14
Afscheid van een biersmokkelaar
Ounheuan en zijn vrouw hadden besloten vroeg te gaan slapen. Ze moesten de volgende dag ook weer vroeg op om whisky en bier uit Thailand te smokkelen. Dat maakte ze niet tot misdadigers, uiteraard niet. De meeste winkeliers moesten aan roeien doen, anders hadden ze niets te verkopen.
Ondanks hun goede bedoelingen deden ze geen oog dicht. Eerst kwam het gehuil. Daarna een enorm gevecht tussen een stel honden. Nu zat een van de dieren, duidelijk gewond, voor Ounheuans winkel te grommen en te janken, tot zijn vrouw het zat werd.
“Oun. Als je eens naar beneden ging en er wat aan deed.”
Hij reageerde niet. Ze gaf hem een por tegen zijn schouder en hij gromde, alsof hij diep in slaap was. “Vooruit, hagedissenkeutel. Ik weet best dat je niet slaapt. Jij ergert je er net zo aan als ik.”
Het geroutineerde pseudosnurken hield aan. Ze besefte dat de rat niet van plan was de straat op te gaan.
“Lummel.”
Ze rukte haar kant van het net weg, stond op, trok de slaapdoek wat strakker om haar vlezige borsten en keek door het raam naar beneden. Tussen haar en de deur van de winkel bevond zich een houten luifel. Ze kon de hond wel horen, maar in de onverlichte straat was niets te zien.
“Verdomme.”
Dat ze de trap afliep, werd niet ingegeven door dierenliefde. Ze was niet van plan een straathond met een bloedende poot te helpen. Die mormels beten je hand eraf als ze de kans kregen. En waarschijnlijk kreeg je er ook nog hondsdolheid bij.
Nee, ze wilde een lang stuk hout pakken en het beest zo ver wegduwen dat ze daarna rustig kon gaan slapen. Ze vond net wat ze nodig had: een loden buis. Als het arme beest te zwaargewond was om weg te hinken, kon ze hem altijd nog uit zijn lijden verlossen.
Het hangslot zat aan de binnenkant van twee grote metalen deuren die samen de voorkant van hun open winkel vormden. Nog steeds mopperend viste ze de sleutel uit het glazen kastje en maakte het slot open. Het geluid van de roestige deur die langs de grond schraapte, was het laatste wat Ounheuan hoorde voor zijn doe-als-of-slaap overging in een echte.
♦
Toen hij wakker werd, was de hemel al kobaltblauw en hij wist dat ze zich verslapen hadden. De zon zou zo meteen opkomen en dan zou de handelaar aan de Thaise kant van de rivier met zijn drank vertrekken. Hij vervloekte zijn stomme vrouw en draaide zich om naar haar plek op de matras, maar daar was ze niet.
Misschien was ze alleen gegaan omdat ze haar geliefde man wilde laten slapen. Ha, dat mocht-ie willen. Hij liep de trap naar de winkel af, terwijl hij door zijn korte broek aan zijn kruis krabde.
“Phimpon, wat ben je in godsnaam aan het doen?”
De metalen deur stond open en de sleutel stak uitnodigend in het hangslot. “Ja hoor. Laat de zaak maar openstaan, zodat iedereen zichzelf kan bedienen.”
Maar in de deuropening verstarde hij. Hij kon nauwelijks geloven wat hij daar zag. Twee zwarte kraaien sloegen met hun vleugels, maar gingen er niet vandoor. Op het grind voor zijn winkel wemelde het van de kakkerlakken. Duizenden van die kronkelende krengen deden zich te goed aan iets kleverigs. Hij kon in het zwakke licht niet goed onderscheiden wat het was. Het leek wel een soort stroop.
Maar toen herkende hij de resten. Twee, misschien wel drie honden waren uit elkaar gescheurd. Hij raapte een eind loden buis op dat in de deuropening lag en haalde uit naar de kraaien die erin zaten te pikken. Ze vlogen een eindje weg, maar lieten hun droomontbijt niet in de steek.
Toen, onder hun wiekende vleugels, zag Ounheuan iets waarvan zijn maag zich omdraaide. Hij kon bijna geen adem meer krijgen, zonk op zijn knieën neer en gaf over. Hij kon zich er niet toe brengen om nog een keer te kijken. Maar ook met zijn ogen stijf dicht kon hij het beeld niet uit zijn gedachten zetten. De trouwring aan de middelvinger van zijn vrouw, blinkend in het zonlicht.