23

 

Waylander sliep en in zijn droom bevond hij zich opnieuw op een verre heuvelhelling,samen met de blinde koning Orien. Hij opende zijn ogen en keek naar de onbekende sterren.

'Welkom!' zei Orien.

Waylander ging rechtop zitten en de oude man nam zijn hand en klopte daar vaderlijk op.

'Je daden hebben me genoegen gedaan, Waylander. Je hebt mijn vertrouwen nieuw leven ingeblazen. Je moed is groot en je hebt bewezen dat je een man van eer bent.'  

'Ik voel me erg onbehaaglijk bij al die loftuitingen,' zei Waylander terwijl hij zijn gezicht afwendde en zijn hand los probeerde te trekken uit die van de ander.

Orien knikte. 'Vraag dan datgene waar je bang voor bent.'

'Waar bevindt zich het Harnas?'

'Je zult het vinden. Als de Bron je genadig is, zul je morgen tegen de helling van de Raboas oprijden. Daar zul je een smal pad vinden dat kronkelend naar een spelonk loopt. De spelonk bevindt zich bij een rotsrichel, en daar vind je een tweede pad. Deze twee paden vormen de enige wegen naar het hart van de berg. Als je de spelonk binnentreedt, zul je voor je drie tunnels zien. Neem de rechter ingang en loop verder tot je bij een brede ruimte met een hoog, gebogen plafond komt. Daar staat het Harnas, in het volle zicht voor iedereen die de ruimte betreedt.'

'Maar het is slechts een beeld dat niet aangeraakt kan worden,' zei Waylander.

'Het is echt, maar alleen de Uitverkorene kan het pakken.'

'En ik ben de Uitverkorene?'

'Dat zul je morgen ontdekken.'

'Is Danyal veilig?'

'Dat kan ik je niet vertellen, want ik weet het niet. Ik ben geen god, Waylander.'

'Wat ben je dan?'

'Ik ben slechts een beeld in je dromen.'

'Je moet meer zijn dan dat.'

'Beschouw me dan maar als de geest van Orien, het laatste trillende levensteken van de vroegere koning. Wanneer je het Harnas met je meeneemt, zal ik verdwenen zijn en nooit meer terugkomen.'

'Waar ga je heen? Bestaat het paradijs echt? Bestaat er zoiets als de Bron?'

'Ik kan je vragen niet beantwoorden. Alleen jij kunt dat doen. Maar nu moet je gaan, want de gevaren die op je loeren zijn groot. Dardalion schermt je niet langer af tegen de Broederschap. Ga nu!'

Waylander opende zijn ogen een tweede maal en ging met een ruk rechtop zitten. Hij was terug in zijn dekens aan de voet van de Raboas.

En zijn paard was weg.

Hij kwam overeind en zag dat de struik waaraan hij het dier had vastgemaakt er met wortel en al uitgerukt was. Het dier moest doodsbang zijn geweest. Maar waarvoor?  

Waylander spande zijn kruisboog en tuurde het struikgewas af.

Hij kon geen teken van onraad bespeuren, maar hij sloot zijn ogen en luisterde. Van rechts hoorde hij een zwak geritsel komen.

Hij draaide zich met een ruk om en schoot beide schichten tegelijk af toen de weerwolf overeind kwam en hem aanviel. De schichten troffen doel, maar de taaie spieren in de brede borst van het beest verhinderden dat ze tot in het hart en de longen doordrongen en het monster werd nauwelijks in zijn voortgang gestuit.

Waylander dook naar rechts en een tweede beest torende boven hem uit. Hij kwam weer overeind en zijn zwaard schoot uit - om op de kop van het schepsel af te schampen.

Hij week langzaam achteruit, toen de vier beesten opdrongen. Hun onderkaak was ver naar beneden gezakt, hun tong zwaaide uit hun bek en hun rode ogen waren strak op hem gericht. Nadat hij zijn zwaard met twee handen had vastgepakt, hief hij het over zijn rechterschouder, klaar om minstens een van die ondieren mee in de dood te nemen.

Een donkere schaduw doemde achter hen op en Waylander knipperde met zijn ogen toen een enorme hand een wollige nek greep en kneep. Er klonk een verschrikkelijk gehuil op, dat abrupt werd gesmoord toen de weerwolf van de grond werd opgetild. Een zilveren mes werd tussen zijn ribben geplant en het karkas werd tien voet ver de struiken in geslingerd. De andere ondieren draaiden zich om naar hun aanvaller, maar met een sprong bevond hij zich midden tussen hen en een tweede mes trof doel, waardoor de buik van het wezen dat vroeger Lenlai de bezetene was geweest, werd opengereten. Kaken sloten zich om Kais schouder toen het derde beest op hem af sprong. Hij trok het los, legde zijn enorme handen rond zijn keel en liet het voor hem in de lucht bungelen. Waylander vertrok zijn gezicht toen hij de nek hoorde breken, waarna Kai het lichaam opzij gooide.

