•14•

Gedreven door een gevoel waarvan ze de oorsprong absoluut niet begreep, had Sidney na het afscheid van haar ouders voortdurend door het huis gezworven. Daarna had ze urenlang in de vensterbank van het keukenraam gezeten, terwijl haar geest koortsachtig alle jaren van haar huwelijk afspeurde. Alle details van die jaren, zelfs betrekkelijk onbetekenende, kwamen opborrelen uit de diepten van haar onbewuste en zo nu en dan, als haar een bijzonder grappig voorval te binnen schoot, speelde er even een glimlach om haar mond. Die ogenblikken duurden echter maar kort en telkens als het weer tot haar doordrong dat ze nooit meer dergelijke momenten met Jason zou beleven, werden ze gevolgd door luide snikken.

Toen ze uiteindelijk weer in beweging kwam, liep ze de trap op en sjokte lusteloos door de gang naar Jasons kleine studeerkamer. Ze keek het Spartaans ingerichte vertrek rond, ging aan de computer zitten en streek met haar hand over het scherm. Zolang als ze hem gekend had, was Jason dol op computers geweest. Zelf kon ze tekstverwerken en e-mailen, maar verder was haar kennis van de wereld van hardware en software zeer beperkt.

Jason correspondeerde heel veel per e-mail en meestal keek hij elke dag wel even zijn elektronische brievenbus door. Sinds de luchtramp Jason van haar had weggerukt, had Sidney er niet naar omgekeken, maar nu besloot ze dat het daar hoog tijd voor was. Een heleboel vrienden van hen zouden waarschijnlijk een bericht hebben gestuurd. Ze zette de computer aan en keek hoe er een hele reeks getallen en woorden over het scherm gleed. De meeste termen zeiden haar niets; het enige wat ze wel herkende, was de beschikbare geheugenruimte, en die was behoorlijk groot. Haar man had het systeem naar zijn eigen specificaties laten maken en het was bijzonder krachtig.

Wezenloos staarde ze naar het scherm, tot het met een schok tot haar doordrong dat de laatste drie cijfers, 7,3 en 0, de datum van Jasons verjaardag aangaven: 30 juli. Om te voorkomen dat ze weer in snikken zou uitbarsten, haalde ze even diep adem. Daarna trok ze de bureaulade open en keek werktuiglijk wat er allemaal in zat. Als advocaat wist ze maar al te goed wat een enorme papierwinkel er zou volgen voordat Jasons nalatenschap was geregeld. Bijna alles wat ze hadden, was gemeenschappelijk eigendom, maar er waren nog steeds een heleboel wettelijke haken en ogen. Iedereen kreeg daar vroeg of laat weleens mee te maken, maar ze kon niet geloven dat die tijd voor haar nu al was gekomen.

Haar vingers tastten de documenten en kantoorspulletjes in de la af, sloten zich toen om één ding en haalden dat eruit. Hoewel ze zich dat niet bewust was, hield ze de kaart in haar hand die Jason daar snel in had gelegd voordat hij naar het vliegveld was gegaan. Ze keek er aandachtig naar. Het zag eruit als een creditcard, maar in plaats van de naam van een bank stond er triton global op. Daaronder stond jason archer en daar weer onder de woorden: beperkt toegang – niveau 6.

Ze fronste haar voorhoofd. Die had ze nog nooit gezien. Hoewel er geen foto van haar man op zat, nam ze aan dat het een pasje was. Ze liet het in haar zak glijden. De maatschappij zou het waarschijnlijk wel terug willen hebben.

Ze belde America Online en werd begroet door een computerstem die aankondigde dat er e-mail voor haar was. Zoals ze al had gedacht, was het grootste deel daarvan afkomstig van vrienden en terwijl ze de berichten doorlas, begon ze weer te huilen. Uiteindelijk verloor ze de lust om de hele stapel door te werken en begon uit te loggen. Plotseling schrok ze op; er flitste een e-mailbericht over het scherm en het was bestemd voor ArchieJW2@aol. com , het e-mailadres van haar man! Een ogenblik later was het echter weer verdwenen, als een plotselinge gedachte die je snel even te binnen schiet en je dan weer ontglipt.

Ze drukte snel op een paar functietoetsen en keek opnieuw de elektronische postbus door. Toen ze zag dat die volkomen leeg was, bleef ze met diepe rimpels op haar voorhoofd naar het scherm zitten staren. Langzaam begon de twijfel te knagen; misschien had ze het zich allemaal maar verbeeld. Het was zo snel gegaan. Ze wreef in haar prikkende ogen en bleef nog een paar minuten gespannen zitten wachten of de gebeurtenis zich zou herhalen. Het scherm bleef echter leeg.

Kort nadat Jason zijn bericht nogmaals had verstuurd, kondigde de computerstem opnieuw aan dat er e-mail was ontvangen. Deze keer werd het bericht echter daadwerkelijk opgeslagen in de postbus. De betreffende postbus bevond zich echter noch in het oude bakstenen huis, noch op Sidneys bureau in het kantoor van Tyler, Stone, en er was op dit moment niemand aanwezig die het bericht kon lezen. Het zou gewoon moeten blijven liggen.

