6

 

Nadat Waylander zijn paard vlak bij het meer had vastgebonden, liep hij omzichtig tussen de verlaten wagens door en onderzocht de sporen. De wagens waren over de pas getrokken en men had de tocht hier onderbroken om de paarden te laten rusten. Sommige voetafdrukken in de modder waren van kleine voeten en verscheidene sporen liepen in de richting van het water. Op een rots lagen een geel hemd en een paar schoenen, een aanwijzing dat minstens een van de kinderen had willen gaan zwemmen. De grond was te veel omgewoeld, zodat Waylander er niet precies zeker van was wat er had plaatsgevonden, behalve dat de volwassenen zich tot een hechte groep hadden geformeerd, die zich in de richting van het meer had teruggetrokken. Bloedspatten op de bomen in de buurt en grote vlekken op het dode gras maakten duidelijk wat er vervolgens was gebeurd. Ze waren afgeslacht - gedood door enorme monsters, wier enorme klauwvoeten diepe indrukken in de aarde hadden achtergelaten. Het gras zelf had hem misschien voor een raadsel kunnen stellen als Kysoemoe hem eerder niet had verteld dat de komst van de mist met een geweldige kou gepaard ging. Het groen was gewoon doodgevroren door temperaturen ver onder het vriespunt.

Waylander bewoog zich omzichtig over het terrein en bestudeerde de hoefafdrukken van de ruiters die later op het toneel waren verschenen. Twintig tot dertig ruiters waren het bos binnengereden en vervolgens vertrokken in dezelfde richting waaruit ze gekomen waren. Tientallen dode vogels lagen overal in het rond. Ten noorden van de wagens vond hij een dode vos tussen de struiken. Het dier had geen zichtbare verwondingen.

Hij waagde zich dieper het bos in en volgde het spoor van de dode vogels en het doodgevroren gras, waarbij hij uiteindelijk op een plek kwam die volgens hem het beginpunt moest zijn geweest. Het was een volmaakte cirkel met een middellijn van ongeveer dertig voet. Waylander liep eromheen terwijl hij probeerde om zich een zo duidelijk mogelijk beeld te vormen van wat zich hier moest hebben afgespeeld. Op deze plaats was een ijzige mistbank ontstaan, die toen in westelijke richting was gedreven, alsof hij door een fikse wind was voortgestuwd, daarbij alles op zijn pad dodend, waaronder de voerlieden en hun gezinnen. Maar waar waren dan de stoffelijke resten, de weggeworpen botten, de verscheurde kleren?

Terwijl hij terugliep naar de wagens, bleef hij staan op een plek waar struiken waren platgedrukt of uit de grond gerukt. Hij onderzocht de grond nauwkeurig. Een plas bloed was in de aarde weggezakt. Dit was de plek waar een van de dode paarden naar toe was gesleept. Vlak in de buurt vond Waylander nog meer diepe klauwsporen. Een van de demonen had het paard gedood en het uit zijn tuig gerukt, waarna hij het dieper het bos in had gesleurd. Het bloedspoor hield plotseling op. Waylander hurkte neer en streek met zijn vingers over de afdrukken in de aarde. Het paard was naar deze plek gesleurd en had toen op slag alle gewicht verloren. Toch was het hier niet verslonden. Zelfs als de demon tien voet lang was geweest, had hij onmogelijk een heel paard naar binnen kunnen werken. En er waren geen sporen die erop wezen dat zich hier nog andere wezens hadden verzameld om een deel van de buit te verorberen. Er waren geen versplinterde en weggegooide botten, geen ingewanden of afval.

Waylander stond op en onderwierp het omringende terrein nog een keer aan een onderzoek. De sporen van de klauwvoeten voorbij dit punt liepen allemaal in één richting, naar het meer. Nadat de demonen de mensen van het konvooi en hun paarden hadden afgeslacht, waren ze teruggegaan naar de plek waar hij nu stond - en verdwenen. Hoe ongelooflijk het ook leek, er was geen andere verklaring. Ze waren teruggekeerd naar waar ze vandaan gekomen waren en hadden de lichamen van de mensen en de paarden met zich meegenomen.

