4
Waylander werd als eerste wakker en liep de grot uit. Nadat hij zijn hemd en zijn leggings had uitgetrokken, stapte hij het ijskoude beekje in en ging plat op zijn rug liggen, zodat het water over hem heen kon stromen. Het water was slechts een paar duim diep en stroomde over afgesleten stenen, maar de kracht van de stroming was sterk en hij voelde hoe hij langzaam de hellende bedding afgleed. Nadat hij zich had omgerold, plensde hij wat water in zijn gezicht en zijn baard en stond op, waarna hij uit het water stapte en op het gras van de oever ging zitten tot de wind zijn huid had gedroogd.
'Je lijkt net een vis die al drie dagen dood is,' zei Danyal.
'En jij begint er naar te ruiken,' antwoordde hij grinnikend. 'Vooruit, was jezelf ook eens!'
Een ogenblik lang keek ze hem strak aan. Toen haalde ze haar schouders op en trok de groene wollen hemdjurk uit. Waylander leunde achterover en keek naar haar. Haar middel was smal, haar heupen zacht en rond, haar huid...
Hij wendde zijn gezicht af en keek hoe een rode eekhoorn vlakbij van tak naar tak sprong. Hij stond op en rekte zich uit. Naast de beek groeide dicht struikgewas en daartussen stond een kleine pol citroenmelisse. Nadat hij daar een handvol schildvormige blaadjes vanaf had getrokken, liep hij terug naar de plaats waar Danyal zat.
'Hier, wrijf deze maar fijn tussen je handen en smeer ze dan op je huid.'
'Dank je,' zei ze terwijl ze een hand omhoog stak.
Plotseling werd Waylander zich bewust van zijn naaktheid. Hij liep naar zijn kleren en trok die weer aan. Hij wou dat hij nog een extra hemd had, maar de priester droeg het andere en hij was zich onaangenaam bewust van het vuil op zijn eigen kledingstuk.
Eenmaal aangekleed liep Waylander terug naar de grot, waar hij zijn schouderbeschermers van maliën over zijn zwarte leren wambuis aandeed. Nadat hij zijn laarzen had gepakt, haalde hij daar de twee extra messen uit, die hij met een kleine slijpsteen wette voor hij ze zorgvuldig in de schede terugstak die aan de binnenzijde van de schacht van elke laars was genaaid.
Dardalion zag met hoeveel zorg hij zijn wapens behandelde. 'Heb je misschien een mes voor mij?' vroeg hij.
'Natuurlijk. Zwaar of licht?'
'Zwaar.'
Waylander pakte zijn gordel op en haalde daar een zwarte schede met een mes van af. Het had een ebbenhouten heft. 'Dit zal wel goed zijn. Het lemmet is tweesnijdend en scherp genoeg om je ermee te scheren.'
Dardalion haalde zijn smalle riem door de lussen van de schede en hing het mes op zijn rechterheup. 'Ben je links?' vroeg Waylander.
'Nee.'
'Hang het dan op je linkerheup. Op die manier is het lemmet meteen op je vijand gericht wanneer je het mes uit de schede trekt.'
'Dank je.'
Waylander gespte zijn eigen riem vast en wreef over zijn kin. 'Ik maak me zorgen over je, priester,' zei hij.
'Waarom?'
'Gisteren zou je nog in een bocht je om een kever heen zijn gelopen en nu ben je bereid een mens te doden. Was je geloof zo zwak?'
'Mijn geloof is nog steeds hetzelfde, Waylander. Maar ik zie alles nu een beetje scherper. Dat heb je me samen met je bloed ingegeven.'
'Wat ik me afvraag... was het een gift - of diefstal? Ik heb het gevoel dat ik je van iets kostbaars heb beroofd.'
'Als dat zo is, dan verzeker ik je dat ik het niet mis.'
'De tijd zal het leren, priester.'
'Noem me toch Dardalion. Je weet dat ik zo heet.'
'Past "priester" dan niet langer bij je?'