Een tijdje later stond Sidney op en liep de kamer uit. Om de een of andere reden had de snelle flits op het computerscherm haar een absurd gevoel van hoop gegeven, alsof Jason had geprobeerd contact met haar op te nemen vanaf de plek, waar die dan ook mocht zijn, waar hij zich bevond sinds het vliegtuig zich in de grond had geboord. Stommeling! zei ze tegen zichzelf. Dat kon toch niet?

Een uur later, na een nieuwe langdurige huilbui die haar uitgeput en half uitgedroogd achterliet, pakte ze een foto van Amy op. Ze moest een beetje op zichzelf passen: Amy had haar nodig. Ze maakte een blik soep open en een paar minuten nadat ze het elektrische fornuis had aangezet, schepte ze wat ossestaartsoep in een kom en ging ermee aan de keukentafel zitten. Terwijl ze moeizaam een paar happen naar binnen werkte, keek ze aandachtig naar de keukenmuren. Na lang aandringen, had Jason eindelijk beloofd dat hij die het komend weekeinde wit zou verven. Overal waar ze maar keek, werd ze geconfronteerd met een nieuwe herinnering, een nieuw schuldgevoel. Hoe kon het ook anders? Dit huis bevatte zo veel van hem en van haar als een levenloos voorwerp maar kon bevatten.

Ze voelde de hete soep door haar slokdarm stromen, maar ze zat nog steeds onbedwingbaar te huiveren, alsof ze vrijwel uitgehongerd was. Ze pakte een grote fles Extran uit de koelkast en bleef net zo lang doordrinken tot de rillingen verdwenen. Maar zelfs terwijl ze haar lichaam tot rust voelde komen, merkte ze dat de innerlijke spanningen die haar nu voortdreven, zich weer opbouwden.

Ze sprong op, liep de woonkamer binnen en zette de televisie aan. Terwijl ze dof zat te zappen, kwam ze het onvermijdelijke al snel tegen: een nieuwsuitzending over de luchtramp. Ze voelde zich schuldig over haar nieuwsgierigheid naar een gebeurtenis die haar van haar man had beroofd, maar ze kon niet ontkennen dat ze er graag iets over wilde horen. Het was alsof koele feiten op zijn minst tijdelijk haar wat zouden afleiden van haar vreselijke verdriet.

De journaliste stond ergens dicht in de buurt van de plek des onheils. Op de achtergrond was te zien hoe de brokstukken van het vliegtuig plichtsgetrouw werden ingezameld. Sidney keek toe hoe alles werd weggedragen en op verschillende stapels werd gelegd. Plotseling viel ze bijna van haar stoel. Een van de inzamelaars was vlak achter de braaf haar tekst opdreunende journaliste langs komen lopen. De canvas tas met de kruisende strepen erop leek nauwelijks beschadigd te zijn. Alleen aan de randen was hij vuil en enigszins verschroeid. Ze kon zelfs de initialen lezen die er met grote, zwarte blokletters op stonden en ze zag hoe de tas op een stapel met soortgelijke artikelen werd gelegd. Eén afschuwelijk moment kon Sidney zich niet bewegen. Haar ledematen leken volkomen verstijfd te zijn. Het volgende ogenblik was ze echter een en al actie.

Ze rende naar boven, trok een spijkerbroek, een dikke witte sweater en een paar lage, warme schoenen aan en gooide snel wat spullen in haar koffertje. Een paar minuten later stapte ze in de Ford en terwijl ze de garage uitreed, wierp ze een snelle blik op de Cougar Convertible die ernaast stond geparkeerd. Jason had hem met veel liefde en aandacht bijna tien jaar in de vaart weten te houden en naast de slanke Jaguar had hij er altijd nog extra gebutst en gehavend uitgezien. Als hij naast de Cougar stond, leek zelfs de Explorer nieuw. Tot nu toe had ze dat contrast altijd wel leuk gevonden, maar vanavond bracht het haar zo onbedaarlijk aan het huilen dat ze geen hand voor ogen meer kon zien en snel op de rem moest trappen.

Ze sloeg met haar handen op het dashboard tot de felle pijnscheuten haar ellebogen bereikten. Toen liet ze haar hoofd op het stuurwiel zakken en probeerde wanhopig weer wat op adem te komen. Toen ze de ossestaartsoep weer omhoog voelde komen, dacht ze dat ze zou gaan overgeven, maar uiteindelijk zakte die toch weer terug in haar maag en even later reed ze de stille straat door. Ze keek even om naar het huis waar ze bijna drie jaar in hadden gewoond. Het was prachtig: bijna honderd jaar oud, met grote, goed-geproportioneerde kamers, grote gipsen ornamenten aan het plafond, een eikehouten vloer met planken van verschillende breedte, en genoeg hoeken en gaten om je zonder lang te hoeven zoeken op een sombere zondagmiddag te kunnen terugtrekken. Het had hun een geweldige plek geleken om kinderen groot te brengen. Ze hadden nog zo veel willen doen samen. Zo veel.

