Hoofdstuk 27

Austin draaide de gehuurde Renault van de snelweg langs de Turkooizen Kust een zijweg in die hen kronkelend als een spastische slang het binnenland invoerde. De weg liep een aantal kilometers door een boerenlandschap met slaperige dorpjes. Na het uitkomen van een bocht zagen ze op de kam van een heuvel een ruïne.
Austin parkeerde de auto bij een verzameling gebouwtjes. Het verlaten dorp was een door de staat beheerde toeristenattractie geworden. De onvermijdelijke kaartjesverkoper stond al klaar om een bescheiden toegangsprijs te incasseren. Hij wees de weg naar het dorp en kuierde weg naar een auto met twee mannen erin die naast de Renault was gestopt.
Het muilezelpad liep langs een openluchtrestaurant, een souvenirwinkel en een paar straatverkopers die hun waar al leurend aan de man probeerden te brengen. Na een paar minuten lopen hadden Austin en Carina een vrij uitzicht op het dorp.
Een paar honderd dakloze huizen lagen in de hete zon te bakken. Het pleisterwerk was van de buitenmuren gebladderd waardoor de ruwe stenen van de stille bouwvallen zichtbaar waren. Een aantal huizen was door krakers in bezit genomen, die hun wasgoed te drogen hadden gelegd. Het enige andere teken van leven was een saterachtige geit die tevreden kauwend in een door onkruid overwoekerde tuin stond.
'Je kunt je nauwelijks voorstellen dat het hier ooit vol leven is geweest,' zei Carina. 'Mensen die de liefde bedreven. Vrouwen die luid schreeuwend kinderen baarden. Vaders die trots over hun pasgeboren nakomelingen opschepten. Kinderen die verjaardagen en doopfeesten vierden. En rouwden bij het overlijden van de ouderen.'
Austin luisterde maar half naar Carina's lyrische commentaar. Op zo'n dertig meter achter hen waren twee mannen op het pad stil blijven staan. Een van hen maakte foto's van de geit. Ze waren in de twintig, schatte Austin, en allebei gekleed in een zwarte broek en een wit overhemd met korte mouwen. Ze hadden dikke, gespierde armen. Hun gezichten gingen schuil achter een zonnebril en de klep van een pet.
Carina was over het muilezelpad doorgelopen. Toen Austin haar weer inhaalde, liep ze over het erf van een verlaten kerk naar een oude man die in de schaduw van een boom tegen een muurtje geleund stond. Op het muurtje stond een rij vazen en borden uitgestald.
Austin groette de man en vroeg of hij Mehmets vriend Salim was.
De man glimlachte. 'Mehmet koopt mijn spullen voor de overdekte bazaar.'
Austin diepte de miniatuur-Navigator uit zijn zak op. 'We zoeken eigenlijk zoiets als dit.'
'Aha,' zei Salim en hij begon te stralen. 'De eunuch.' Met een denkbeeldig mes maakte hij een horizontale snijbeweging. 'Daar ben ik mee gestopt. Niemand koopt ze.'
Austin dacht even na over hoe hij zijn volgende vraag het best kon stellen. 'Heeft de eunuch een grootvader?'
Salim keek hem even verbaasd aan, tot er opeens een brede grijns op zijn gezicht verscheen. Hij zwaaide zijn armen rond alsof hij een grote cirkel beschreef. 'Büyük. Grote eunuch.'
'Inderdaad. Büyük. Waar?'
'In Lycisch graf. Begrijpt u?'
Austin waren de merkwaardige, hoog in steile rotswanden uitgehakte, Lycische graven inderdaad opgevallen. De toegangspoorten werden net als bij de oude Griekse en Romeinse tempels geflankeerd door sierzuilen met een driehoekige latei erop.
In gebrekkig Engels vertelde Salim dat hij altijd al in kunst was geïnteresseerd. Als jongeman was hij gewapend met houtskool en een schetsblok de natuur ingetrokken op zoek naar onderwerpen voor zijn tekeningen. Op een van zijn tochten had hij een Lycisch graf ontdekt dat bij de overige dorpsbewoners onbekend was. De graftombe was uitgehakt in een uit de zee oprijzende rotswand en was door dik struikgewas aan het oog onttrokken. Hij was er naar binnen gegaan en had in de grot een beeld gevonden. Hij had er een tekening van gemaakt. Toen hij later een onderwerp zocht voor een kleibeeldje, had hij de schets als voorbeeld genomen.
'Waar is dat beeld nu?' vroeg Carina, die steeds enthousiaster werd.
Salim wees naar de grond. 'Aardbeving.' De rotswand was in de zee gestort.