Het vierde weerbeest was ervandoor gegaan.

Waylander stak zijn zwaard in de schede en keek met grimmige geboeidheid toe hoe het monster zijn hand over zijn rechterschouder heen legde. Enkele minuten later, toen de hand van de plek werd weggehaald, bleek de wond verdwenen te zijn. Kai liep naar de lichamen en trok de messen eruit. Waylander voelde zijn knieën knikken en ging met zijn rug tegen een boom zitten.

Kai kwam naar hem toe en stak hem de messen met het heft naar voren toe. Waylander pakte ze zonder een woord te zeggen aan.

Kai keek hem enkele seconden aan, toen hief hij zijn hand op en klopte zich op zijn enorme borst.

'Frint,' zei hij.

'Vriend,' stemde Waylander in.

Na een poosje liep Waylander naar zijn bagage en deelde wat gedroogd vlees en fruit met Kai. Het eten was snel verdwenen, toen boerde Kai en klopte zich nogmaals op zijn borst.

'Kai,' zei hij terwijl hij zijn hoofd schuin hield van de inspanning die het spreken hem kostte.

'Waylander.'

Kai knikte, toen strekte hij zich met zijn hoofd op zijn ene arm uit en sloot zijn grote oog.

De huurmoordenaar schrok van een geritsel in het struikgewas en wilde overeind komen.

'Aard,' zei Kai zonder zich te bewegen.

Waylanders paard kwam de open plek op lopen. Hij klopte het dier op zijn nek en voerde het het laatste restje van het graan, voor hij het aan een stevige tak vastbond.  

Nadat hij zijn deken had gepakt, strekte hij zich naast het mensmonster uit en sliep tot het aanbreken van de dag. Toen hij wakker werd, was hij alleen. De lijken van de wolfbeesten waren verdwenen, net als Kai.

Waylander at zijn laatste restjes proviand op en zadelde toen zijn paard. Nadat hij van de open plek was weggelopen, keek hij op naar net enorme gevaarte van de Raboas.

De Heilige Reus.

 


Een vreemd en toch volmaakt gevoel van kalmte daalde over Waylander neer, toen hij zijn paard tegen de helling van de Raboas op stuurde. De zon scheen door een rasterwerk van wolken heen, dat een enorme diepte aan de schoonheid van de hemel gaf terwijl meeuwen boven hem zwierden en doken als kleine stukjes levende wolk. Waylander trok de teugels aan en bekeek het terrein om zich heen. Hier was een schoonheid die hij nooit eerder had gezien; een woeste, elementaire pracht die getuigde van de arrogantie van de eeuwigheid.

Rechts van hem murmelde een beekje over witte rotsen, dat uit een spleet in de berg kwam gestroomd. Hij steeg af en trok zijn kleren uit; toen waste en schoor hij zich en daarna kamde hij zijn haar, dat hij vervolgens achter in zijn nek bij elkaar bond. Het water voelde koud aan op zijn huid en hij kleedde zich weer snel aan nadat hij het stof van de reis uit zijn kleren had geklopt. Uit zijn dekenrol haalde hij een sjaal van zwarte zijde die hij om zijn hoofd en schouders drapeerde zoals een boernoes van de Sathuli. Toen legde hij de schouderstukken van maliën terug op hun plaats. Uit zijn bagage haalde hij ook nog twee brede polsbeschermers van zilver, die hij om zijn onderarmen gespte. Vervolgens hing hij een bandelier met zes werpmessen in schedes om. Hij sleep zijn messen en het zwaard en ging staan terwijl hij naar de berg keek.

Vandaag zou hij sterven.

Vandaag zou hij vrede vinden.

In de verte zag hij een stofwolk die in de richting van de Raboas trok. Vele ruiters galoppeerden naar de berg, maar Waylander trok er zich niets van aan.

Dit was zijn dag. Dit glorieuze uur van schoonheid was zijn uur.

Hij klom in het zadel en vond het smalle pad tussen de rotsen, waarna hij zijn paard omhoog dreef.

Heel zijn leven was hij al op weg geweest naar dit pad, wist hij. Elke ervaring in zijn hele bestaan was erop gericht geweest om hem op dit moment hier te brengen.

Vanaf het ogenblik dat hij Niallad had gedood, had hij het gevoel gehad dat hij de top van een berg had bereikt, vanwaar geen weg terug meer mogelijk was. Alle paden waren verder voor hem afgesloten, zijn enige keus was nog van de bergtop te stappen en weg te vliegen!

Plotseling deed het er niet meer toe of hij het Harnas wel of niet vond, of de Drenai zouden winnen of ten onder zouden gaan.

Dit was het uur van Waylander.

Voor de eerste maal in twee decennia zag hij zijn geliefde Tanya zonder verdriet in de deuropening van hun boerderij staan en hem wenken naar huis te komen. Hij zag zijn zoon en twee dochters bij de bloemen tuin spelen. Wat had hij veel van hen gehouden.