Ze voelde dat er een nieuwe huilbui kwam opzetten, gaf gas en draaide de hoofdweg op. Tien minuten later kwamen de rode en gele kleuren van de plaatselijke McDonald’s in zicht. Ze reed naar de drive-in-counter en bestelde een grote koffie. Terwijl ze op het knopje van het zijraam drukte, keek ze in het sproetige gezicht van een slungelig tienermeisje met een lange paardestaart van kastanjebruin haar. Waarschijnlijk zou ze na verloop van tijd uitgroeien tot een mooie jonge vrouw. Net als Amy... Sidney hoopte maar dat het meisje nog een vader had. Het gaf haar opnieuw een schok toen ze zich realiseerde dat Amy het nu zonder vader zou moeten stellen.

Binnen een uur reed ze naar het westen. Route 29 was een smalle asfaltweg die dwars door het glooiende landschap van Virginia naar de grens met North-Carolina liep. Sidney had er vaak overheen gereden toen ze rechten studeerde aan de universiteit van Virginia in Charlottesville. Het was een prachtige rit langs stille slagvelden uit de Burgeroorlog en oude, maar nog steeds bedrijvige familieboerderijen. In de herfst en de lente waren de kleuren van de bladeren net zo mooi als in welk schilderij dan ook en op de langsschietende borden langs de weg stonden romantische namen als Brightwood, Locust Dale, Madison en Montpelier. Het waren namen die Sidney herinnerden aan de vele ritten naar Charlottesville die ze samen met Jason had gemaakt om daar naar een feest te gaan of de een of andere officiële plechtigheid bij te wonen. Maar nu voelde niets van de weg of het landschap vertrouwd aan.

Ze reed verder door de donkere nacht en toen ze op het dashboardklokje keek, zag Sidney tot haar verbazing dat het al bijna één uur was. Ze gaf wat meer gas en voelde de wagen over de lege weg zoeven. Naarmate ze op hoger gelegen terrein kwam, werd het buiten steeds killer. De lucht was inmiddels betrokken, zodat de lichtbundels uit haar koplampen nu het enige contrast met de inktzwarte duisternis vormden. Ze zette de verwarming wat hoger en deed het groot licht aan.

Een uur later keek ze even op de kaart op de stoel naast haar en zag dat ze bijna bij de afslag was die ze moest hebben. Ze telde nu de kilometers af en terwijl ze dichter en dichter bij haar bestemming kwam, voelde ze de spanning in haar spieren toenemen.

Bij Ruckersville reed ze de snelweg af. Ze bevond zich nu in Greene County in Virginia, een afgelegen plattelandsdistrict, ver van het snelle leven dat Sidney zo goed kende. De hoofdstad van het district heette Standardsville, en de sfeer daar zou je helemaal niet in verband brengen met de grote krater en de verschroeide aarde die nu overal ter wereld op de televisie te zien waren.

Na een tijdje zette Sidney de wagen langs de kant van de weg en probeerde ze erachter te komen waar ze zich precies bevond. De duisternis van het platteland omsloot haar nu volkomen. Ze zette het leeslampje aan en hield de kaart vlak voor haar gezicht. Toen ze zich weer had kunnen oriënteren, reed ze nog ongeveer anderhalve kilometer door, tot ze bij een bocht uitkwam en de kale iepen, knoestige esdoorns en torenhoge eiken plaatsmaakten voor weids en vlak akkerland.

Aan het eind van het weggetje, naast een verroeste en scheefgezakte brievenbus, stond een politiewagen. Rechts van de brievenbus begon een kronkelig zandweggetje dat aan weerszijden werd omgeven door brede, goedverzorgde heggen. De sneeuw dwarrelde neer in de koplampen en in de verte zag ze de aarde oplichten; het leek wel of ze zich in een grote grot van fosforescerend gesteente bevond.

Ze had het gevonden.

Toen ze dichterbij kwam, ging de deur van de politiewagen open en stapte er een politieman met een oranje regenjas uit. Hij liep naar de Ford, richtte zijn zaklantaarn op het nummerbord, liet de lichtbundel toen over de wagen glijden tot hij het zijraampje gevonden had.

Sidney haalde eens diep adem, drukte op het knopje en liet de ruit langzaam naar beneden glijden.

De agent bukte zich, zodat zijn gezicht ter hoogte van haar schouder kwam. Hij had een borstelige, met grijs doorschoten snor, en rimpeltjes in zijn ooghoeken. Zelfs onder de oranje regenjas was duidelijk te zien dat zijn schouders en borstkas zwaar gespierd waren. Hij keek snel even de wagen rond en richtte zijn blik toen op Sidney.