'Helemaal niet. Maar had jij liever dat ik je met ''huurmoordenaar'' aansprak?'
'Je noemt me maar zoals je wilt. Wat je ook zegt, het heeft geen enkele invloed op de manier zoals ik mezelf zie.'
'Heb ik je misschien beledigd?' vroeg Dardalion.
'Nee.'
'Je hebt me nog niets over mijn duel met de vijand gevraagd.'
'Nee, inderdaad niet.'
'Omdat het je niet interesseert?'
'Nee, Dardalion. Ik weet niet hoe het komt, maar het interesseert me wel degelijk. De reden is veel simpeler. Ik dood mensen, vrienden, hun dood is definitief. Jij bent hier, dus heb je hem gedood en interesseert hij mij niet langer. Ik maak me wel zorgen over het feit dat je zijn armen en benen hebt afgehakt, maar daar zal ik niet van wakker liggen, nadat ik je eenmaal bij Egel heb gebracht en je verder kan vergeten.'
'Ik had gehoopt dat we vrienden konden worden.'
'Ik heb geen vrienden. Ik wil ze ook niet hebben.'
'Was dat altijd al zo?'
'Altijd is wel een heel lange tijd. Ik heb vroeger wel vrienden gehad. Voor ik Waylander werd. Maar dat was in een heel andere wereld, priester.'
'Vertel eens.'
'Ik zou niet weten waarom,' antwoordde Waylander. 'Maak de kinderen maar wakker. We hebben een lange dag voor de boeg.'
Waylander liep de grot uit naar de plek waar hij de paarden had gekluisterd. Hij zadelde ze en reed toen op zijn eigen ruin naar de plek waar hij het hert had opgehangen. Nadat hij enkele repen had afgesneden, pakte hij een canvas zak, waarin hij het vlees opborg voor het avondmaal. Toen trok hij het restant uit de boom los en legde het op het gras voor de wolven.
'Heb jij vrienden gehad, hertje?' vroeg hij terwijl hij in de lege glazige ogen keek.
Hij keerde zijn paard weer naar de grot terwijl hij dacht aan de dagen vol vriendschap in Dros Purdol. Als jonge officier had hij in alles uitgeblonken, hoewel hij geen flauw idee had hoe dat mogelijk was; hij had altijd een hekel gehad aan gezag, maar hij had genoten van de discipline.
Gellan en hij hadden elkaar nader gestaan dan broers. Altijd waren ze samen, of ze nu op patrouille of naar de hoeren gingen. Gellan was een opgewekte makker geweest en alleen in het Toernooi om het Zilveren Zwaard hadden ze als kemphanen tegenover elkaar gestaan. Gellan had altijd gewonnen, maar de man was dan ook onmenselijk snel. Aan hun band was een einde gekomen toen Waylander Tanya ontmoette - een koopmansdochter uit Medraxvorden, een kleine stad ten zuiden van de Skelnpas. Voor Waylander het wist, was hij tot over zijn oren verliefd, en hij had ontslag uit dienst genomen om zijn leven verder op een boerderij te slijten.
Gellan was ontroostbaar geweest. 'Ik denk dat het niet lang zal duren voor ik je voorbeeld zal volgen,' had hij op die laatste dag gezegd. 'Het soldatenleven zal zonder jou ongelooflijk saai zijn!'
Waylander vroeg zich af of Gellan ooit de daad bij het woord had gevoegd. Zou hij ook ergens boer zijn? Of koopman? Of was hij gesneuveld in een van de vele verloren slagen die de Drenai hadden geleverd? Als dat laatste het geval was geweest, dan zou zijn lichaam door een flinke stapel lijken omringd zijn geweest, want zijn zwaard bewoog sneller dan de tong van een serpent.
'Ik had moeten blijven, Gellan,' zei hij. 'Echt, dat had ik moeten doen.'