Maar voor de rovers waren ze niet meer dan speeltuig geweest. Zijn vrouw was verkracht en vermoord; zijn kinderen hadden ze zonder enige gewetenswroeging en zonder er verder bij na te denken gedood. Het had hun lusten een uur bevredigd en hen verder wat zakken graan en een handvol zilverstukken opgeleverd.

Hun straf was de dood geweest, wraakzuchtig en wreed - van geen van hen had de doodsstrijd korter dan een uur geduurd. Want Dakeyras de boer was samen met zijn gezin gestorven. De rovers hadden Waylander de Slachter tot leven gewekt.

Maar nu was zijn haat verdwenen... opgelost als rook in de wind. Waylander glimlachte toen hij zich zijn eerste gesprek met Dardalion herinnerde.

'Vroeger was ik een lam dat in grazige weiden speelde. Toen kwamen de wolven. Nu ben ik een adelaar en ik vlieg in een ander universum.'

'En nu dood jij de lammeren,' had Dardalion beschuldigend gezegd.

'Nee, priester. Niemand betaalt voor lammeren.'

Het pad kronkelde verder omhoog over grillige rotsen en tussen torenhoge steenkolommen door.

Orien had gezegd dat het Harnas door weerbeesten werd bewaakt, maar daar gaf Waylander niet om.

Hij zou afstijgen en de spelonk binnengaan, het Harnas pakken en wachten op de vijand die hij niet kon doden.

Zijn paard hijgde moeizaam toen ze vlak terrein bereikten. Voor hem lag de brede grot en daarvoor was een vuur aangelegd, waar Durmast en Danyal samen zaten.

'Je hebt er wel de tijd voor genomen,' zei de reus grinnikend.

Waylander steeg af terwijl Danyal naar hem toe rende en nadat hij zijn armen om haar heen had geslagen, kuste hij haar haar terwijl hij zijn ogen sloot om de tranen terug te dringen.

Durmast wendde zijn hoofd af.

'Ik houd van je,' zei Waylander zacht terwijl zijn vingers de huid van haar gezicht beroerden. In zijn woorden klonk zo'n overweldigend gevoel van spijt door, dat Danyal zich uit zijn armen losmaakte.

'Wat is er?'

Hij schudde zijn hoofd. 'Niets. Is alles in orde met je?'

'Ja. En met jou?'

'Kon niet beter.' Terwijl hij haar bij haar hand pakte, liep hij terug naar Durmast. De reus kwam langzaam overeind en zijn ogen schoten van de een naar de ander.

'Het is fijn je te zien,' zei Waylander. 'Maar ik wist wel dat je het zou halen.'

'Jij ook. Is alles in orde met je?'

'Natuurlijk.'

'Het is een lange reis geweest en ik ben moe. Heb je die stofwolk gezien?'

'Ja. We hebben minder dan een uur.'

Waylander knikte instemmend.

Nadat het trio hun paarden had gekluisterd, maakten ze toortsen en liepen de spelonk binnen. Het was donker en het stonk er en, zoals Orien had gezegd, splitste de tunnel zich in drieën. Waylander ging hen voor en ze bewogen zich dieper de duisternis in.

Op de vochtige granieten wanden dansten en zwaaiden de schaduwen, en Danyal, die haar zwaard in haar hand had, bleef heel dicht bij de krijgers. Op een zeker moment liepen ze een brede ruimte in, waar het flakkerende toortslicht het duister niet kon verdrijven. Danyal greep Waylanders mantel en trok zijn gezicht naar zich toe.

'Wat is er?'

Net buiten de lichtkring van de toortsen waren tientallen glinsterende, woeste dierenogen te zien.

'Let er maar niet op,' zei Waylander.

Durmast slikte moeilijk en haalde zijn strijdbijl uit het foedraal.

Ze liepen verder en de ogen drongen steeds dichter naar hen op.

Tenslotte bereikten ze de ruimte die Orien had beschreven.

Tegen de wanden bevonden zich houders voor toortsen, waarin stokken waren gestoken die met pek waren bedekt. Waylander stak ze allemaal aan tot de ruimte baadde in het licht.

Helemaal aan de andere kant stond het Bronzen Harnas op een houten stellage: de helm met vleugels, het versierde borstkuras waarop een adelaar met gespreide vleugels was afgebeeld, bronzen kaphandschoenen en twee uitzonderlijk fraaie zwaarden.

Zwijgend stond het drietal voor het Harnas.

'Het maakt dat je in wonderen gaat geloven,' fluisterde Durmast.

'Wie zou er ooit kunnen verliezen, die zoiets draagt,' fluisterde Danyal.

Waylander liep naar voren en stak zijn handen uit.

Ze schoten door het Harnas heen en hij probeerde het nog een keer.

Maar het beeld bleef.