‘Kan ik u ergens mee van dienst zijn, mevrouw?’ Zijn stem klonk vermoeid, en die vermoeidheid was niet alleen lichamelijk.

‘Ik... Ik kwam...’ Ze viel stil. Plotseling wist ze niets meer te zeggen. Ze keek hem aan, haar mond bewoog, maar er kwam geen geluid uit.

De agent liet zijn schouders zakken. ‘Mevrouw, we hebben hier een erg lange dag achter de rug. En er zijn hier een heleboel mensen langsgekomen die hier helemaal niets te zoeken hadden.’ Hij zweeg even en keek haar aandachtig aan. ‘Bent u soms de weg kwijt?’ Aan de toon waarop hij dat zei, was duidelijk te horen dat hij niet geloofde dat ze ook maar een centimeter van haar geplande route was afgeweken.

Ze slaagde erin om haar hoofd te schudden.

Hij keek op zijn horloge. ‘De tv-ploegen zijn ongeveer een uur geleden naar Charlottesville vertrokken. Ze wilden gaan slapen en ik stel voor dat u dat ook doet. U kunt het morgen allemaal naar hartelust bekijken op de tv en dan nog eens rustig nalezen in de krant. Neemt u dat maar van mij aan.’ Hij ging weer rechtop staan en gaf daarmee te kennen dat het eenzijdige gesprek wat hem betreft ten einde was. ‘Kunt u zelf de weg terug vinden?’

Toen Sidney langzaam geknikt had, tikte de agent terloops aan zijn pet en liep terug naar zijn wagen. Sidney keerde de wagen en reed weg. Toen keek ze in de achteruitkijkspiegel en trapte hard op de rem. Die vreemde gloed oefende een sterke aantrekkingskracht op haar uit. Ze stapte uit, trok het achterportier open, viste haar overjas uit de wagen en trok hem aan.

De agent keek toe hoe ze naar zijn wagen liep en stapte toen ook uit. Zijn jas was nat van de gesmolten sneeuw en omdat het nu een stuk harder begon te sneeuwen, begon Sidneys blonde haar langzaam met sneeuw bedekt te raken.

Voordat de agent iets kon zeggen, hield Sidney haar hand op.

‘Ik ben Sidney Archer. Mijn man, Jason Archer...’ Haar stem begon te trillen toen de volle betekenis van wat ze zou gaan zeggen tot haar doordrong. Ze beet hard op haar lip en ging verder: ‘Hij zat in dat vliegtuig. De maatschappij bood aan om me hierheen te brengen, maar... ik besloot om zelf te komen. Ik weet niet goed waarom, maar ik wilde zelf rijden.’

De agent staarde haar aan. De blik in zijn ogen was nu heel wat vriendelijker; zijn zware snor hing erbij als een treurwilg en hij liet zijn stevige schouders hangen. ‘Neemt u me niet kwalijk, mevrouw Archer. Het spijt me. Een paar van de andere... verwanten zijn al geweest. Ze zijn niet erg lang gebleven. De mensen van de faa willen niet dat er iemand op het terrein komt. Morgen lopen ze het hele gebied na om naar de... naar de...’ Zijn stem stierf langzaam weg en hij staarde naar de grond.

‘Ik kwam alleen maar even...’ Ook zij slaagde er niet in haar zin af te maken. Met rood omrande ogen keek ze hem aan. Haar wangen waren ingevallen en haar voorhoofd zat vol met rimpels. Hoewel ze lang van stuk was, leek ze zoals ze daar stond, ineengedoken en met haar handen diep in haar zakken, wel een klein meisje dat in die ruime overjas van haar net zo spoorloos dreigde te verdwijnen als Jason nu verdwenen was.

De agent staarde gegeneerd voor zich uit. De aarzeling stond duidelijk op zijn gezicht te lezen. Hij wierp een snelle blik op het zandweggetje, tuurde toen even naar zijn schoenen en keek haar toen weer aan. ‘Wacht even, mevrouw Archer.’ Hij ging weer in zijn wagen zitten en stak toen zijn hoofd naar buiten. ‘Mevrouw, komt u alstublieft even naast me zitten, voordat u ziek wordt.’

Sidney stapte in de politiewagen. Het rook er naar sigarettenrook en gemorste koffie. Een opgerold exemplaar van People was tussen de leuning en de zitting van de stoel geschoven en op een stapel elektronica stond een klein computerschermpje. De agent draaide het zijraampje open en scheen met zijn zaklantaarn over de achterkant van de Explorer. Daarna draaide hij het raampje weer dicht, tikte iets in op het toetsenbord van de computer en keek even aandachtig naar het schermpje.

‘Ik controleer alleen maar even uw nummerbord, mevrouw. Ik moet uw identiteit controleren. Niet dat ik u niet geloof, hoor. Ik bedoel: u bent hier natuurlijk niet voor de lol in het holst van de nacht naartoe komen rijden, maar regels zijn regels.’

‘Dat begrijp ik, agent.’

