Hoofdstuk 51
Fred Turner zat op zijn knieën achter de bar bierpullen in te
ruimen. Hij hoorde de deur open en dicht gaan. Er verscheen een
frons op zijn blozende gezicht. Waarschijnlijk een vaste klant die
zijn happy hour niet kon afwachten.
'We zijn gesloten!' bromde Turner.
Geen antwoord. Turner kwam overeind en zag een lange man in de
deuropening staan. Het ronde gezicht van de vreemdeling was glad en
kinderlijk. Turner was een gepensioneerde politieman en met zijn
agentenintuïtie bespeurde hij een onuitgesproken dreiging achter
die onschuldig ogende façade. Hij deed een stap naar het geweer dat
hij achter de kassa bewaarde.
De vreemdeling keek om zich heen en zei: 'Waar komt de naam
van deze tent vandaan?'
Turner gniffelde om de onverwachte vraag. 'De mensen denken
dat ik het café naar een oude wildwestsaloon heb genoemd. Maar toen
ik het kocht, herinnerde ik me dat ik ergens had gelezen dat hier
vroeger nogal wat goudmijnen in de omgeving waren.'
'Wat is er met die mijnen gebeurd?'
'Zijn jaren geleden allemaal gesloten. Ze leverden niet meer
genoeg goud op om ze open te houden.'
Nadat hij een ogenblik had nagedacht, zei de man: 'Bedankt.'
Waarop hij zonder nog iets te zeggen wegging. Turner zette zich
weer aan het inruimen van de glazen en concludeerde in zichzelf
mompelend dat de wereld toch vreemde kostgangers had.
Adriano stapte weer in zijn auto, die op het parkeerterrein
stond, en herlas de instructies die Austin naast de plattegrond op
het briefje had gekrabbeld. Met een holle blik in zijn ogen staarde
hij naar de neonletters die op het platte dak van het lage,
langgerekte gebouw stonden:
GOUDMIJN CAFÉ. Vervolgens verscheurde hij het briefje, startte
de auto en reed van het parkeerterrein de provinciale weg door het
binnenland van Maryland op.
Na zijn vertrek van Baltazars steekspel was Adriano van het
noorden van de staat New York via New Jersey naar Maryland gereden.
Austins aanwijzingen volgend was hij in een landelijke omgeving
niet ver van Chesapeake Bay verzeild geraakt, tot hij na een rit
over diverse provinciale wegen uiteindelijk bij het Goudmijn Café
was uitgekomen.
Hij pakte zijn telefoon en belde via een directe lijn met
Baltazar.
'En?' klonk de stem van zijn werkgever.
Adriano vertelde Baltazar over het Goudmijn Café. 'Jammer dat
Austin dood is,' zei Adriano. 'Ik had hem heus wel aan het praten
gekregen.'
'Te laat,' snauwde Baltazar. 'Hij is ontsnapt. We moesten daar
weg. Ga niet terug.'
'En de vrouw?'
'Die heb ik nog. Met Austin rekenen we later nog wel af. Ik
wil zijn gezicht wel eens zien als we hem vertellen wat we met zijn
lieve vriendin hebben gedaan.'
Adriano had gehoopt dat hij de laatste zou zijn die de vrouw
in handen kreeg, maar hij wist zijn teleurstelling te
verbergen.
'Wat wilt u dat ik nu doe?'
'Ik ben over een paar dagen terug. Hou je in de tussentijd
gedeisd. Ik bel je als ik terug ben. Je krijgt een hoop werk te
doen. De NUMA en iedereen die ermee te maken heeft, moeten
uitgeroeid. Je krijgt alles wat je daarvoor nodig hebt.'
Met een brede glimlach om zijn lippen hing Adriano op. Hij had
nog nooit een grote slachtpartij onder handen gehad en keek nu al
verlangend uit naar de uitdaging van een massamoord.
Leven is mooi, dacht hij. Maar doden is beter.