'Vooruit, pak het nou, man!' zei Durmast.

'Het lukt me niet. Ik ben de Uitverkorene niet.'

'Wát?' siste Durmast. 'Waar heb je het over?'

Waylander grinnikte en ging toen voor het Harnas zitten.

'Er is een bezwering over uitgesproken, Durmast. De oude koning, Orien, heeft me daarover verteld. Alleen de Uitverkorene kan het Harnas pakken. Het is een veiligheidsmaatregel, veronderstel ik - het Harnas is zo belangrijk voor de Drenai dat ze het niet konden riskeren dat vijanden het in handen zouden krijgen. Maar het hindert niet.'

'Het hindert niet?' stoof Durmast op. 'We hebben ons leven voor dit verdomde stuk blik gewaagd! Op dit moment verzamelen de Nadir zich - en ik heb ook helemaal geen vertrouwen in al die ogen hier om ons heen. Natuurlijk hindert het wel.'

'Het enige waar het op aankomt is dat we het hebben geprobeerd,' zei Waylander.

Durmasts antwoord was kort, krachtig en vulgair. 'Dikke lul! De wereld is vol mislukkelingen die het hebben geprobeerd en ik wil niks met hen te maken hebben. Wat doen we nu? Wachten we hier op een glimlachende blonde Drenaiheld die zich in een of andere magische fontein heeft gebaad?'

Danyal liep naar het Harnas toe en probeerde het aan te raken, maar het bleef etherisch.

'En wat ben jij dan wel van plan?' snauwde Durmast.

'Probeer jij het eens,' zei ze.

'Wat heeft dat voor zin? Zie ik eruit als een Drenaiheld, vind je?'

'Ik wéét wat je bent, Durmast. Maar probeer het toch maar. Baat het niet, het schaadt ook niet.'

De reus kwam overeind en liep naar het Harnas.

Het zag er zo verduiveld stevig uit. Hij haalde zijn schouders op, stak zijn hand uit...

En voelde metaal.

Danyals mond zakte open van verbazing. 'Bij alle goden, hij is de Uitverkorene!'

Durmast stond als aan de grond genageld, toen slikte hij moeilijk en stak zijn hand nog een keer uit. Ditmaal tilde hij de helm op en legde die eerbiedig voor Waylander neer. Toen keek hij naar zijn handen - Waylander zag dat ze onbeheerst beefden. Durmast tilde het ene na het andere onderdeel van het Harnas van de stellage. Toen ging hij naast Waylander zitten, met stomheid geslagen.

De toortsen begonnen te druipen en Danyal klopt Waylander op zijn arm. 'We moeten gaan.'

Waylander en Durmast pakten het Harnas op en volgden Danyal naar de gang. Daar stonden ze ineens tegenover een menigte ogen. Danyal bleef stokstijf staan, toen hief ze haar toorts hoog op en de ogen trokken zich in de schaduwen terug.

'Dat gaat een hele lange tocht worden,' mompelde Durmast.

Hij deed een stap naar voren en het toortslicht viel op het Bronzen Harnas. Overal om hen heen klonk ineens een sissend gefluister, dat vervolgens overging in stilzwijgen. Maar de ogen weken terug en Danyal ging de andere twee voor naar buiten, het licht in.

Eenmaal in de buitenlucht bonden Durmast en Waylander het Harnas op de rug van Durmasts pakpaard en bedekten het glinsterende metaal met een grijze deken.

Het geluid van hoeven op steen ontlokte Waylander een vloek en nadat hij zijn boog had opgeraapt, rende hij naar het pad de helling af. Waylander voegde zich bij hem, de kruisboog in zijn hand.

Twee Nadirruiters kwamen in zicht, hun lans in hun hand. Ze vielen uit het zadel, een met een schicht in zijn oog, de andere met een lange handboogpijl tussen zijn ribben.  

'Ze zijn alleen maar de voorhoede; ik denk dat we in de problemen zitten,' zei Durmast terwijl hij een tweede pijl uit zijn koker trok. 'Ik ben bang dat we hierboven in de val zitten.'

'Het tweede pad is misschien nog vrij,' zei Waylander. 'Neem Danyal mee en ren erheen. Ik zal ze hier ophouden en me later bij jullie voegen.'

'Neem jij haar maar mee en ga er vandoor,' zei Durmast. 'Ik heb langzamerhand genoeg van haar gezelschap.'

'Luister nou eens even, vriend. De Broederschap is met man en macht naar mij op zoek. Waar ik ook heen vlucht, zij zullen me volgen. Als ik hier blijf zal ik hen als een baken naar me toe trekken, wat jullie de kans geeft het Harnas bij Egel te brengen. Vooruit, ga nu, voor het te laat is.'

Durmast vloekte en liep toen achteruit naar Danyal.

'Zadel je paard,' zei hij. 'We vertrekken.'

'Nee.'

