Hoofdstuk 49

'Hadden ze niet allang terug moeten zijn?' vroeg Saxon en hij klonk bezorgd.
'Maak je geen zorgen. Ze zijn allebei ervaren duikers,' antwoordde Trout.
Samen zaten ze in de rubberboot bij de markeerboei. Maar Trout was ongeruster dan hij liet blijken. Een paar minuten daarvoor had hij al ongeduldig op zijn horloge gekeken. Gamay en Zavala maakten optimaal gebruik van hun persluchtvoorraad en dat kon met het oog op de decompressiestops die ze moesten incalculeren behoorlijk krap worden. De meest verschrikkelijke scenario's maalden door zijn kop. Hij zag voor zich hoe ze ergens in de onbekende gangen onder het hotel verdwaald waren of hopeloos met hun flessen klem zaten.
Terwijl Trout met zijn ogen een blauwe reiger volgde die over de gladde waterspiegel van het meer scheerde, zag hij een beweging in het oppervlak.
Hij wees op de opborrelende luchtbelletjes. 'Ze komen omhoog.'
Hij greep zijn peddel en zei tegen Saxon dat ook te doen. Na een paar ferme slagen waren ze nog maar een paar meter van het eerste hoofd verwijderd dat door de waterspiegel brak. Gamay. Op enkele seconden gevolgd door Zavala.
Gamay blies haar trimvest op en liet zich op haar rug drijven. Ze nam het mondstuk van haar ademautomaat uit haar mond en zoog de frisse lucht op. Trout wierp zijn vrouw een lijn toe.
'Hé, schoonheid zal ik je slepen?' riep hij.
'Het beste aanbod van de dag, dat sla ik niet af,' antwoordde Gamay vermoeid.
Achter Gamay greep ook Zavala de lijn vast. Zo sleepten Trout en Saxon de beide vermoeide duikers naar het ondiepe water aan de oever.
Nadat de duikers zich van hun persluchtflessen en vinnen hadden ontdaan, waadden ze naar de kant. Daar deden ze hun loodgordel af en klauterden de met gras begroeide oever op, waar ze gingen zitten om eerst wat uit te blazen.
Saxon trok het rubbervlot op het droge. Trout opende een koelbox en deelde flesjes koud water uit. Hij kon zijn nieuwsgierigheid niet meer voor zich houden. 'Hou ons toch niet zo in spanning. Hebben jullie de mijn van koning Salomo gevonden, ja of nee?'
Er krulde een flauwe glimlach om Zavala's lippen. 'Hij is jouw man,' zei hij tegen Gamay. 'Het lijkt me beter dat jij hem het slechte nieuws vertelt.'
Gamay zuchtte. 'Iemand is ons voor geweest.'
'Goudzoekers?' vroeg Trout.
'Niet direct,' antwoordde Zavala. Hij krabbelde overeind en pakte de duiktas uit het op de kant getrokken vlot. Hij trok er de tinnen doos uit tevoorschijn, die hij aan Trout gaf. 'Dit hebben we in de mijn gevonden.'
Met van ongeloof knipperende ogen staarde Paul sprakeloos naar de op het deksel in reliëf aangebrachte naam. Hij gaf de doos door aan Saxon.
Saxon reageerde uitbundiger. 'Thomas Jefferson!' riep hij uit. 'Hoe kan dat nou?'
Ondanks zijn opwinding ging Saxon uiterst behoedzaam te werk bij het vrijmaken van de verroeste sluiting. Het deksel was met was verzegeld maar het ging vrij gemakkelijk open. Hij staarde een paar seconden in de doos en pakte er vervolgens twee vierkante velletjes vellum uit. De van oorsprong zachte stof was in waspapier verpakt en van lijnen, X'en en een in een strak handschrift geschreven tekst voorzien. Hij hield de beide vierkanten met de gerafelde zijkanten zo tegen elkaar dat ze één geheel vormden.
'Dit is het andere deel van de Fenicische landkaart,' fluisterde hij. 'Hierop zijn de rivier en de baai te zien.'
Gamay nam het vellum uit Saxons trillende handen over en bekeek zwijgend de markeringen alvorens ze beide vellen aan haar man doorgaf.
'De plot wordt steeds ingewikkelder,' zei ze.
'Déze plot begint zo onderhand een gordiaanse knoop te worden,' zei Trout hoofdschuddend. 'Waar heb je dit precies gevonden?'
Gamay vertelde over hun duik en hoe ze in de schacht en de grot waren afgedaald. Zavala vervolgde haar verhaal met een beschrijving van hun speurtocht door de mijngangen en de ruimte, waarin ze de doos op een stenen platform hadden gevonden.
Saxon was inmiddels van de schok bekomen en was weer tot meedenken in staat. 'Fascinerend' zei hij. 'Nog iets wat op de aanwezigheid van goud wees?'
'We hebben niets gezien,' antwoordde Gamay.
Saxons ogen vernauwden zich. 'Ofwel er is nog goud zonder dat jullie het hebben gezien, ofwel de mijn was uitgeput en verlaten.'
'In beide gevallen blijft de vraag hoe dit hier in de verhalen over die legendarische goudmijn van koning Salomo past?' zei Trout. 'Is dit Ofir of niet?'
'Ja en nee,' antwoordde Saxon. Hij grinnikte om Trouts verbaasde gezicht. 'Sommige mensen denken dat Ofir niet zomaar één bepaalde plek is geweest, maar dat het een verzamelnaam voor diverse bronnen van het goud van de koning was. Dit is misschien een van zijn mijnen geweest.'
Gamay keek uit over het stille oppervlak van het meer. 'Geen betere plek om iets te verbergen dan een verlaten mijn die niets waardevols meer bevat.'
'En daarmee zijn we terug bij de Fenicische expeditie,' zei Saxon. 'Het doel daarvan was het verbergen van een heilige relikwie.'
'Vervolgens rijst de vraag: waar is die relikwie gebleven?' zei Trout.
Gamay pakte de metalen doos op. 'Misschien moeten we dat de heer Jefferson vragen?'
Saxon had de stukken vellum nog in zijn hand. Hij hield ze op om de markeringen beter te kunnen zien en zei: 'Dit is interessant! Volgens mij is deze kaart een palimpsest.'
'Een palim... wat?' vroeg Trout.
'Zo noemen we vellum dat dubbel is gebruikt,' antwoordde Saxon. 'Byzantijnse monniken hebben de techniek van het wassen en uitwissen van teksten op vellum zo geperfectioneerd dat het nog een keer kon worden gebruikt, maar het procédé op zich zou veel ouder kunnen zijn. Kijk maar, als je het tegen het licht houdt, kun je nog vage letters zien.'
Hij gaf het vellum door aan de anderen, zodat zij het ook konden zien.
'Jammer dat we die oorspronkelijke tekst niet kunnen terugbrengen,' zei Trout. 
'Misschien kunnen we dat wel,' reageerde Saxon. 'De conservatoren van het Walters Art Museum in Baltimore hebben onlangs een duizend jaar oude tekst ontcijferd die in een palimpsest verborgen lag. Misschien kunnen ze hier ook iets mee. Ik wou dat Austin erbij was om deze waanzinnige ontdekking te zien. Wanneer is hij terug van zijn missie?'
Zavala had zelfs daar beneden op de bodem van het meer al aan Austin moeten denken. Austin was een overlevingskunstenaar, maar door zich te laten ontvoeren door die genadeloze Baltazar, was hij wel een erg diepe afgrond ingedoken. Terwijl hij opstond en wegliep om zijn duikspullen bijeen te zoeken, zei hij: 'Snel. Héél erg snel, hoop ik.'