Het scherm stond nu vol met informatie, en nadat de agent die aandachtig had doorgelezen, trok hij een klembord van het dashboard en tuurde naar een lijstje met namen. Toen keek hij snel even op, en opnieuw was er iets van gêne op zijn gezicht te bespeuren.

‘U zei dat Jason Archer uw man was?’

Langzaam knikte ze. Was? Het woord had een verdovende uitwerking op haar en ze merkte dat haar handen opnieuw onbedwingbaar begonnen te trillen. De ader in haar linkerslaap leek wel een spastische worm.

‘Ik moest het even weten. Er was nog een Archer aan boord. Een zekere Benjamin Archer.’

Een ogenblik voelde ze de hoop hoog in zich oplaaien, maar de kille werkelijkheid bracht haar onmiddellijk weer met beide benen op de grond terug. Er was geen sprake van een vergissing. Als dat wel het geval was, dan zou Jason inmiddels wel hebben gebeld. Hoe graag ze ook zou willen dat het niet zo was, hij had in dat vliegtuig gezeten. Ze keek naar de ver verwijderde lichten. Hij zat er nu nóg in. Nog steeds.

Ze schraapte haar keel. ‘Ik heb een paar foto’s bij me.’ Ze sloeg haar portefeuille open en gaf die aan de agent.

Pas nadat hij haar rijbewijs had bekeken, zag hij de foto van Jason, Sidney en Amy die nog geen maand geleden genomen was. Hij bleef er een paar seconden naar zitten kijken en gaf haar toen snel de portefeuille weer terug. ‘Verder hoef ik niets meer te controleren, mevrouw.’ Hij keek uit het raam. ‘Er staan nog een paar andere agenten langs de weg en de hele omgeving is afgezet door de nationale garde. Er zijn nog steeds een paar mensen uit Washington aanwezig. Daarom branden al die lampen nog.’ Hij keek haar aan. ‘Ik mag mijn post niet verlaten, mevrouw.’ Hij staarde naar zijn handen. Haar blik volgde de zijne en ze zag de trouwring aan zijn linkerhand. De ringvinger was in de loop van de tijd zo veel dikker geworden dat de eenvoudige gouden band er nooit meer af zou kunnen. De rimpeltjes om zijn ogen werden nog dieper en er droop wat vocht op zijn wang. Plotseling keek hij de andere kant op en bracht snel even zijn rechterhand naar zijn gezicht.

Hij startte de motor, zette de wagen in zijn versnelling en keek haar weer aan. ‘Ik kan begrijpen waarom u hierheen bent gekomen, mevrouw, maar ik raad u dringend aan om hier niet lang te blijven. Dit is... Tja, dit is daar geen geschikte plek voor.’ De wagen reed wiegend en stotend over de zandweg, de oogverblindend felle schijnwerpers tegemoet. De agent keek strak voor zich uit. ‘Er zit een duivel in de hel en ergens hierboven is er een God en hoewel de duivel dat vliegtuig in zijn greep heeft gekregen, zijn al die mensen nu daarboven, mevrouw, allemaal, stuk voor stuk. Zo is het, dat moet u geloven, en laat u door niemand iets anders wijsmaken.’

Sidney merkte dat ze instemmend zat te knikken. Ze wilde zo graag geloven dat het waar was.

Naarmate ze dichter bij de schijnwerpers kwamen, merkte Sidney dat ze geestelijk steeds afweziger begon te raken. ‘Er was... een tas, een canvas tas met blauwe strepen erop. Die was van mijn man. Zijn initialen staan erop. jwa. Die heb ik voor hem gekocht toen we een paar jaar geleden op reis gingen.’ Ze glimlachte even bij de herinnering. ‘Het was eigenlijk een grapje. We hadden net een beetje ruzie gehad en dat was de lelijkste tas die ik maar kon vinden. Maar hij vond hem práchtig.’

Ze keek met een ruk op, zodat ze nog net de verbaasde uitdrukking op het gezicht van de agent zag. ‘Ik... ik heb hem op de tv gezien. Hij was zelfs niet beschadigd. Zou ik hem mogen zien?’

‘Het spijt me, mevrouw Archer. Maar alles wat er gevonden is, is al weggehaald. Een uur geleden is de vrachtwagen de laatste stapel van vandaag komen ophalen.’

‘Weet u waar die naartoe is gebracht?’

De agent schudde zijn hoofd. ‘En als ik het wist, zou dat toch niets uitmaken. Voordat het onderzoek is afgerond, laten ze u er toch niet bij. Dan krijgt u hem waarschijnlijk wel weer terug, lijkt me, maar als ik het zo zie, denk ik dat dat wel eens jaren zou kunnen gaan duren. Het spijt me. Iets anders kan ik niet zeggen.’

Even later kwam de wagen een paar meter voor een andere agent tot stilstand. De agent stapt de wagen uit en overlegde snel even met zijn collega. Twee keer wees hij naar zijn wagen, waarin Sidney nu gebiologeerd naar de schijnwerper zat te staren.