'Het is zijn idee - en het klinkt verdomd logisch. Ga snel afscheid van hem nemen; ik zadel dat verrekte paard van je wel.'

Danyal rende naar Waylander.

'Is het waar?' vroeg ze met tranen in haar ogen.

'Ja, je moet gaan. Het spijt me, Danyal - jammer dat een leven samen er voor ons nooit ingezeten heeft. Maar ik voel me gelukkig dat ik je heb ontmoet. Of ik nu vlucht of blijf, ik ben ten dode opgeschreven ... daarom kan ik beter blijven. Maar het valt me lichter omdat ik weet dat ik jullie help slagen.'

'Durmast zal je verraden.'

'Als hij dat doet... het zij zo. Mijn rol is nu uitgespeeld en ik kan verder niets meer doen. Alsjeblieft, ga nu.'

Ze wilde haar hand naar hem uitsteken, maar op dat moment kwam een Nadirkrijger naar voren rennen. Waylander duwde haar opzij en schoot een schicht af, die de man hoog in de schouder trof; hij viel en kroop terug in zijn dekking.

'Ik houd van je, Dakeyras,' fluisterde Danyal.

'Dat weet ik. Ga nu.'

Waylander hoorde de paarden wegrijden, maar hij draaide zich niet om om hen na te kijken en zag niet hoe Danyal zich inspande om nog een laatste glimp van hem op te vangen.

De Nadir kwamen aanrennen en twee van hen gingen onmiddellijk neer. Vervolgens vielen er nog eens twee, nadat Waylander de boog van Durmast had opgepakt. Toen waren ze vlak bij hem en met een ijzingwekkende kreet sprong hij naar voren terwijl hij met zijn zwaard op hen inhakte. Het pad was smal en ze konden hem niet omsingelen. Het zwaard maaide tussen hen door en zij weken terug voor zijn woede.  

Zes lagen er nu dood op de grond.

Waylander liep wankelend achteruit naar zijn kruisboog en laadde die terwijl het bloed rijkelijk uit een wond in zijn been stroomde. Hij veegde het zweet uit zijn ogen en luisterde. Het nauwelijks waarneembare geluid van kleding die over steen streek drong tot Waylander door en hij keek op toen een Nadir zich met opgeheven mes vanaf een grote rots op hem wilde storten. Waylander sprong achteruit terwijl zijn vingers aan de bronzen trekker van de kruisboog rukten. Beide schichten boorden zich in de neerstortende krijger, maar toen hij boven op de huurmoordenaar neerkwam, boorde zijn mes zich in Waylanders schouder. Waylander duwde het lichaam weg en kwam weer overeind. Het mes van de Nadir stak uit zijn vlees, maar hij liet het daar zitten - als hij het lostrok, zou dat betekenen dat hij dood zou bloeden. Met een uiterste krachtsinspanning spande hij zijn kruisboog.

De zon was langzaam aan het dalen en de schaduwen werden langer.

De Nadir zouden wachten tot het donker was geworden...

En Waylander kon hen niet tegenhouden.

De vingers van zijn linkerhand voelden verdoofd aan en hij balde zijn hand tot een zwakke vuist. Pijn straalde vanaf het mes in zijn schouder door zijn lichaam uit en Waylander vloekte. Hij verbond de wond in zijn dij zo goed mogelijk, maar er bleef bloed uit sijpelen.

Hij had het koud en begon te huiveren. Toen hij zijn hand optilde om het zweet van zijn voorhoofd te vegen, sprong een Nadirboogschutter te voorschijn en een pijl flitste door de lucht. Waylander wierp zich naar links en schoot; de boogschutter verdween uit het zicht. Toen Waylander zich weer tegen de rotswand naast het pad liet terugzakken, keek hij omlaag en zag dat de pijl met de zwarte bevedering hem boven zijn linkerheup had geraakt en door het spierweefsel heen was gedrongen. Voorzichtig reikte hij achter zich. De punt van de pijl stak hoog onder zijn ribben weer naar buiten en met een, gekreun brak hij de schacht.

De Nadir vielen aan...

Twee schichten vonden hun doel en de vijand trok zich weer achter de rotsen terug.

Maar ze waren nu een stuk dichterbij en hij wist dat hij zwaar gewond was. Hij spande zich tot het uiterste in om de kruis boog weer te spannen, maar zijn vingers waren glibberig van het zweet en de poging bezorgde hem een pijnscheut in zijn gewonde zij.

Met hoevelen zouden ze nog zijn?

Hij merkte dat hij zich niet meer kon herinneren hoeveel hij er gedood had. Terwijl hij met zijn droge tong over zijn lippen likte, leunde hij achterover tegen de wand. Ongeveer twaalf passen bij hem vandaan was een ronde rots, en daarachter, wist hij, hurkte een Nadirkrijger. Uit de rotswand daarachter stak een gebogen steenpunt naar buiten.