Het licht begon nu snel minder te worden. Waylander liep terug naar zijn paard en klom in het zadel. Wat was de reden dat de demonen zo plotseling waren verschenen? Ze konden beslist niet bij toeval op het konvooi zijn gestuit. Voor zover hij wist, waren er twee aanvallen geweest: de eerste op Matze Chai en zijn mannen, de tweede op deze onfortuinlijke voerlieden. Beide groepen telden grote aantallen mensen en paarden. Of als je het van een ander standpunt wilde bekijken: een grote hoeveelheid voedsel.

Waylander reed op zijn paard het bos uit en begon aan de lange tocht rond het meer. In al de jaren dat hij nu in Kydor woonde, waren er nog nooit van die aanvallen geweest. Waarom nu ineens wel?

De zon verdween juist achter de bergen toen hij dicht langs het meer reed. Met een groeiend gevoel van onbehagen begaf hij zich in de richting van de ruïnes in de verte. Hij pakte zijn kruisboog en drukte twee schichten op hun plaats.

 


Toen het zwaard begon te gloeien, was Yoe Yoe Liang bang geweest. Nu, een uur later, zou hij er een lief ding voor over hebben gehad als hij alleen maar bang was geweest. De maan en de sterren gingen schuil achter de wolken en het enige licht kwam van het zwaard in zijn handen. Overal om hem heen kon hij sluipende geluiden achter de in puin gevallen muren horen. Het zweet droop in zijn opengesperde ogen terwijl hij achter de ruïnes iets probeerde te ontdekken. Hij had Kysoemoe twee keer proberen te wekken, de tweede keer had hij hem zelfs ruw door elkaar geschud. Het was alsof hij een dode weer tot leven probeerde te wekken.

Yoe Yoes mond was kurkdroog. Links van hem hoorde hij gekras op de rotsachtige grond en hij draaide zich met een ruk in die richting, zijn zwaard hoog boven zijn hoofd geheven. In het licht dat om hem heen viel, zag hij een donkere gestalte achter de rotsen wegduiken. Dicht in de buurt klonk een zacht gegrom en het geluid echode door de nachtlucht. Yoe Yoe was nu als versteend. Zijn handen begonnen te beven en hij greep het gevest van zijn zwaard zo stevig vast dat hij zijn vingers nauwelijks nog voelde. Het waren gewoon wilde honden, zei hij tegen zichzelf, op strooptocht naar eten. Niets om bang van te wezen.

Wilde honden die het rajneezwaard konden laten gloeien?

Met een bevende hand veegde hij het zweet van zijn voorhoofd. Toen keek hij weer achterom naar de paarden. Ze stonden tussen de ruïnes vastgebonden. De grijze merrie rilde van angst. Haar ogen waren wijd opengesperd en haar oren lagen plat tegen haar hoofd. Kysoemoes kastanjebruine ruin stampte nerveus met een been op de grond. Vanaf de plaats waar hij zich bevond, kon Yoe Yoe net de omtrekken van de heuvels onderscheiden, en de helling waarlangs hij nog maar een paar uur geleden naar beneden was komen rijden. Als hij naar de merrie zou rennen en in het zadel zou klimmen, kon hij daar weer tegenop rijden. Dan was hij binnen enkele ogenblikken tussen de ruïnes vandaan. De gedachte was als koel water voor een man die omkwam van de dorst.

Hij wierp een snelle blik in de richting van Kysoemoe die nog op de grond zat. Zijn gezicht was kalm als altijd. Yoe Yoe vloekte luid en voelde de woede in zijn binnenste groeien. 'Alleen een dwaas gaat op zoek naar demonen,' zei hij met schrille stem.

Hoog boven hem kwam er even een gat in de bewolking en de spookstad Kuan-Hador baadde kort in het maanlicht. In dat plotselinge licht zag Yoe Yoe verscheidene donkere gestalten die zich snel achter rotsblokken verborgen. Toen hij er zijn ogen op richtte, sloot de bewolking zich weer even plotseling. Yoe Yoe likte over zijn lippen en liep achteruit tussen de ruïnes door tot hij vlak naast Kysoemoe stond.

'Wakker worden!' schreeuwde hij terwijl hij de man een por met zijn voet gaf.