Carina reageerde zichtbaar teleurgesteld, maar Austin gaf niet op. Hij liet Salim een kaart van de kust zien en vroeg of de man de plek kon aanwijzen waar het graf zich had bevonden. Salim tikte met zijn vinger op de kaart.
Carina greep Austin bij zijn arm. 'Kurt,' zei ze. 'Die mannen heb ik gisteravond in het hotel gezien.'
De Turken waren aan de rand van het erf blijven staan en keken nu ongegeneerd naar Carina en Austin. Ook Austin herinnerde zich nu dat hij de twee mannen in de lobby van het hotel had zien rondhangen. Dat ze hier in het dorp opdoken was geen toeval.
'Je hebt gelijk,' zei hij. 'lstanbul is hier niet naast de deur.'
Hij diepte een handvol lira's uit zijn zak op en legde de biljetten naast Salim. Hij pakte een aardewerken bord, bedankte de man voor zijn uitleg en sloeg een arm om Carina's middel. Tegen haar zei hij dat ze zo nonchalant mogelijk naar de kerk moesten lopen.
Hij leidde haar door de hoofdingang het lege gebouw in en liep door naar een raam waar het glas en het kozijn uit verwijderd waren. Voorzichtig langs de rand glurend zag hij dat de mannen met Salim spraken. De oude kunstenaar wees naar de kerk. De mannen beëindigden het gesprek en liepen door naar de kerk. Ze slenterden niet meer, maar stevenden haastig en doelbewust op het gebouw af.
Austin zei tegen Carina dat ze door een raam in de tegenoverliggende muur naar buiten moest klimmen. Hij volgde haar en vervolgens slopen ze over een grindpad naar een heuvel vanwaar ze vrij uitzicht op de kerk hadden.
Carina verborg zich in een kapelletje dat op de top van de heuvel stond en Austin ging plat op de grond liggen. De achtervolgers hadden zich gesplitst en liepen ieder in tegenovergestelde richting om de kerk heen. Toen ze weer bij elkaar waren, voerden ze een verhit gesprek. Opnieuw splitsten ze zich en verdwenen in de doolhof van straatjes tussen de verlaten huizen.
Austin haalde Carina op uit de kapel, waarna hij haar voorging en langs de andere kant van de heuvelkam een weg omlaag zocht. Ze vingen een glimp op van iets zwarts dat tussen hen en hoofdweg bewoog. Aan de voet van de kam zagen ze hoe een van de mannen van huis naar huis liep. Austin trok Carina een deuropening in.
Hij had het bord dat hij van Salim had gekocht, nog bij zich. Hij stapte de deuropening uit, draaide het bord tegen zijn pols en keilde het als een frisbee over de nok van een naburig huis. Het bord sloeg luid kletterend tegen de grond, direct gevolgd door het geluid van over grind weghollende voeten.
Austin en Carina vermeden de hoofdroute door het dorp en volgden een rotsachtig geitenpad terug naar de weg. Daarna liepen ze zo dicht mogelijk langs de gevels ongeveer een halve kilometer terug naar de ingang van het dorp.
Toen ze bij de Renault terugkwamen, zagen ze de auto die de beide mannen zo vlak naast die van hen hadden geparkeerd. Austin zei tegen Carina dat ze even moest wachten, waarna hij naar het restaurantje liep. Een minuut later kwam hij terug met een kurkentrekker in zijn hand.
'We gaan nu toch niet aan de wijn?' zei Carina licht verontwaardigd.
'Natuurlijk niet,' antwoordde Austin. Hij wreef het zweet van zijn voorhoofd. 'Een koud biertje lijkt me lekkerder.'
Hij vroeg Carina hem te waarschuwen als er iemand aankwam. Hij hurkte tussen de auto alsof hij zijn veter strikte en ramde de punt van de kurkentrekker in de band van de andere auto. Hij wrikte net zo lang tot hij een ontsnappende luchtstroom langs zijn hand voelde en vernielde voor de zekerheid ook het ventiel.
'Wat doe je?' vroeg Carina.
'Ik laat onze vrienden even weten dat we ze doorhebben,' antwoordde Austin met een gemene grijns.
Hij stapte achter het stuur van de Renault, startte en scheurde met gierende banden de parkeerplaats af.
Austin reed alsof ze aan een rally deelnamen. Op aanwijzingen van Carina, die de kaart las, volgden ze de weg naar Fethiye, een handels- en vakantiestadje aan de kust. Hij reed rechtstreeks naar de haven. Daar liepen ze over de kade naar de brede houten boten van bedrijfjes die dagtochten aanboden voor toeristen die wilde vissen of duiken.