Waylander richtte de kruisboog en liet een schicht wegvliegen die de rotswand raakte en op de juiste manier terugketste. Een doordringende gil verscheurde de stilte en een krijger kwam te voorschijn bij wie het bloed uit een wond in zijn slaap stroomde. Waylanders tweede schicht boorde zich tussen zijn schouderbladen en de man viel zonder verder nog een geluid te maken.

Opnieuw spande de huurmoordenaar zijn boog. Zijn linkerarm kon hij bijna niet meer gebruiken.

Er klonk plotseling een verschrikkelijke kreet en Waylanders bloed stolde in zijn aderen. Hij waagde een blik op het pad en zag de laatste van de weerwolven, omringd door Nadirkrijgers. Ze hakten en sloegen op het beest in, maar het maaide wild met zijn klauwen om zich heen en zijn enorme kaken verscheurden hun vlees.

Zes man lagen tegen de grond, waarvan drie voorgoed - en er bleven nu slechts twee man over om tegen het beest te vechten. Het stortte zich op de eerste, die dapper probeerde om zijn zwaard in zijn buik te steken; het lemmet drong door de pels en het vlees heen op het moment dat de kaken van het beest zich rond het hoofd van de krijger sloten en zijn gezicht in een rode nevel verdween. De laatste Nadir vluchtte de helling af.

En het weerbeest liep verder naar Waylander.

De huurmoordenaar duwde zichzelf overeind, wankelde en wist zijn evenwicht te hervinden.

Het beest kwam verder, moeizaam terwijl het uit talloze wonden bloedde. Het zag er erbarmelijk mager uit en zijn tong was zwart en gezwollen. Het zwaard van de Nadir stak uit zijn buik.

Waylander hief de kruisboog op en wachtte.

Het beest torende met glinsterende rode ogen boven hem uit.

Waylander haalde de trekker over en twee zwarte schichten vlogen in de bek van het beest en doorboorden zijn hersenen. Het boog zich achterover en rolde over Waylander heen, toen het op zijn knieën in elkaar zakte.

Het beest hief zich nog een keer op terwijl het met zijn scherpe klauw door de lucht sloeg.

Toen werden de ogen glazig en het rolde terug over het pad.

'En nu zul jij in de hel verrotten,' zei een stem.

Waylander draaide zich om.

De negen krijgers van de Broederschap kwam over het pad links van hem aanlopen. Ze hadden hun donkere zwaarden in hun hand en hun zwarte borstkurassen leken in het afnemende licht van de stervende dag te branden.

Waylander worstelde om te gaan staan, maar hij viel tegen de koude rotswand terug terwijl hij kreunde toen de pijlpunt terug in zijn vlees werd gedrukt. De krijgers van de Broederschap kwamen dichterbij, hun gezicht verborgen onder hun zwarte helm terwijl hun zwarte mantels achter hen opbolden toen de wind opstak. Waylander trok een werpmes uit een schede aan zijn bandelier en gooide het, maar het lemmet werd minachtend door een hand in een zwarte kaphandschoen opzij geslagen.

De huurmoordenaar voelde de angst in zich opkomen, waardoor hij zelfs zijn pijn even vergat.

Hij wilde niet sterven. De vrede die hij eerder had gevoeld leek zich helemaal te hebben opgelost, waardoor hij zich even bang en verloren voelde als een kind in het donker.

Hij bad om kracht. Om redding. Om bliksems die uit de hemel zouden neerflitsen...

En de Broederschap lachte.

Een laars knalde tegen Waylanders gezicht en hij werd tegen de grond geworpen.

'Smerige pestrat die je bent, je hebt ons heel wat moeilijkheden bezorgd.'

Een krijger knielde voor hem neer, greep de gebroken schacht van de pijl in Waylanders zij en draaide die gemeen om. De huurmoordenaar kon het niet helpen, maar hij gilde. Een kaphandschoen met bronzen knoppen kwam dreunend tegen zijn gezicht en hij hoorde zijn neus breken. Zijn ogen schoten vol tranen van pijn en hij voelde hoe hij in een zittende positie werd getrokken. Toen hij weer scherp kon kijken, merkte hij dat hij in een paar krankzinnige donkere ogen achter een spleet in een zwarte helm staarde.

'Jij bent krankzinnig,' zei de man, 'omdat je geloofde dat je je tegen de kracht van de Geest kon verzetten. Wat heeft het je gekost, Waylander? In ieder geval je leven. Durmast heeft het Harnas - en je vrouw. En hij zal beide gebruiken. Misbruiken.'

De man greep het heft van het mes dat uit Waylanders schouder stak.

'Ben je zo dol op pijn, huurmoordenaar?' Waylander kreunde toen de man langzaam druk op het mes begon uit te oefenen. 'Ik wel.'

