17

Tweede zonsopgang

De zon kwam om een uur of acht voor de tweede keer op. Op dat tijdstip stond de eerste zon zo hoog aan de hemel dat het licht ervan weerkaatste van de gouden koepel van de Xiang Thong-tempel. Voor velen in Luang Prabang was dit de tijd om naar hun werk te gaan, wat weer verklaarde waarom zoveel mensen in bed bleven liggen als het bewolkt was.

Siri zat op de witte trappen voor de Pak Ou-grot, een gat in een rotswand bij de plaats waar de Mekong en de Nam Xuang samenvloeien. Het opmerkelijkste was wat er verder nog in de grot aanwezig was: duizenden en nog eens duizenden boeddhabeeldjes in alle mogelijke vormen en formaten. De patholoog had de honderden jaren oude bewoners zorgvuldig bekeken. Hij vroeg zich af hoe lang het zou duren voor een gewetenloze piraat er onder dekking van de duisternis heen zou roeien om er een bestelling voor Thaise antiekwinkels weg te halen.

Uit welke richting zou zijn vriend de sjamaan komen? Voor zover hij had gezien was de grot niet erg diep. Hij hield op bij een rotswand. Waarschijnlijk was dat de reden dat hij schrok toen hij Tiks stem achter en boven hem hoorde.

“Wat doe je daarbeneden, Yeh Ming?”

“Op jou wachten. Hoe kom je daarboven, broertje?”

“Ik woon hier.”

“Hoe kan ik je dan niet hebben gezien? Of heb ik je voor een boeddhabeeld gehouden?”

Siri liep opnieuw de treden op. De oude goeroe had niets meer aan dan een kleine doek die zijn orgaan en wat eronder hing aan het zicht onttrok. Siri schudde een hand die klikte als een bosje breinaalden en de twee liepen de grot in.

De dokter knikte naar de beelden. “Ik zat net te denken aan een vervloeking om deze heren te beschermen.”

“Daar ben je dan een paar eeuwen te laat mee. Ze worden beter beschermd dan de nationale schatten.”

“Hoe dan? Iedereen kan ermee vandoor gaan.”

Langzaam werd hij de schaduwen achter in de grot in gevoerd.

“Klopt, en door de jaren heen zijn er heel wat meegenomen. Maar geloof me, niet één dief heeft daardoor een gelukkig leven geleid. Ik kan niet zeggen welk gruwelijk lot een mens wacht die een boeddha uit Pak Ou in zijn huis zet. En dankzij het geweldige richtingsgevoel waarmee ze zijn begiftigd vinden deze beeldjes vroeg of laat de weg terug naar de plek waar ze horen.”

Ze kwamen bij de rotswand die Siri eerder had bekeken. Op het eerste gezicht was de wand massief, maar Tik liep er zelfverzekerd op af, onder een hoek die liet zien dat het om een optische illusie ging. Het was net alsof hij door de rotsen werd verzwolgen. Siri liep wat voorzichtiger achter hem aan en pas toen hij met zijn gezicht vrijwel voor de rotswand stond werd de opening zichtbaar.

Hij zorgde dat hij vlak achter de oude man bleef. Ze liepen door een tunnel die her en der werd verlicht door vuurvliegjes en kwamen uit in een grot. Er viel vanboven licht in, dus op de een of andere manier wist het zonlicht door allerlei spleten in de rots heen te komen, ook al waren ze diep in de berg.

De grot was bezaaid met dingen die Tik uit het vuilnis had gered: blikjes en flessen, afval uit de rivier, stapels straatnaamborden uit de tijd van het vorstenhuis, lappen in allerlei tinten en patronen, gebleekte dierenbotten, en stapels niet meteen herkenbare rommel. Alles was uiterst zorgvuldig schoongemaakt.

Tik stak een halve kokosnoot op een stok in een poel en gaf het water aan Siri. Die nam een slok. Voor water was het op een vreemde manier tintelend, en eigenlijk heel erg lekker. Hij kreeg er een beetje de hoogte van en besloot er maar niet te veel van te nemen. Hij was hier niet voor een drinkgelag.

Tik ging met gekruiste benen op de grond zitten en keek naar zijn gast. Het lag niet in zijn aard om omzichtig ter zake te komen. “Volgens mij zou je dood moeten zijn.”

Siri ging naast hem zitten. “Hoe weet je dat?”