Hij bleef staan bij de aanlegplaats van een houten, ongeveer vijftien meter lange boot. Op een bord stond dat de Iztuzu, Turks voor schildpad, te huur was, per uur of per dag.
Austin liep de loopplank op en riep: 'Hallo!' Uit de hut stapte een man van in de veertig het dek op. 'Ik ben kapitein Mustafa,' zei hij vriendelijk glimlachend. 'Wilt u de boot huren?'
De boot was niet nieuw, maar wel goed onderhouden. Op de ijzeren delen was nergens roest te zien en het hout was glimmend geboend. De trossen waren keurig opgerold. Austin concludeerde dat Mustafa een competente zeeman moest zijn. Gezien het feit dat hij nog in de haven lag, wilde hij waarschijnlijk dolgraag zaken doen. Austin haalde de kaart tevoorschijn die hij aan Salim had laten zien, en wees op de kustlijn.
'Kunt u ons hier naartoe brengen, kapitein? Daar willen we graag wat snorkelen.'
'Ja, natuurlijk. Ik ken alle goede plekken. Wanneer?'
'Zou het nu meteen kunnen?'
Austin ging akkoord met de prijs die Mustafa noemde en wenkte Carina dat ze aan boord moest komen. Mustafa gooide de meertouwen los en duwde de boot weg van de ligplaats. Vervolgens richtte hij de boeg op het open water van de baai. Ze volgden de grillige kustlijn. Ze passeerden een groot hotelcomplex, een vuurtoren en luxueuze villa's hoger op de hellingen. Na enige tijd waren alle tekenen van leven uit het landschap verdwenen.
Mustafa stuurde de boot een halvemaanvormige baai in en zette de motor uit. Hij liet het anker zakken en haalde een stel versleten snorkels, duikmaskers en vinnen tevoorschijn.
'U wilde gaan zwemmen?'
Austin had op de helling een kale plek ontdekt waar het steen als een open wond tegen de omringende begroeiing afstak. 'Later misschien. Ik wil graag aan land gaan.'
Mustafa haalde zijn schouders op en legde de snorkels weer weg. Hij hing een touwladder over de rand en trok er de sloep naartoe. Austin roeide het kleine stukje naar de oever en trok de sloep het steenachtige strand op. Op zo'n vier meter van de waterlijn liep het terrein steil omhoog. Houvast zoekend aan boomstammen en struiken klauterde Austin de helling op tot hij zich op een meter of vijftig boven de lagune bevond.
Hij stond op een rand die als de wenkbrauwen van een neanderthaler uit de rotswand naar voren sprong. Uit de helling was een gedeelte van zo'n dertig meter breed afgebroken alsof het gesteente keurig met een beitel was weggehakt. Austin vermoedde dat de klip, verzwakt door het uitgeholde graf in combinatie met natuurlijke breuklijnen, door de krachtige aardschokken was ondermijnd. Aan de voet van de helling lagen reusachtige rotsblokken tot in het water.
Austin vroeg zich af of het mogelijk was dat het beeld de klap van het neerstorten had overleefd. Hij zwaaide naar Carina, die zijn klauterpartij vanaf het schip had gevolgd, en begon aan de afdaling. Hij transpireerde hevig van de hitte en de inspanning, en zijn korte broek en hemd zaten onder het stof. Hij dook met al zijn kleren het water in om zo zowel zijn lichaam als zijn kleren wat op te frissen. Wat betreft het gedrag van buitenlandse toeristen keek Mustafa nergens meer van op. Hij startte de motor en voer terug naar de haven.
Austin trok twee blikjes Turks bier uit de koelkast open en gaf er een aan Carina. 'En?' vroeg ze.
Hij nam een ferme slok en genoot van het verrukkelijk koude vocht dat door zijn keel gleed. 'We gaan er nu wel van uit dat Salim de waarheid sprak en het beeld ten tijde van de aardbeving nog in het graf was. Toch is het niet zeker dat het tussen die tonnenzware rotsblokken verborgen ligt. Zelfs als we het daar vinden, is de Navigator waarschijnlijk zo zwaar beschadigd dat we er weinig aan hebben.'
'Dan hebben we dit dus allemaal voor niks gedaan?'
'Helemaal niet. Ik wil hier nog een keer naartoe om het beter te bekijken.'
Tegen Mustafa zei hij dat hij de boot nog een keer wilde huren.
'Kunnen we morgen terugkomen?' zei Austin. 'Ik wil graag wat duiken.'
'Ja, natuurlijk. Bent u wetenschappers?' vroeg Mustafa.