Opnieuw scheen de maan tussen de wolken door. Weer vlogen de donkere gestalten naar een schuilplaats, maar ze waren nu dichterbij. Yoe Yoe veegde zijn zwetende handpalmen af aan zijn legging en pakte zijn zwaard weer op, waarna hij er links en rechts mee in het rond zwaaide om de spieren van zijn schouders los te maken. 'Ik ben Yoe Yoe Liang!' schreeuwde hij. 'Ik ben een groot zwaardvechter en ik ben nergens bang voor!'

'Ik kan je angst proeven,' klonk het sissend.

Yoe Yoe maakte een achterwaartse sprong, bleef met zijn been achter een laag stukje muur haken en viel. Hij krabbelde snel weer overeind.

Op dat moment schoot er een zwarte gestalte met wijd opengesperde kaken op hem af. De slagtanden hapten naar zijn gezicht. Yoe Yoe zwaaide met zijn zwaard. Het trof het beest in zijn nek en sneed door vlees en botten terwijl het bloed in het rond spatte. Het dode lichaam van het wezen botste tegen hem op, zodat hij zijn evenwicht verloor. Yoe Yoe kwam met een klap op de grond terecht, rolde op zijn knieën en sprong weer overeind. Uit het kadaver naast hem begon rook op te kringelen en er verspreidde zich een verschrikkelijke stank.

Vijf andere beesten kwamen tussen de ruïnes door aansluipen, klauterden over omgevallen muren en vormden een cirkel om hem heen. Yoe Yoe zag dat het honden waren, maar van een soort die hij nog nooit eerder had gezien. Hun schouders waren enorme spierbundels en ze hadden reusachtige koppen. Hun ogen waren op hem gericht en hij bespeurde een dierlijke intelligentie in hun onheilspellende blikken.

Links van hem steigerde de grijze merrie plotseling, trok haar teugels los en sprong over de muur. De bruine ruin volgde haar voorbeeld en de twee paarden galoppeerden in de richting van de heuvels. De reusachtige honden schonken geen aandacht aan de dieren. Opnieuw klonk de stem en het drong tot Yoe Yoe door dat die op een of andere manier binnen in zijn hoofd sprak.'Sinds de Grote Strijd is jullie orde een heel eind afgetakeld. Het zal mijn broeders plezier doen als ze van jullie verval horen. De machtige riaj-nor, die ooit leeuwen waren, zijn nu niet meer dan bange apen met gloeiende zwaarden.' 

'Laat jezelf maar eens zien,' zei Yoe Yoe, 'dan zal deze aap je pokdalige hoofd van je klotelichaam slaan.'

'Kun je mij niet eens zien? Het wordt steeds mooier!'

'Nee, maar ik kan je wel zien, jij schepsel van de duisternis,' klonk de stem van Kysoemoe. De kleine rajnee kwam naast Yoe Yoe staan. 'Gehuld in de schaduw sta je net buiten mijn bereik.'

Yoe Yoe keek naar Kysoemoe en zag dat die naar de muur staarde die oostelijk van hen stond. Hij kneep zijn ogen tot spleetjes en probeerde daar een gestalte te ontdekken, maar hij zag helemaal niets.

De demonische honden begonnen zich te bewegen. Kysoemoe had nog steeds zijn zwaard niet getrokken.

'Ik zie dat er nog altijd leeuwen in deze wereld leven. Maar ook leeuwen kunnen sterven.'

De honden stoven op hen af. Kysoemoes zwaard flitste naar links en naar rechts. Twee van de monsters vielen stuiptrekkend op de stenen. Een derde botste tegen Yoe Yoe op en de monsterkaken sloten zich om zijn schouder. Met een gil van pijn stootte Yoe Yoe zijn zwaard diep in de buik van het beest. In doodsnood opende de hond zijn kaken en stiet een woest gebrul uit. Yoe Yoe trok zijn zwaard uit het lichaam en hakte ermee op de kop van het beest. Het zwaard kliefde door het schedelbot en bleef erin vastgeklemd zitten. Wanhopig probeerde Yoe Yoe het los te wrikken. De twee laatste beesten stormden op hem af. Kysoemoes zwaard sneed door de nek van het eerste monster, maar het tweede vloog Yoe Yoe naar de keel.