“Hoe kan ik dat niet weten? Hoe kunnen de ongelooflijke krachten die jij achter je aan sleept me ontgaan? Een sterke sjamaan en een bende boze geesten komen in Luang Prabang aan, en ik kom het niet te weten? Vertel. Begin maar met vanochtend.”

Siri vertelde wat er voorafgaand aan zijn dood was gebeurd: het geluid, de stoepa die zich om hem heen sloot en het gevoel dat hij onder de grond werd getrokken. Hij vertelde dat hij er volstrekt zeker van was geweest dat hij dood was. Tik grinnikte bewonderend.

“Ah. Ze zijn geslepen, die phibob. Vooral die uit het zuiden. Yeh Ming heeft de afgelopen duizend jaar machtige vijanden gemaakt, dat is zeker.”

Met twee handen pakte hij een groot blik op waarop Huntley and Palmer Biscuits stond en begon het langzaam met de klok mee te draaien. In het blik leek iets te rollen.

“Dus volgens jou is het niet gewoon een wraakactie tegen mij, omdat ik de militairen heb geholpen bij het kappen van het bos in Khamuan?”

“Welnee. Yeh Ming is al eeuwen bezig om boosaardige geesten uit te drijven. Hij heeft nogal wat tegenstanders in de geestenwereld.”

“En dat van vanochtend was een poging om wraak te nemen?”

“Het ligt iets ingewikkelder.”

Het blik draaide nu sneller rond, en Tik mompelde een bezweringsformule voor hij het omgekeerd op de grond zette. Hij trok het weg als een kind dat hoopt op een kant-en-klaar zandkasteel. Siri zag een kapot ei, een paar botjes en een sliert ingewanden van een dier. Tik bestudeerde ze.

“In zekere zin is Yeh Ming in zijn schemerjaren. Misschien is dat de reden dat hij een gastheer heeft gekozen die bepaald niet indrukwekkend is.”

“Dank je.”

“Hij is een tijdlang niet actief geweest, hè?”

“Afgezien van de dromen wist ik tot vorig jaar niet van zijn bestaan af.”

“En kortgeleden zijn bepaalde vaardigheden ontwaakt?”

“Ja.”

“Dat heeft de phibob opmerkzaam op je gemaakt. Je had hem nooit mee terug mogen nemen naar Khamuan. Daar zijn te veel herinneringen, te veel activiteiten van vijandige geesten. De phibob zitten je nu op de hielen, als een moeraskat die voelt dat het hertje gewond is. Ze zullen niet rusten voor ze Yeh Mings laatste tempel hebben verwoest.”

“Waar staat die?”

“Nee, niet waar. Wie. Jij bent de tempel waarin hij zijn eeuwen wil afsluiten.”

“Verdomme. Waarom?”

Tik keek op van zijn interpretatie.

“Wat weet je van je vader?”

“Helemaal niks.”

“Je biologische vader was Lao Heu, een beroemde Hmong-sja-maan en een rechtstreekse afstammeling van Yeh Ming. Voor jou was hij gastheer van de ziel. Samen hebben ze, hoe zal ik het zeggen, een plan bedacht om er een mooi eind aan te maken. Dat was jij.”

Siri’s hoofd tolde ervan. Na tweeënzeventig jaar had hij opeens een vader en een verleden. Hij wist niet of hij dat allemaal wel wilde weten. Onwetendheid was hem al die jaren prima van pas gekomen.

“Ik weet niet…”

“Meteen na je geboorte vond een ceremonie plaats waarbij Yeh Ming tot jouw hoedgeest werd gemaakt. Natuurlijk bracht dat jou in groot gevaar. Ze hebben je ergens anders heen gestuurd, zodat je nooit het idee zou krijgen dat je een band had met de geestenwereld. Die onwetendheid, en je verre houden van hekserij, dat was de manier om jouw veiligheid en die van Yeh Ming te garanderen.

Het leven van de ziel is cyclisch. Als je niet ingrijpt, gaat het eeuwig door. Eerst zou jij hem in je meedragen, en dan zou hij naar een ander overgaan. Maar Yeh Ming had iets gedaan wat in de andere wereld uniek was. Hij had een vijand van de phibob geschapen die met de jaren heel machtig was geworden.

Op die gevaarlijke vijand hebben de phibob het begrepen. En dat kunnen ze alleen maar door gastheer en hoedgeest tegelijk te pakken te nemen. Je vader hoopte dat het anders zou gaan. Dat je een gewoon bestaan zou leiden en dat de grote sjamaan nooit in actie zou hoeven komen, en dat je een niet-gewelddadige dood zou sterven, zodat Yeh Ming en zijn tempel vreedzaam ten onder zouden gaan.”