Hij verloor het bewustzijn en zonk weg in een donkere zee van rust. Maar zelfs daar wisten ze hem te vinden en zijn ziel vluchtte langs een inktzwarte hemel, achtervolgd door beesten met vurige tongen. Hij kwam bij van hun gelach en zag dat de maan inmiddels hoog boven de Raboas stond.

'Nu begrijp je wat pijn is,' zei de aanvoerder. 'Terwijl je leeft, zul je lijden en als je dood bent zul je lijden. Wat heb je er voor over dat ik een eind aan je pijn maak?'

Waylander antwoordde niet.

'Nu zit je je af te vragen of je kracht hebt om je mes te trekken en me te doden. Probeer het, Waylander! Alsjeblieft. Hier, ik zal je helpen.' Hij haalde een werpmes uit de bandelier van de huurmoordenaar en drukte het in zijn hand. 'Probeer me maar eens te doden.'

Waylander kon zijn hand niet bewegen, hoewel hij zich inspande tot het bloed uit de wond in zijn schouder borrelde. Hij zakte terug, zijn gezicht asgrauw.

'Maar het wordt nog mooier, Waylander,' beloofde de leider. 'Steek jezelf maar eens in je been.'

Waylander keek hoe zijn hand omhoog ging en zich draaide... Hij gilde toen het mes omlaag in zijn dij plofte.

'Je bent in mijn macht, moordenaar. Met lichaam en ziel.'

Een tweede man knielde naast de leider neer. 'Zullen wij achter Durmast en het meisje aan gaan?'

'Nee. Durmast staat aan onze kant. Hij brengt het Harnas naar Kaem.'

'Als je het goed vindt, zou ik ook graag even een gesprekje met die moordenaar hebben.'

'Natuurlijk, Enson. Wat egoïstisch van me. Ga alsjeblieft je gang.'

De man boog zich over Waylander heen. 'Trek het mes uit je been,' beval hij.

Waylander merkte dat hij op het punt stond om om genade te smeken, maar hij knarste met zijn tanden. Zijn hand ging omlaag en hij draaide het mes wreed, maar het kwam niet los.

'Kalm blijven, Enson,' zei de leider. 'Je opwinding vermindert je krachten.'

'Mijn verontschuldigingen, Tchard. Mag ik het nog eens proberen?'

'Natuurlijk.'

Opnieuw trok Waylanders hand aan het mes en ditmaal kwam het uit de wond.

'Heel goed,' zei Tchard. 'Probeer nu iets verfijnders. Laat hem langzaam een oog bij zichzelf uitsteken.'

'Bij alle goden, nee!' fluisterde Waylander. Maar het mes ging langzaam omhoog en de bloedige punt bewoog zich langzaam maar zeker naar het gezicht van de huurmoordenaar.

'Stelletje smerige hoerenzonen dat jullie zijn!' brulde Durmast, en Tchard draaide zich met een ruk om. Hij zag de gebaarde reus met een dubbele strijdbijl in zijn handen op het pad staan. Enson draaide zich ook om en Waylander voelde hoe de ban die hem verlamde verbroken werd. Hij staarde naar het mes dat zich op een paar duim van zijn oog bevond; de woede vlamde in hem op en verdoofde de pijn.

'Enson!' zei hij zacht. Toen de man zijn helm weer naar hem toe draaide, stak Waylander het mes door de oogspleet, tot het heft tegen de helm kwam.

Tchard sloeg zijn vuist tegen Waylanders hoofd en de huurmoordenaar zakte naast de dode Enson op de grond in elkaar.

Toen kwam de leider van de Broederschap overeind en keek naar Durmast.

'Waarom ben je hier?' vroeg hij.

'Ik kwam voor hem.'

'Dat is niet nodig, we hebben hem. Maar als je je zorgen maakt over de beloning, we zullen ervoor zorgen dat je die krijgt.'

'Ik wil geen beloning. Ik wil hem... levend.'

'Wat mankeert jou ineens, Durmast? Deze vertoning past helemaal niet bij je!'

'Probeer mij niet te vertellen wat er wel en niet bij me past, stuk kippenstront! Ga bij hem vandaan.'

'Of wat?'

'Of je gaat er aan,' zei Durmast.

'Denk jij dat je acht leden van de Broederschap kunt doden? Je hebt ze niet alle vijf meer op een rijtje.'

'Wedden?' vroeg Durmast terwijl hij met opgeheven strijdbijl naar voren drong.

Tchard maakte aanstalten om hem het hoofd te bieden terwijl de andere zeven krijgers zich met getrokken zwaard in een halve cirkel opstelden.

Plotseling wees Tchard naar Durmast. Jij kunt je niet meer bewegen!' schreeuwde hij en Durmast wankelde en bleef staan. Tchard lachte grimmig terwijl hij langzaam zijn zwaard trok en naar voren liep.

'Jij enorme dwaas. Van alle mensen die ongeschikt zijn voor de rol van held, kom jij wel op de eerste plaats. Je bent als een groot kind tussen volwassenen en zoals alle ongehoorzame kinderen moet jij gestraft worden. Je kreten van pijn zullen me urenlang als muziek in de oren klinken.'