Op dat moment verscheen er ineens een zwarte schicht in de kop van het beest en een tweede boorde zich door de hals. De hond viel voor Yoe Yoes voeten neer. Nadat hij zijn zwaard had losgetrokken, draaide Yoe Yoe zich met een ruk om en zag de Grijze Man op zijn donkergrijze ruin. Hij hield een kleine kruisboog in zijn hand.

'Tijd om ervandoor te gaan,' zei de Grijze Man zacht terwijl hij in oostelijke richting wees.

Een dichte mist verspreidde zich over de antieke stad, een muur van damp die langzaam in hun richting rolde. De Grijze Man keerde zijn ruin en galoppeerde weg. Yoe Yoe en Kysoemoe volgden hem. Yoe Yoe voelde inmiddels een felle pijn in zijn schouder en hij merkte dat er bloed langs zijn linkerarm naar beneden stroomde. Desondanks rende hij snel voort.

Hij zag hoe de Grijze Man in de verte snel doorreed. 'Val dood, klootzak!' schreeuwde hij.

Toen hij even achterom keek, zag hij dat de muur van mist dichterbij gekomen was; de damp bewoog sneller dan hij kon hollen. Kysoemoe keek ook achterom. Yoe Yoe struikelde en viel bijna. Kysoemoe minderde vaart om hem bij zijn arm te pakken. 'Nog een klein eindje,' zei Kysoemoe.

'We... kunnen... die mist... niet voor... blijven.'

Kysoemoe gaf geen antwoord en de beide mannen renden verder in de duisternis. Yoe Yoe hoorde hoefslagen en toen hij opkeek zag hij hoe de Grijze Man weer in hun richting kwam rijden terwijl hij de grijze merrie en de bruine ruin aan de teugel leidde. Kysoemoe hielp Yoe Yoe in het zadel en stoof toen naar zijn eigen rijdier.

De mist was nu vlak achter hen en Yoe Yoe kon de bestiale geluiden horen die er uit opklonken.

Het grijze paard had geen aansporing nodig en ging er met volle snelheid vandoor terwijl Yoe Yoe zich aan de zadelknop vastklemde. De merrie hijgde zwaar tegen de tijd dat ze de heuvelhelling bereikte, maar de paniek gaf haar extra kracht en ze ploeterde tegen de steile helling omhoog.

Een eindje voor hen keerde de Grijze Man zijn ruin en keek achter zich omlaag naar de vlakte. De mist kronkelde aan de voet van de helling - maar kwam niet verder omhoog.

Yoe Yoe wankelde in het zadel. Hij voelde Kysoemoes hand op zijn arm, toen zakte hij weg in de duisternis.

 


Mendyr Syn, de lange geneesheer in zijn blauwe gewaad, legde het kompres terug op de schouder van de bewusteloze man en zuchtte. 'Ik heb een dergelijke ontwikkeling nog nooit bij een wond gezien,' zei hij tegen Waylander. 'Het is een gewone beet, maar het vlees lijkt wel terug te wijken in plaats van zich aaneen te hechten. De wond is nu erger dan toen jullie hem bij me brachten.'

'Dat zie ik ook,' zei Waylander. 'Wat kan ik doen?'

De andere man haalde zijn schouders op en liep toen naar een waskom om zijn handen af te boenen. 'Ik heb de wond met lorassium gebet, wat gewoonlijk afdoende is tegen welke infectie dan ook, maar het bloed wil niet stollen. Als ik niet wist dat het onmogelijk was, dan zou ik zeggen dat er iets in de wond zit dat het vlees laat wegteren.'

'Hij is dus stervende?'

'Ik vrees van wel. Zijn hart klopt als een razende. Hij verliest lichaamswarmte. Hij zal de nacht niet halen. Eigenlijk had hij allang dood moeten zijn, maar het is een taaie kerel.' Terwijl hij zijn handen met een schone handdoek droog wreef, keek hij neer op het asgrauwe gezicht van Yoe Yoe Liang. Je zei dat hij door een hond was gebeten?'

'Ja.'

'Ik hoop dat die gedood is.'

'Dat is hij.'