“Hoe weet je dat allemaal?”

“De details zie ik in de botjes en de ingewanden, maar het verhaal behoort al tot de folklore.”

“Ben ik een legende?”

“Niet zo verwaand. Yeh Ming, die is de legende.”

“Hoe ben ik vanmorgen aan de dood ontsnapt?”

“Geluk, of eigenlijk goed karma. De phibob kunnen je niet rechtstreeks kwaad doen. Niemand wordt fysiek geveld door een boze geest. Maar ze kunnen wel in je gedachten doordringen. Er vinden veel onverklaarbare sterfgevallen plaats. Meestal overlijden mensen dan in hun slaap, zonder duidelijk aanwijsbare reden. Daar zitten kwaadwillige geesten achter.

De phibob kunnen iemand die ligt te slapen ervan overtuigen dat hij is overleden. Vanmorgen hebben ze je geest meegesleept, de aarde in, en gevangengezet in een stoepa. Dat was zo echt, zo overtuigend dat je onderbewustzijn er zeker van was dat je geen adem meer kon halen. Als je geest die slag eenmaal heeft verloren, heeft het voor je lichaam geen zin meer om nog door te gaan met functioneren. Het is verslagen en stopt ermee. Doortrapt en sluw.”

“Maar hoe…”

Tik pakte een kippenbotje en trok met dooier een lijn van het ei naar de ingewanden.

“Eerder die dag had je iets onbaatzuchtigs gedaan.”

Siri dacht terug.

“De olifant.”

“De ziel van het dier wilde je voor je liefdevolle daad belonen. De geestvan de olifant is een nobel iets. Heer Boeddha heeft gezegd dat van alle voetafdrukken die van de olifant het meest verheven is.”

“Ben ik daarom doorgegaan met ademen?”

“Daardoor ben je weer met ademen begonnen. Daardoor, en doordat je onder een gouden boeddha sliep. Ik betwijfel of de Olifantengod alleen je had kunnen redden.”

“Ik was echt dood. Ik wist het.”

“Welkom terug in het land der levenden. Zo te zien is voor jou de zon voor de tweede keer opgegaan.”

“Wat kan ik doen om te voorkomen dat de phibob me nog een keer doodmaken?”

“Dat ligt ingewikkelder. Om je schade te berokkenen moeten ze een ingang hebben. Is er iets wat voor jou de phibob symboliseert?”

“Ja.”

“Vertel eens.”

“Een zwarte amulet. Daarmee proberen ze me te pakken. Hij is vernietigd in Khamuan, maar daarna is hij weer opgedoken in Vien-tiane, en intact.”

“Dat was ongetwijfeld niet dezelfde.”

“Jawel.”

“Voor jou wel, ja. Maar als je een ander zou hebben gevraagd om hem te beschrijven, zou die het niet over een zwarte amulet hebben gehad.”

Siri’s gedachten vlogen terug naar de dag van zijn afspraak, naar Lah en haar geschenk. Was het mogelijk dat ze hem iets anders had gegeven? Was de amulet in de doos een door de phibob geschapen drogbeeld? Hij voelde zich dom.

“En je hebt hem hier nog een keer gezien?” vroeg Tik.

“Gevoeld. Hij was begraven in de verwoeste stoepa. Ik heb hem niet gezien, maar ik wist dat hij er was.”

“Dan is dat het portaal waardoor de phibob in je ziel kunnen doordringen.”

“Wat kan ik daaraan doen?”

“Bij de bron bevindt zich meestal een spiegelbeeld. Dat kan een mantra zijn of een voorwerp dat de effecten van de zwarte amulet tenietdoet.”

“Klopt. In Khamuan hebben ze me een witte amulet gegeven.”

“Laat eens zien.”

“Ik heb hem niet bij me.”

“Dat is dom. Je moet hem altijd bij je dragen. Waar is hij?”

“In Vientiane. In mijn huis.”

“Dan raad ik je aan om daar zo snel mogelijk heen te gaan. Het is moeilijk om in te schatten hoeveel kans je maakt om de dood twee keer te snel af te zijn. Maar bedenk wel: als je een natuurlijke dood sterft, kan Yeh Ming in vrede rusten. Als je een gewelddadige, onnatuurlijke dood sterft, is hij gedoemd om voor eeuwig in de hel te verkeren, te midden van de boze geesten. Dat laatste moet je ten koste van alles zien te voorkomen.”

“Ik zal mijn best doen.”