Ze schrok op toen de agent zijn hoofd in de auto stak. ‘U kunt uitstappen, mevrouw.’

Sidney maakte het portier open en stapte de wagen uit. Ze keek snel even naar de andere agent, die haar zenuwachtig toeknikte. Het verdriet in zijn ogen was duidelijk te zien. Kennelijk was er nu overal verdriet en pijn. Ook deze mannen zouden nu liever thuis hebben gezeten, bij hun eigen gezin. Hier was de dood alomtegenwoordig; alles was er vol van, het leek wel of hij aan haar kleren bleef kleven, net als de sneeuw.

‘Mevrouw Archer, als u weer weg wilt, dan zegt u het maar tegen Billy hier. Die geeft me wel even een seintje en dan kom ik u weer ophalen.’

Terwijl hij weer in zijn wagen stapte, riep ze naar hem. ‘Hoe heet u eigenlijk?’

De agent keek haar weer aan. ‘Eugene, mevrouw. Agent Eugene McKenna.’

‘Dank je wel, Eugene.’

Hij knikte en tikte aan zijn pet. ‘Blijft u hier alstublieft niet te lang, mevrouw Archer.’

Terwijl de wagen wegreed, liep Billy met haar naar de schijnwerpers toe. Hij bleef strak voor zich uit kijken. Sidney wist niet wat agent McKenna zijn collega had verteld, maar het was maar al te duidelijk dat de tenger gebouwde man zich absoluut niet op zijn gemak voelde. Hij was nog jong, dacht ze, op zijn hoogst vijfentwintig, en hij had een geschokte en nerveuze blik in zijn ogen.

Na een tijdje bleef hij stilstaan. Voor hen zag Sidney een aantal mensen langzaam over de akker lopen. Alles was afgezet met dranghekken en geel politielint. In het kunstmatige daglicht van de felle schijnwerpers kon Sidney maar al te goed zien wat een ravage het was. Het leek wel een slagveld waarop de aarde een vreselijke open wond had opgelopen.

De jonge agent legde even zijn hand op haar arm. ‘Mevrouw, u kunt beter hier blijven. Die lui uit Washington worden echt hartstikke nijdig als er hier mensen rondlopen. Ze zijn bang dat die over een... u weet wel, dat ze bewijsmateriaal zouden kunnen vernietigen.’ Hij haalde diep adem. ‘Het hele terrein is ermee bezaaid, mevrouw. Overal! Ik heb nog nooit zoiets gezien en ik hoop dat ik zoiets mijn hele leven lang ook nooit meer te zien zal krijgen ook.’ Hij staarde weer in de verte. ‘Als u klaar bent, dan ben ik daar te vinden.’ Hij wees in de richting waar ze vandaan waren gekomen, en liep daarheen.

Sidney sloeg haar jas om zich heen en streek de inmiddels in kleine ijspegeltjes veranderde sneeuw uit haar haar. Zonder werkelijk te beseffen wat ze deed, liep ze naar voren, bleef toen even staan, en liep daarna weer door. Recht onder de lichtkoepel bevond zich een hoge aarden wal, die ze al talloze keren op het nieuws had gezien. Het was de krater. Ze zeiden dat het hele vliegtuig daar in de grond zat, en hoewel ze wist dat dat waar was, kon ze niet geloven dat zoiets mogelijk was.

De kráter. Jason zat daar nu ook in. Het was een gedachte die zo ingrijpend was geworden, die haar zo diep wist te raken, dat hij haar niet eens meer aan het snikken bracht. Ze kon gewoon helemaal niets meer. Dikke tranen dropen over haar wangen en ze nam niet de moeite om die af te vegen.

Ze dacht niet dat ze ooit nog zou kunnen lachen.

Zelfs toen ze zich dwong aan Amy te denken, aan dat allerliefste kleine meisje dat Jason haar had nagelaten, wist er nog geen zweempje geluk door haar diepe smart heen te breken. Terwijl de kille wind zo hard op haar inbeukte dat haar lange haren om haar hoofd heen slierden, bleef ze strak voor zich uit staren.

Terwijl ze zo stond te kijken, kwamen er een paar zware voertuigen naar de krater toe gereden. Hun motoren loeiden en ze braakten vette, zwarte wolken uitlaatgas uit. Het waren shovels en draglines, en ze gingen de krater met grof geweld te lijf. Ze tilden enorme massa’s aarde op en stortten die in de gereedstaande kiepwagens, die er daarna mee wegreden via een speciale route over een al afgezocht deel van het terrein. Snelheid was nu van het allergrootste belang, zelfs als ze daarmee het weinige wat er nog van het vliegtuig over was nog zwaarder zouden beschadigen. Iedereen wilde wanhopig graag de vluchtgegevensrecorder zien te vinden. Dat was belangrijker dan het risico dat een stukje metaal van nog geen halve centimeter doorsnee per ongeluk nog wat kleiner gemaakt zou worden.