'Ik kan alleen maar aannemen dat er bij de beet een soort gif in de wond terecht is gekomen. Misschien had het beest bedorven vlees gegeten en is er wat van tussen de tanden blijven zitten.' De geneesheer kneep in de brug van zijn lange neus en ging naast de stervende Yoe Yoe zitten. 'Ik kan helemaal niets voor hem doen,' zei hij met een stem waarin zijn boosheid doorklonk.

'Ik blijf wel een poosje bij hem waken,' zei Waylander. 'Jij moet wat gaan rusten. Je ziet er uitgeput uit.'

Mendyr Syn knikte. Hij keek naar Waylander op. 'Het spijt me,' zei hij. 'Je hebt mijn onderzoeken altijd gul gesteund en mijn enige kans om eens wat terug te doen loopt op een fiasco uit.'

'Je bent me niets verschuldigd. Je hebt heel wat mensen geholpen die het nodig hadden.'

Toen de geneesheer overeind kwam, ging de deur open en de priesteres Ustarte met haar kaalgeschoren hoofd kwam het vertrek binnen. Kysoemoe liep achter haar aan. Ze boog haar hoofd naar Waylander en vervolgens naar Mendyr Syn. 'Neem me niet kwalijk dat ik hier zo binnen kom,' zei ze terwijl ze de dokter in zijn lichtblauwe ogen keek. 'Ik dacht dat ik misschien zou kunnen helpen. Maar ik wil niemand voor het hoofd stoten.'

'Ik ben niet iemand die denkt dat hij de wijsheid in pacht heeft,' zei Mendyr Syn. 'Als u iets voor deze man kunt doen, zal ik u uit de grond van mijn hart danken.'

'Die houding siert u,' zei ze terwijl ze langs hem heen naar het bed liep. Ze tilde het kompres op met een gehandschoende hand en bestudeerde de ontstoken wond.

'Ik heb een metalen schotel nodig,' zei ze, 'en meer licht.'

Mendyr Syn verliet het vertrek en kwam even later terug met een koperen kom en een tweede lantaarn die hij naast het bed plaatste.

'Misschien is het te laat om hem te redden,' ging Ustarte verder. 'Veel zal afhangen van de lichamelijke en geestelijke krachten die hij nog over heeft. Ze stak haar hand in een zak aan de voorzijde van haar rode zijden gewaad en haalde een rond blauw kristal met een gouden rand te voorschijn, dat een doorsnee van ongeveer drie duim had. 'Pak een stoel en ga naast me zitten, zei ze tegen Mendyr Syn.

De geneesheer deed wat hem gezegd werd. Ustarte boog zich over hem heen terwijl ze haar hand boven de koperen schaal hield. In de schaal schoten vlammen omhoog die brandden zonder brandstof. Toen overhandigde ze het blauwe kristal aan Mendyr Syn. 'Kijk hierdoor eens naar de wond.'

Mendyr Syn hield het kristal voor zijn oog - en er ging een schok door zijn lichaam. 'Bij Missael!' fluisterde hij. 'Wat is dit voor magie?'

'De ergste soort waarmee je maar te maken kunt krijgen,' zei ze tegen hem. 'Hij is gebeten door een kraloth. Dit is het resultaat.'

Waylander deed een stap naar voren. 'Mag ik ook eens kijken?'

Mendyr Syn overhandigde hem het kristal. De Grijze Man boog zich over de wond en hield het kristal erboven. Tientallen doorschijnende maden waren bezig het vlees te verslinden en onder het eten werden ze steeds groter.

Ustarte trok een lange scherpe naald uit de mouw van haar gewaad en bood die aan Mendyr Syn aan. 'Pak aan,' zei ze. 'Steek hem midden in elke made en gooi die dan in het vuur.' Met die woorden stond ze op van haar stoel en keerde zich naar Waylander. 'Zelfs de kleinste schram van de tanden of de klauwen van een kraloth is gewoonlijk dodelijk. Er worden kleine eitjes in de wond ingebracht en daaruit komen al heel snel de maden die je gezien hebt.'

'En hij heeft een kans als we die maden verwijderen?' vroeg Waylander.

'Dat is pas het begin,' zei ze. 'