind trok haar vader, die een kap over zijn hoofd had, achter zich aan. Een tandeloze spleet verscheen in het gezicht van een tandeloze oude vrouw, en ze sprong overeind, ronddraaiend en joelend als een jong meisje.

Siri had nog nooit een massale seance bijgewoond en wist niet goed hoe hij zich moest gedragen. Maar één ding wist hij heel zeker. Er was geen schijn van kans dat deze waanzin geesten op kon roepen. Hij grinnikte in zichzelf, kwam overeind en sloot zich bij de polonaise aan.

Het ritme was nu heel sterk, en alle aanwezigen golfden als een pulserende slang door de zaal heen. Mensen die instrumenten hadden bespeelden die, en de rest gilde en balkte en keek omhoog naar de onzichtbare hemeltouwen waarlangs de denkbeeldige geesten neer zouden dalen. Onverhoeds bleef Tik staan en richtte zijn blik zo abrupt op de tafel dat het hart van de vier mannen een slag oversloeg.

“Ze komen,” fluisterde hij. Hij keek op, strekte zijn handen uit naar het plafond en scheen op te zwellen. “Welkom.”

De anderen volgden zijn voorbeeld. Sommigen schokten, alsof de intredende geesten niet helemaal bij hun lichaam pasten. Anderen slokten ze als lucht naar binnen. Weer anderen stopten ze met tientallen tegelijk in hun oren.

En toen, als waren ze plotseling een zaal vol zombies, draaiden Tik en de anderen zich om naar het podium, even traag als smeltend ijs, even stil als de graven waaruit men zei dat de geesten kwamen.

Met de ogen opengesperd, en zonder te knipperen keken ze Houey aan, hun tanden blikkerend in het licht.

Ook het viertal op het podium verkeerde zo te zien in een soort trance. Ze keken naar de zee van kwijlend starende mensen, in de ban van god wist hoeveel boze geesten. Dit was een situatie waarop ze niet waren voorbereid. Het kruis van de veiligheidsman was al een stuk donkerder groen dan de rest van zijn uniform. Siri kon net het krijtwitte gezicht van kameraad Houey zien. Hij moest het de gouverneur nageven dat hij er niet vandoor ging. Ook al trilde zijn stem, hij probeerde zelfs met zijn toespraak door te gaan.

“Kameraden uit de geestenwereld. Mij is opgedragen om als…als vertegenwoordiger van…” Hij vergat adem te halen en er kwamen geen woorden meer. Hij smokkelde even en haalde twee, drie keer diep adem om zijn kalmte te herwinnen. “Als vertegenwoordiger van de Revolutionaire Partij van het Lao-volk de volgende verklaring af te leggen.”

Hij stak zijn hand uit naar zijn hoofd Veiligheid, die hem het document zou geven, maar de man was veranderd in een granieten buste. Alleen zijn ogen bewogen, heen en weer schietend langs de gezichten van de sjamanen, en dus rukte Houey het document uit zijn handen en las dat voor. Zijn eigen handen trilden zo erg dat het verbazingwekkend mocht heten dat hij zijn eigen getypte tekst kon ontcijferen.

“U kunt kiezen uit drie…Dit was niet mijn idee. U kunt kiezen uit drie mogelijkheden.”

Hij keek op of er een reactie kwam, maar die bleef uit.

“Eerste mogelijkheid: u kunt naar het noordoosten gaan en u daar bij de voormalige koninklijke familie voegen.”

Er viel hem een gedachte in.

“Natuurlijk moet u zelfde nodige regelingen treffen voor…De nodige regelingen treffen.” Hij had ‘voor vervoer’ willen zeggen, maar zich net op tijd bedacht.

“Mogelijkheid twee: als u van plan bent in Luang Prabang te blijven, moet u in dienst van de tempels werken. Dan wordt u een specifieke…”

Hij merkte dat een paar sjamanen begonnen te trillen, een beetje zoals een centrifuge. Het bracht hem van zijn stuk.

“Dan wordt u een specifieke tempel aangewezen en wordt u ingewijd als tempelgeesten. Uiteraard dient ieder zijn deel van het werk te doen.”

Het trillen werd heviger, en een van de fluiters begon achteruit het podium af te schuiven.

“Mogelijkheid drie. Als u niet voor een van deze twee mogelijkheden kiest, wordt u…”

Hij keek op, er niet zeker van of hij door durfde te lezen. Het trillen werd steeds heftiger, alsof het publiek een grote massa drilpud-ding was. Hij haalde diep adem. Ook de tweede fluiter maakte zich nu uit de voeten.

“Wordt u uit Laos verbannen. Uiteraard willen we dat niet doen, dus het zou beter zijn als u voor mogelijkheid een of twee kiest. Mag ik u aanraden om weg te gaan en er eens over na te denken? U hoeft niet meteen te beslissen. We zijn echt heel eerlijk. Alles duidelijk zo?”

Stilte. De stoel van de veiligheidsman sloeg met een klap tegen het podium toen hij zo snel hij kon naar de achterdeur rende. Houey bleef alleen achter. Hij zag er kwetsbaar uit.

“Mooi. D-dan zijn we dus klaar met w-wat we te zeggen hadden. Ik denk…”

Houey maakte zijn afsluitende zinnen niet af, maar begaf zich in de richting van de uitgang, eerst lopend, en toen in draf. Het vel papier met de drie mogelijkheden fladderde van de tafel op het podium.

De aanwezigen bleven beleefd zwijgen, de ambtenaren de tijd gunnend om zich van het gebouw te verwijderen. Maar toen een gepaste tijd was verstreken draaide Tik zich met een glimlach om naar de menigte en knikte. De sjamanen barstten uit in een orgie van gelach en plezier zoals die in Luang Prabang sinds de dagen van het oude regime niet meer vertoond was.