Het viel Sidney op dat de sneeuw nu bleef liggen. Dat zou het werk van de onderzoekers er duidelijk niet eenvoudiger op maken, dacht ze, toen ze zag hoe een aantal van hen druk begon rond te rennen. Ze hadden zaklantaarns bij zich en bleven telkens even staan om een vlaggetje in de nu snel wit wordende grond te steken. Toen ze dichterbij kwam, merkte ze ook de in het groen geklede gedaanten op van de nationale gardisten die met hun geweer over de schouder wachtliepen in de hun toegewezen sectoren. De plek van de ramp leek wel een magneet die ieders aandacht naar zich toe trok. De prijs die je moest betalen voor de vele geneugten van het leven, zo leek het, was de voortdurende dreiging van een plotselinge, onverklaarbare dood.

Toen Sidney weer verder liep, bleef haar voet haken aan iets wat onder de sneeuw lag. Ze bukte zich om te zien wat het was, en herinnerde zich toen de woorden van de jonge politieman. Het hele terrein is ermee bezaaid. Overal! Ze verstarde even, maar de ongeneeslijke nieuwsgierigheid die alle mensen is aangeboren, kreeg toch de overhand. Een ogenblik later rende ze zo hard ze maar kon weg. En terwijl ze struikelend en glibberend, met wild maaiende armen over het ondergesneeuwde zandweggetje rende, moest ze zo onbedaarlijk huilen dat haar hele lijf ervan schokte.

Ze zag de man pas toen ze recht tegen hem aan liep, zodat ze alle twee languit op de grond belandden. Hij was minstens zo verbaasd als zij.

‘Verdomme,’ gromde Leo Sawyer. Hij was zo hard op een kluit aarde terechtgekomen dat hij even verwoed naar adem lag te happen. Sidney stond echter vrijwel onmiddellijk weer op en rende verder over het kronkelige weggetje. Sawyer ging achter haar aan, maar ineens kwam zijn knie op slot te zitten. Dat was iets waar hij regelmatig last van had sinds die keer dat hij vele jaren geleden over een hard trottoir twintig huizenblokken lang achter een atletische bankrover had aangerend. ‘Hé!’ brulde hij terwijl hij nog even moeizaam op één been achter haar aan hinkte en tegelijkertijd over zijn knie probeerde te wrijven. Toen bleef hij staan en richtte zijn zaklamp op haar.

Toen Sidney achterom keek, tekende haar silhouet zich scherp af in het felle licht. Een seconde later ving hij een glimp op van haar grote, van afschuw vervulde ogen. En toen was ze verdwenen. Voorzichtig liep hij naar het gebied waar hij haar voor het eerst had opgemerkt en scheen daar met zijn zaklantaarn over de grond. Wie was dat verdomme en wat spookte ze hier uit? Hij haalde zijn schouders op. Waarschijnlijk gewoon een nieuwsgierige buurtbewoonster die iets had gevonden wat ze liever niet gezien zou hebben. Een minuut later bevestigde Sawyers zaklantaarn zijn vermoedens. Hij bukte zich en raapte het schoentje op. In zijn grote knuist zag het er klein en hulpeloos uit. Sawyer keek even in de richting waarin Sidney was weggerend en toen hij dat helse, verschrikkelijke gat in de grond weer zag, voelde hij een bijna onbedwingbare woede in zich opkomen, een woede die zo heftig was dat hij over zijn hele lijf begon te trillen. Met moeite wist hij de aanvechting te bedwingen om het uit te schreeuwen, zo hard als hij maar kon. In zijn hele loopbaan bij de fbi was het maar een paar keer voorgekomen dat hij de misdadigers die hij had opgespoord geen eerlijk proces gunde, maar dit was er een van. Als hij degenen die verantwoordelijk waren voor deze afgrijselijke gewelddaad te pakken kreeg, dan hoopte hij maar dat ze hem een excuus zouden geven – een heel kleintje maar, dat zou al voldoende zijn – om het land de kosten en het mediacircus van een proces te besparen. Dat genoegen zou hij zijn medeburgers graag doen. Hij liet het schoentje in zijn jaszak glijden en terwijl hij nog steeds zo nu en dan over zijn zere knie wreef, liep hij moeizaam weg om het bij Kaplan af te geven. Daarna moest hij weer naar de stad. Morgenmiddag had hij een afspraak in Washington. Zijn onderzoek naar Arthur Lieberman zou nu pas echt beginnen.

Een paar minuten later keek agent McKenna Sidney bezorgd aan terwijl hij haar hielp met uitstappen. ‘Mevrouw Archer, weet u zeker dat ik niet beter iemand kan bellen om u te komen ophalen?’