Gellan was moe en had het warm. Het zweet droop van achter uit zijn
nek onder zijn schouderbeschermers van maliën door, wat hem een
ondraaglijke jeuk langs zijn ruggengraat bezorgde. Hij zette zijn
zwarte helm af en wreef met zijn vingers door zijn haar. Er stond
geen wind en hij vloekte zacht.
Ze waren veertig mijl verwijderd van het Skultikwoud en de betrekkelijke veiligheid van Egels kamp, en de paarden waren moe, de mannen mismoedig en uitgeput. Gellan hief zijn rechterhand met een gebalde vuist in de lucht, het teken om naast de paarden te gaan lopen. Achter hem stegen de vijftig ruiters af. Er werd geen woord gezegd.
Sarvaj reed met zijn paard tot naast Gellan en de twee mannen stapten samen af. Gellan hing zijn helm over zijn zadelknop en trok een linnen doek uit zijn gordel. Hij keerde zich naar Sarvaj terwijl hij het zweet van zijn gezicht veegde.
'Ik denk niet dat we één dorp zullen vinden waar de huizen nog recht overeind staan,' zei hij. Sarvaj knikte, maar gaf geen antwoord. Hij had nu al een half jaar onder Gellan gediend en hij wist wanneer de opmerkingen van zijn meerdere louter retorisch waren.
Ze liepen een half uur lang naast elkaar voort, toen gaf Gellan het signaal om halt te houden en de mannen gingen naast hun paarden zitten.
'Het moreel is bitter laag,' zei Gellan en Sarvaj knikte. Gellan gespte zijn rode mantel los, waarna hij die over het zadel legde. Hij drukte zijn handen tegen zijn onderrug, rekte zijn lichaam en kreunde. Zoals zoveel lange mensen vond hij het vermoeiend om lange tijd achtereen in het zadel te zitten en hij werd door een voortdurende rugpijn geplaagd.
'Ik ben te lang gebleven, Sarvaj. Ik had verleden jaar ontslag moeten nemen. Eenenveertig is te oud voor een officier van het Legioen.'
'Dun Esterik is eenenvijftig,' merkte Sarvaj op.
Gellan grinnikte. 'Als ik ontslag uit dienst had genomen, zou jij mijn rang hebben gekregen.'
'En dat zou dan wel op een geweldig moment zijn geweest, nu het leger verpletterd is en het Legioen zich in de bossen schuil houdt. Nee, dank je feestelijk!'
Ze hadden halt gehouden bij een klein olmenbos en Gellan liep weg om ergens op zijn eentje te gaan zitten. Sarvaj keek hem na en zette toen zijn helm af; zijn donkere bruine haar begon al flink dunner te worden en zijn hoofdhuid glom van het zweet. Zorgvuldig veegde hij zijn haren over de kale plekken en zette zijn helm weer op. Hij was vijftien jaar jonger dan Gellan, maar hij zag eruit als een oude man. Hij grinnikte om zijn ijdelheid en trok de helm van zijn hoofd.
Hij had een gedrongen lichaamsbouw - hij was onhandig wanneer hij niet in het zadel zat - en was een van de weinige beroepssoldaten die het Legioen nog telde na de forse bezuinigingen in de vorige herfst, toen koning Niallad een nieuw militie-programma had ingevoerd. Tienduizend soldaten waren afgedankt en Sarvaj was alleen dankzij de voorspraak van Gellan in dienst gebleven.
Nu was Niallad dood en bijna heel Drenan door de vijand veroverd.
Om de dood van de koning had Sarvaj geen traan gelaten, want de man was een dwaas geweest... erger zelfs!
'Is hij weer een eindje gaan lopen?' zei een stem en Sarvaj keek om zich heen. Jonat was met zijn handen achter zijn hoofd in het gras gaan liggen en strekte zijn lange, magere lichaam in zijn volle lengte uit.
'Hij moet nadenken,' zei Sarvaj.
'Ja. Hij moet erover nadenken hoe hij ons heelhuids door de gebieden van de Nadir kan voeren. Ik heb mijn buik vol van het Skultikwoud.'