Austin liet hem zijn legitimatie van de NUMA zien. Mustafa had nooit van die organisatie gehoord, maar het feit dat Austin een dergelijk speciaal identiteitsbewijs bezat, maakte wel indruk. Mustafa was blij met deze klandizie. Hij had de eigenaren van de boot laten weten dat hij ermee zou kappen als ze niet spoedig een knecht voor hem in dienst namen. Austin haalde een satelliettelefoon uit zijn rugzak en toetste Zavala's nummer in. Zavala zat bij de havenopgraving te wachten tot Hanley hem het groene licht gaf om met de Subvette aan het werk te gaan.
'Zeg maar tegen Hanley dat we de duikboot nu even ergens anders nodig hebben,' zei Austin.
Hij vertelde Zavala waar hij zich bevond en ratelde snel een hele boodschappenlijst af. Zavala zei dat hij, als hij het logistiek voor elkaar kreeg, de volgende ochtend naar Dalyan zou vliegen.
In de avondschemering meerde de boot aan haar ligplaats af. Austin vroeg Mustafa of hij een rustig hotel voor hen wist. De kapitein stelde een vakantiehotel voor dat buiten Fethiye op zo'n twintig minuten rijden aan het eind van een kronkelende weg door de beboste heuvels lag. De receptionist zei dat reserveren normaal gesproken noodzakelijk was, maar dat ze toevallig een kamer met een tweepersoonsbed vrij hadden. Over het al dan niet delen van een slaapkamer had Austin nog geen moment nagedacht. Hij vroeg aan Carina of ze wilde dat ze naar een ander hotel op zoek gingen.
'Ik ben doodop,' antwoordde ze. 'Ik heb nog last van de jetlag. Zeg maar dat we 'm nemen.'
In het restaurant van het hotel genoten ze aan een hoektafel met uitzicht op zee van een rustige avondmaaltijd. Sis kebab met rijst. In de verte glinsterden de lichtjes van Fethiye als de diamanten in een halsketting.
‘Ik vind het helemaal niet leuk om een romantisch moment zoals dit te moeten verstoren,' zei Austin, 'maar er zijn toch een paar dingen waar we het echt over moeten hebben. Om te beginnen, hoe hebben die halvezolen ons in dat verlaten dorp kunnen vinden?'
Als door de bliksem getroffen keek ze op. 'Baltazar!'
Austin glimlachte flauwtjes. 'Je hebt me zelf verteld dat die weldoener van jou boven alle verdenking verheven was.'
'Hij móét er wel iets mee te maken hebben. Hij was de enige die ik over de fotograaf van de National Geographic heb verteld. Hij had de verplaatsing van het beeld geregeld. Saxon heeft me voor hem gewaarschuwd.'
'Dat wisten we allemaal al. Waarom ben je nu pas van gedachten veranderd?'
Ze wiebelde zenuwachtig op haar stoel. 'Voordat we naar lstanbul vertrokken, heb ik de secretaris van Baltazar gebeld en hem verteld waar we heen gingen en waarom. Dat ben ik hem volgens onze financiële overeenkomst verplicht en het leek me op dat moment ook geen probleem. Baltazar was degene die het terugvinden van de verzameling oude kunst uit Bagdad heeft gefinancierd.' Het drong tot haar door wat dit betekende. 'Mijn god. Baltazar had het van het begin af aan op het beeld gemunt. Maar waarom?'
'Even een stapje terug,' zei Austin. 'Stel dat hij achter de diefstal zit. Waarom zou hij er ons dan van proberen te weerhouden het andere beeld op te sporen?'
'Kennelijk wil hij niet dat anderen het te zien krijgen, om de een of andere reden.'
'Misschien komen we daar morgen wel achter.' Hij keek op zijn horloge. 'Weet je zeker dat het oké voor jou is dat we in één bed slapen? Zo goed kennen we elkaar tenslotte nog niet.'
Carina boog voorover en legde haar hand op de zijne, ik heb het gevoel of ik je al jaren ken, meneer Austin. Zullen we gaan slapen?'
Ze gingen met de lift naar hun kamer en Austin liep het balkon op om Carina de gelegenheid te geven zich om te kleden. Hij keek naar de spiegeling van de lichtjes in de zee toen Carina achter hem opdook en haar armen om zijn middel sloeg. Hij voelde de warmte van haar lichaam tegen zijn rug. Hij draaide zich om en kreeg een zijdezachte zoen. Ze droeg een lange witte katoenen nachtjapon, maar het eenvoudige kledingstuk verhulde maar weinig van haar strakke lichaam.
'Hoe is het met je jetlag?' vroeg Austin.
Terwijl Carina haar armen om zijn hals legde, zei ze met een zachte, koele stem: 'Die is net helemaal verdwenen.'