Sidney zag nu lijkbleek, haar armen en benen trilden en schokten hevig en omdat ze gevallen was, waren haar handen nu pikzwart. Ze schudde echter nadrukkelijk haar hoofd. ‘Néé! Nee! Ik voel me prima.’ Ze leunde tegen de wagen. Haar armen en schouders schokten nog steeds, maar in elk geval kon ze nu weer gewoon op haar benen staan. Ze sloeg het portier van de politiewagen dicht en begon wankelend naar de Ford terug te lopen. Halverwege aarzelde ze even en draaide zich toen om. Agent McKenna stond naast zijn wagen en keek haar aandachtig na.

‘Eugene?’

‘Ja, mevrouw?’

‘Je had gelijk... Dit is geen plek om lang te blijven.’ Ze zei het op de holle toon van iemand die volkomen ontmoedigd is. Toen liep ze verder en stapte in haar eigen auto.

Agent Eugene McKenna knikte langzaam, en zijn uitstekende adamsappel wipte op en neer toen hij zijn tranen probeerde te bedwingen. Hij trok het portier van zijn wagen open, liet zich veel harder dan eigenlijk zijn bedoeling was op zijn stoel vallen en trok toen snel het portier weer dicht, zodat het geluid dat hij nu maakte, buiten niet te horen zou zijn.

Terwijl Sidney terug reed naar de hoofdweg, begon de autotelefoon te piepen. Dat onverwachte geluid bracht haar zo aan het schrikken dat ze bijna de macht over het stuur verloor en terwijl ze naar de telefoon keek, verscheen er een uitdrukking van volstrekt ongeloof op haar gezicht. Niemand wist waar ze was. Onwillekeurig keek ze naar de omringende duisternis, alsof ze dacht dat iemand haar in de gaten hield. Maar het enige wat terugkeek, waren de kale bomen. Voor zover ze kon zien, was zij de enige levende mens in de wijde omtrek. Langzaam stak ze haar hand uit naar de piepende telefoon.

Op eigen gezag
titlepage.xhtml
Op_eigen_gezag_split_0.xhtml
Op_eigen_gezag_split_1.xhtml
Op_eigen_gezag_split_2.xhtml
Op_eigen_gezag_split_3.xhtml
Op_eigen_gezag_split_4.xhtml
Op_eigen_gezag_split_5.xhtml
Op_eigen_gezag_split_6.xhtml
Op_eigen_gezag_split_7.xhtml
Op_eigen_gezag_split_8.xhtml
Op_eigen_gezag_split_9.xhtml
Op_eigen_gezag_split_10.xhtml
Op_eigen_gezag_split_11.xhtml
Op_eigen_gezag_split_12.xhtml
Op_eigen_gezag_split_13.xhtml
Op_eigen_gezag_split_14.xhtml
Op_eigen_gezag_split_15.xhtml
Op_eigen_gezag_split_16.xhtml
Op_eigen_gezag_split_17.xhtml
Op_eigen_gezag_split_18.xhtml
Op_eigen_gezag_split_19.xhtml
Op_eigen_gezag_split_20.xhtml
Op_eigen_gezag_split_21.xhtml
Op_eigen_gezag_split_22.xhtml
Op_eigen_gezag_split_23.xhtml
Op_eigen_gezag_split_24.xhtml
Op_eigen_gezag_split_25.xhtml
Op_eigen_gezag_split_26.xhtml
Op_eigen_gezag_split_27.xhtml
Op_eigen_gezag_split_28.xhtml
Op_eigen_gezag_split_29.xhtml
Op_eigen_gezag_split_30.xhtml
Op_eigen_gezag_split_31.xhtml
Op_eigen_gezag_split_32.xhtml
Op_eigen_gezag_split_33.xhtml
Op_eigen_gezag_split_34.xhtml
Op_eigen_gezag_split_35.xhtml
Op_eigen_gezag_split_36.xhtml
Op_eigen_gezag_split_37.xhtml
Op_eigen_gezag_split_38.xhtml
Op_eigen_gezag_split_39.xhtml
Op_eigen_gezag_split_40.xhtml
Op_eigen_gezag_split_41.xhtml
Op_eigen_gezag_split_42.xhtml
Op_eigen_gezag_split_43.xhtml
Op_eigen_gezag_split_44.xhtml
Op_eigen_gezag_split_45.xhtml
Op_eigen_gezag_split_46.xhtml
Op_eigen_gezag_split_47.xhtml
Op_eigen_gezag_split_48.xhtml
Op_eigen_gezag_split_49.xhtml
Op_eigen_gezag_split_50.xhtml
Op_eigen_gezag_split_51.xhtml
Op_eigen_gezag_split_52.xhtml
Op_eigen_gezag_split_53.xhtml
Op_eigen_gezag_split_54.xhtml
Op_eigen_gezag_split_55.xhtml
Op_eigen_gezag_split_56.xhtml
Op_eigen_gezag_split_57.xhtml
Op_eigen_gezag_split_58.xhtml
Op_eigen_gezag_split_59.xhtml
Op_eigen_gezag_split_60.xhtml
Op_eigen_gezag_split_61.xhtml
Op_eigen_gezag_split_62.xhtml