'We hebben allemaal onze buik vol van het woud, maar ik zie niet in wat een tocht naar het noorden daaraan zou verhelpen. Het zou alleen maar betekenen dat we met de stammen van de Nadir slaags raken in plaats van met de Vagrianen.'
'Daar zouden we tenminste een kans tegen hebben. Hier hebben we er helemaal geen.' Jonat krabde door zijn dunne zwarte baard. 'Als ze verdomme verleden jaar naar ons hadden geluisterd, zouden we nu niet met de gebakken peren zitten.'
'Maar dat hebben ze niet gedaan,' zei Sarvaj vermoeid.
'Schurftige hovelingen! De Honden hebben ons tenminste een dienst bewezen door die klootzakken over de kling te jagen.'
'Zeg dat maar niet tegen Gellan - hij heeft in Skoda en Drenan heel wat vrienden verloren.'
'We hebben allemaal vrienden verloren,' snauwde Jonat, 'en we zullen er nog veel meer verliezen. Hoe lang wil Egel ons in dat verdomde woud vasthouden?'
'Ik weet het niet, Jonat. Gellan weet het ook niet en ik vraag me af of Egel het zelf wel weet.'
'We zouden naar het noorden moeten opmarcheren, door Gulgothir, en naar de oostelijke havens trekken. Ik heb er geen bezwaar tegen om me in Ventria te vestigen. Altijd warm, en vrouwen in overvloed. We zouden ons als huurlingen kunnen aanbieden.'
'Ja,' zei Sarvaj, die te vermoeid was om er tegenin te gaan. Hij begreep niet waarom Gellan Jonat tot commandant van een kwartier had bevorderd - de man was een en al zwartgalligheid en verbittering.
Maar - en dat was nog het meest irritante - hij had gelijk. Toen Niallads militie-programma eenmaal was bekendgemaakt, hadden de mannen van het Legioen zich daar fel tegen verzet. Alle tekenen wezen erop dat de Vagrianen een invasie voorbereidden. Maar Niallad hield vol dat de Vagrianen zelf een aanval van een sterk Drenai-leger vreesden en dat zijn gebaar een blijvende vrede tot gevolg zou hebben, waar de handel wel bij zou varen.
'Ze hadden die schoft boven een heet vuurtje moeten roosteren,' zei Jonat.
'Wie?' vroeg Sarvaj.
'De koning, dat God zijn ziel mag laten verrotten! Het gerucht gaat dat hij door een huurmoordenaar is gedood. Ze hadden hem in ketenen door zijn hele rijk moeten slepen, zodat hij de gevolgen van zijn stommiteiten met eigen ogen had kunnen zien.'
'Hij deed wat hij dacht dat het beste was,' zei Sarvaj. 'Hij had het beste met ons voor,'
'O ja,' spotte Jonat. 'Het beste! Hij wilde gewoon geld uitsparen! Ons geld! Als deze oorlog één goed ding met zich heeft meegebracht, dan is het wel dat de adel voorgoed verdwenen is.'
'Misschien. Maar Gellan is ook een edelman.'
'O ja?'
'Aan hem heb je toch niet de pest, wel?'
'Hij is niet beter dan de rest.'
'Ik dacht dat je hem wel mocht.'
'Ik vind hem geen slecht officier. Een beetje te zacht. Maar in zijn hart kijkt hij op ons neer.'
'Dat is me nooit opgevallen,' zei Sarvaj.
'Omdat je niet goed uit je doppen kijkt,' antwoordde Jonat.
Een ruiter kwam het bosje binnen-gegaloppeerd en de mannen sprongen met hun hand op het gevest van hun zwaard overeind. Het was de verkenner Kapra.
Gellan kwam tussen de bomen vandaan lopen toen de man afsteeg. 'Iets in het oosten gezien?' vroeg hij.
'Drie geplunderde dorpen, heer. Een paar vluchtelingen. Ik zag een colonne Vagriaanse infanterie - ongeveer tweeduizend man. Ze sloegen hun kamp op in de buurt van Ostry, bij de rivier.'