'Is het heus?' zei Durmast, toen zijn bijl neerkwam op Tchards schouder, naar binnen drong, een aantal ribben verbrijzelde en bij de heup weer naar buiten kwam. 'Nog meer toespraken?' vroeg Durmast. 'Nog meer van die geestelijke spelletjes? Nee? Dan zal ik de volgende maar eens doden!'

Met een ijselijke strijdkreet rende hij op de krijgers af en zijn bijl zwaaide in een moorddadige zilveren boog. Ze sprongen achteruit, waarbij een van hen viel en opzij rolde, maar een andere ging neer toen de bijl zijn schedel kliefde. Waylander wist met een uiterste krachtsinspanning op zijn knieën te gaan zitten, maar hij kon niet meer gaan staan. Nadat hij een werpmes had gepakt, wachtte hij terwijl hij bad om kracht om de reus te kunnen helpen.

Een zwaardstoot trof Durmast in zijn rug en hij draaide zich om, waardoor hij het zwaard uit de hand van zijn tegenstander rukte en deze met een backhandsiag in zijn nek raakte. Een tweede zwaard doorboorde zijn borst en de eigenaar stierf toen Durmast met zijn vuist zijn keel raakte. De krijgers sloten de reus nu in en hun zwaarden troffen de reus diep in zijn geweldige lichaam. Maar de bijl eiste nog steeds zijn tol onder hen. Slechts twee man van de Broederschap waren nog over en deze weken terug van de gewonde Durmast.

Waylander wachtte toen ze langzaam achteruit in zijn richting liepen. Nadat hij zijn vingers aan zijn wambuis had schoongeveegd van het zweet en het bloed, nam hij het werpmes ertussen en gooide het. Het trof de linker krijger net onder zijn helm en sneed de halsslagader door. Het bloed golfde uit de wond en de man viel naar links terwijl hij zijn hand tegen zijn keel drukte in een vergeefse poging de rode vloed te stoppen.

Durmast stoof op de ene overgebleven krijger af, die onder zijn zwaaiende bijl door dook en zijn zwaard in Durmasts buik plantte. De reus liet zijn bijl vallen en greep de krijger bij zijn keel, waarna hij hem met een draai van zijn enorme vuisten de nek brak. Toen zakte hij op zijn knieën.

Waylander kroop moeizaam over de rotsen naar de plek waar de stervende man lag, zijn enorme hand rond het gevest van het zwaard dat uit zijn borst stak.

'Durmast!'

De reus liet zich op zijn zij op de grond naast Waylander zakken. Hij glimlachte met zijn bebloede lippen.

'Waarom?' fluisterde Durmast.

'Waarom wat, mijn vriend?'

'Waarom was ik de Uitverkorene?'

Waylander schudde zijn hoofd. Hij stak zijn hand uit en greep die van Durmast stevig vast. De reus verloor bloed uit tientallen verwondingen.

Durmast vloekte zacht en glimlachte toen. 'Het is een prachtige nacht.'

'Ja.'

'Ik durf te wedden dat die schoft stomverbaasd was toen ik hem in tweeën hakte.'

'Hoe heb je het gedaan?'

'Ik mag vervloekt zijn als ik het weet!' Durmast vertrok zijn gezicht van de pijn en zijn hoofd zakte achterover.

'Durmast?'

'Hier ben ik... voor een poosje nog tenminste. Bij alle goden, die pijn is verschrikkelijk! Denk je dat zijn macht geen vat op me had omdat ik de Uitverkorene ben?'

'Ik weet het niet. Waarschijnlijk wel.'

'Dat zou mooi zijn.'

'Waarom ben je teruggekomen?'

Durmast grinnikte, maar hij kreeg een hoestbui en het bloed borrelde uit zijn mond. Hij snakte naar adem en spuugde. 'Ik kwam je doden voor de beloning,' zei hij tenslotte.

'Ik geloof er niets van.'

'Ik geloof mezelf soms niet eens!'

Een poosje lagen ze zwijgend naast elkaar.

'Denk je dat dit als een goede daad geldt?' vroeg Durmast, zijn stem nauwelijks meer dan een gefluister.

'Ik denk het wel,' zei Waylander glimlachend.

'Vertel het niet verder,' zei Durmast. Zijn hoofd rolde opzij en uit zijn keel klonk een zacht gereutel.

Waylander draaide zich om toen hij een schrapend geluid hoorde.

Vanuit de spelonk kwamen tientallen beesten, vervormd en mismaakt. Ze renden naar de lijken van de gesneuvelden en kakelden opgewonden van vreugde. Waylander keek hoe de lijken naar het duister in het hart van de berg gesleept werden.

'Ik zal het niet verder vertellen,' fluisterde hij tegen de dode Durmast.

Toen doemden de schepsels boven hem op.