'Geen sporen van cavalerie?'
'Nee, meneer.'
'Jonat!' riep Gellan.
'Ja, meneer.'
'Die infanterie zal voorraden verwachten. Neem twee mannen mee en rijd naar het oosten - wanneer je de wagens ziet, kom dan spoorslags weer hierheen.'
'Ja, meneer.'
'Kapra, zorg dat je wat te eten krijgt, pak daarna een vers paard en rijd met Jonat mee. We zullen hier op jullie wachten.'
Sarvaj glimlachte. Bij het vooruitzicht dat ze in actie zouden kunnen komen, was Gellan als een blad aan de boom omgedraaid - zijn ogen sprankelden levendig en hij sprak kort en met gezag. Verdwenen waren de neerslachtigheid en de peinzende, afwezige houding.
Egel had hen erop uitgestuurd om voorraden voor zijn zwaar beproefde strijdkrachten te zoeken en tot dusver reden ze nu al drie dagen zonder succes rond. Dorpen waren meedogenloos verwoest, voedselvoorraden geroofd of verbrand. Het vee was weggedreven en schapen waren in hun weilanden vergiftigd.
'Sarvaj!'
'Meneer?'
'Kluister de paarden en deel de mannen in vijf groepen in. Achter dat struikgewas daar is een ondiepte, waar drie vuren kunnen worden aangelegd - maar geen daarvan mag worden aangestoken voor de poolster helder aan de hemel schijnt. Begrepen?'
'Ja, meneer.'
'Er moeten vier wachtposten worden opgesteld, die elke vier uur moeten worden afgelost. Jij bepaalt maar waar ze moeten staan.'
'Ja, meneer.'
Gellan streek over zijn donkere snor en grinnikte jongensachtig. 'Hopelijk hebben ze gezouten rundvlees bij zich,' zei hij. 'Bid dat ze gezouten rundvlees hebben, Sarvaj.'
'En een klein escorte. Laten we bidden dat het een tiende is.'
De glimlach verdween van Gellans gezicht. 'Dat is niet waarschijnlijk Ze hebben minstens een kwartier, of nog meer. En de wagenmenners zijn er natuurlijk ook nog. Maar goed, geen zorgen voor de tijd. Houd een sabel-inspectie wanneer de mannen rusten. Ik wil geen botte wapens wanneer we aanvallen.'
'Ja, meneer. En wanneer neemt u zelf rust?'
'Ik voel me kiplekker.'
'Toch zou het geen kwaad kunnen,' drong Sarvaj aan.
'Je loopt me te betuttelen als een oude vrouw. Overigens moet je niet denken dat ik dat niet waardeer - maar ik verzeker je, met mij is alles in orde.' Gellan glimlachte om te verbergen dat hij loog, maar Sarvaj liet zich daardoor niet om de tuin leiden.
De mannen waren blij met de rustperiode, en zonder Jonat werd de stemming er ineens een stuk beter op. Sarvaj en Gellan gingen een eindje bij de mannen vandaan zitten en kletsten wat over vroeger. Sarvaj paste er wel voor op niets ter sprake te brengen wat Gellan aan zijn vrouw en kinderen zou herinneren en haalde uitsluitend anekdotes uit het soldatenleven op.
'Zou ik u een vraag mogen stellen?' zei hij plotseling.
'Waarom niet?' antwoordde Gellan.
'Waarom hebt u Jonat bevorderd?'
'Omdat hij er de bekwaamheden voor heeft. Hij heeft het zelf alleen nog niet in de gaten.'
'Hij mag u helemaal niet.'
'Dat doet er niet toe. Let maar eens op - hij zal het goed doen.'
'Hij zet een domper op de stemming, ondergraaft het moreel.'
'Ik weet het, maar je moet geduld hebben.'
'Hij wil met alle geweld dat we naar het noorden trekken - dat we Skultik verlaten.'
'Maak je daar nu verder maar niet druk meer over, Sarvaj. Heb vertrouwen in me.'
Ik heb vertrouwen in u, dacht Sarvaj. Ik vind u de beste zwaardvechter van het Legioen, een zorgzame officier met veel verantwoordelijkheidsgevoel ten opzichte van zijn mannen en een betrouwbare kameraad. Maar Jonat? Jonat was een slang en Gellan was te goed van vertrouwen om dat te zien. Als hij de kans kreeg, zou Jonat de mannen tot muiterij aanzetten die als een veenbrand onder de mismoedige gelederen van Egels leger om zich heen zou grijpen.
Toen Gellan die nacht een eind van het vuur onder zijn mantel lag, viel hij in een diepe slaap en kwamen de nachtmerries terug. Hij werd met een schok wakker en de tranen stroomden over zijn gezicht, hoewel hij de snikken bedwong die in zijn borst opwelden. Toen hij opstond en wegliep uit het kamp, draaide Sarvaj zich op zijn andere zij en opende zijn ogen.
'Vervloekt!' fluisterde hij.
Tegen het aanbreken van de dag stond Sarvaj op en ging de
wachtposten inspecteren. Dit was het moment van de nacht waarop een
mens zich het moeilijkste kon concentreren, en iemand die zonder
problemen van de avondschemering tot middernacht op wacht kon
staan, had vaak de grootste moeite om dat van middernacht tot het
ochtendgloren te doen. Sarvaj had er geen idee van wat hier de
oorzaak van was, maar hij wist er wel een probaat middel tegen;
iemand die slapend op zijn post werd aangetroffen kreeg twintig
zweepslagen en de tweede keer de doodstraf. Sarvaj voelde er niets
voor om zijn mannen te zien hangen, dus zorgde hij ervoor dat de
mannen wisten dat hij 's nachts ronddoolde.
Deze nacht vond hij alle vier de mannen wakker en waakzaam op hun post toen hij geluidloos door het woud sloop. Tevreden liep hij terug naar zijn dekens, waar Gellan op hem wachtte. De officier zag er vermoeid uit, maar zijn ogen stonden helder.
'U hebt niet geslapen,' zei Sarvaj.
'Nee, ik heb over dat konvooi liggen nadenken. Wat we niet kunnen meenemen, moeten we vernietigen. De Vagrianen moeten maar eens leren wat ontberingen lijden is. Ik kan absoluut niet begrijpen waarom ze op deze manier oorlog voeren. Als ze de boerendorpen ongemoeid lieten, zouden er altijd voldoende voorraden zijn, maar door te moorden, te plunderen en te verwoesten maken ze één grote wildernis van het land. En uiteindelijk zal zich dat tegen henzelf keren. De komende winter zullen ze zelf geen voorraden meer hebben, en bij de goden, dan zullen we ze leren.'
'Hoeveel wagens zullen er zijn, denkt u?'
'Voor een strijdmacht van tweeduizend man? Minstens vijfentwintig.'
'Als we dat konvooi in handen weten te krijgen zonder verliezen te lijden,' zei Sarvaj, 'moet het dus met een escorte van twintig ruiters drie dagen lang over open terrein naar het Skultikwoud rijden. Dan mogen we wel heel veel geluk hebben.'
'We hebben onderhand wel recht op een beetje geluk, makker,' antwoordde Gellan.
'Daar trekt Vrouwe Fortuna zich weinig van aan. Ik heb tien dagen achtereen met dobbelen verloren!'
'En op de elfde?'
'Toen verloor ik weer. U weet dat ik nooit win bij het dobbelen.'
'Ik weet dat je je schulden nooit betaalt,' zei Gellan. Je bent me nog steeds drie zilverstukken schuldig. Roep de mannen vast bij elkaar. Jonat zal nu wel gauw terug zijn.'
Maar het was pas halverwege de ochtend voor Jonat en de anderen de open plek weer op kwamen rijden. Gellan liep naar hen toe terwijl Jonat zijn been over zijn zadelknop zwaaide en zich op de grond liet glijden.
'En?' vroeg Gellan.
'U had gelijk, meneer - drie uur rijden naar het oosten bevindt zich een konvooi. Zevenentwintig wagens. Maar er is een escorte van vijftig ruiters, plus twee verkenners die vooruit rijden.'
'Hebben ze jullie gezien?'
'Ik dacht het niet,' antwoordde Jonat stijfjes.
'En hoe is de gesteldheid van het terrein?'
'Er is maar één goede plek voor een hinderlaag, maar die ligt vlakbij Ostry en de infanterie. De weg kronkelt daar tussen twee beboste heuvels door; heel veel dekking aan weerskanten en de wagens kunnen slechts langzaam rijden, want de weg is modderig en steil.'
'Hoe snel kunnen we daar zijn en klaar liggen?'
'Binnen twee uur. Maar dat is wel erg krap, meneer. We zouden zelfs kunnen arriveren op het moment dat de wagens het begin van de heuvels bereiken.'
'Dat is véél te krap,' zei Sarvaj, 'vooral vanwege die verkenners.'
Het risico was groot, wist Gellan, maar Egel zat om die voorraden te springen. En wat erger was, er was geen tijd om de plannen zorgvuldig voor te bereiden.
'In het zadel!' schreeuwde hij.
Toen de troep in volle galop oostwaarts reed, vervloekte Gellan zijn vergeetachtigheid. Voor hun vertrek had hij een korte, krachtige toespraak voor de mannen moeten houden, iets om hun bloed op te zwepen. Maar hij had nooit goed met groepen om kunnen gaan en hij wist dat de mannen hem een kille, afstandelijke aanvoerder vonden. Nu was hij er zich onbehaaglijk van bewust dat hij enkelen van hen of misschien wel allemaal - naar een zekere dood leidde in een doldrieste overval die hij het beste aan roekeloze helden als Karnak en Dundas had kunnen overlaten. Wat hadden de mannen een bewondering voor hen - jong, onstuimig en zonder een spoor van vrees vielen zij keer op keer met hun centuries de Vagrianen aan. Ze sloegen toe en trokken zich snel weer terug om de vijand duidelijk te maken dat er nog Drenai waren die hun tanden konden laten zien.
Ze hadden weinig op met veteranen zoals Gellan. Misschien ook wel terecht, bedacht hij, terwijl de wind in zijn gezicht woei.
Ik had met pensioen moeten gaan, dacht hij. Hij had besloten om deze herfst te vertrekken, maar in een tijd als deze viel er voor een officier van de Drenai niet aan pensioen te denken.
Ze bereikten het bos in iets minder dan twee uur en Gellan riep zijn onderofficieren snel bij elkaar voor een kort beraad. Twee van zijn beste boogschutters werden erop uitgestuurd om de verkenners uit te schakelen en daarna deelde hij de mannen in in twee groepen die hij aan weerszijden van de weg opstelde. Hijzelf voerde het bevel over de mannen op de rechter heuvelhelling terwijl hij Jonat het commando over de andere groep gaf, waarbij hij de afkeurende blikken van Sarvaj negeerde.
Toen alle bevelen gegeven waren, stelden de mannen zich op om te wachten en Gellan beet op zijn onderlip terwijl hij zijn plan steeds weer koortsachtig overdacht om te zien of er ook een zwakke plek in zat - een zwakke plek die voor iedereen overduidelijk zou zijn.
Op de linker heuvelhelling hurkte Jonat achter een dichte struik en masseerde zijn nek om de spanning te verminderen. Aan weerszijden van hem wachtten de mannen met hun bogen in de aanslag en een pijl op de pees.
Hij wou dat Sarvaj het commando gekregen had; hij voelde zich slecht op zijn gemak nu er zo'n zware verantwoordelijkheid op hem rustte.
'Waar blijven ze nou toch?' siste een man links van hem.
'Kalm blijven,' hoorde Jonat zichzelf zeggen. 'Ze komen heus wel. En wanneer ze komen, zullen wij hen doden. Allemaal! We zullen ze eens leren dat ze het land van de Drenai niet ongestraft kunnen binnenvallen.'
Hij grinnikte tegen de soldaat en toen de man terug grijnsde, voelde Jonat hoe de spanning van hem af viel. Op het plan van Gellan viel niets aan te merken, maar van zo'n ijskoude verwachtte Jonat eigenlijk ook niets anders. Als je hem hoorde praten, zou je denken dat het om een doodgewone oefening ging, maar Gellan stamde dan ook uit de krijgers kaste, verdomme! Geen zoon van een landarbeider die er alleen maar om bekend stond dat hij zo goed kon dansen als hij dronken was. De woede laaide in hem op, maar Jonat wist die te beheersen toen de eerste krakende geluiden van de rijdende wagens zijn oren bereikten ..
'Beheers je!' fluisterde hij. 'Niemand schiet een pijl af voor ik het bevel geef. Geef dat door - ik vil iedereen levend die niet gehoorzaamt!'
De wagens werden voorafgegaan door zes ruiters. Ze hielden hun zwaard in hun hand en hadden de vizieren van hun zwarte helmen neergeslagen. Achter hen reden de zwaarbeladen wagens en karren terwijl tweeëntwintig ruiters in een lange rij aan weerskanten daarvan reden.
Langzaam rolden de wagens voort en toen de voorste ruiters Jonats positie passeerden, zette hij een pijl op zijn boog en wachtte...
'Nu!' schreeuwde hij, toen de laatste wagens tegen de helling op begonnen te rijden.
Zwarte pijlen schoten aan weerszijden tussen de bomen vandaan. Paarden steigerden hinnikend en op de weg brak een hels spektakel los. Een ruiter viel met twee pijlen in zijn borst achterover van zijn paard. Een andere sloeg voorover toen een schacht zijn keel doorboorde.
Voerlui doken onder hun wagens om dekking te zoeken terwijl de slachting voortduurde. Drie ruiters galoppeerden weg in westelijke richting, hun lichaam dicht boven de hals van hun paard gebogen. Een werd gestopt toen een pijl de nek van zijn rijdier trof; toen hij moeizaam overeind kwam, ploften er drie pijlen in zijn rug. De twee anderen wisten de top van de heuvel te bereiken en gingen rechtop in hun zadel zitten ... om tot de ontdekking te komen dat ze regelrecht in de armen van Sarvaj en tien boogschutters reden. Ze werden met pijlen bestookt en beide paarden zakten stervend in elkaar terwijl hun ruiters op de grond vielen. Sarvaj en zijn mannen renden naar voren en doodden de ruiters voor ze op konden staan.
In de bossen leidde Jonat zijn mannen in een onstuimige aanval op de wagens. Verscheidene voerlui kwamen met hun handen omhoog onder de wagens vandaan, maar de Drenai waren niet in de stemming om gevangenen te maken en ze werden genadeloos over de kling gejaagd.
Drie minuten na het begin van de aanval waren alle Vagrianen dood.
Gellan liep langzaam omlaag naar de wagens. Zes van de ossen die de eerste wagen trokken waren gedood en hij beval dat ze uit hun tuig moesten worden losgesneden. De actie was succesvoller geweest dan ze hadden durven hopen: zeventig Vagrianen dood en geen van zijn mannen had een schrammetje.
Maar nu kwam het moeilijkste - hij moest de wagens in Skultik zien te krijgen.
'Goed werk, Jonat!' zei hij. 'Je timing was perfect.'
'Dank u, meneer.'
'Neem de doden hun helm en mantel af - en verberg de lijken in het bos.'
'Ja, meneer.'
'We worden een poosje Vagrianen.'
'Het is nog een lange tocht naar Skultik,' zei Jonat.
'We komen er wel,' antwoordde Gellan.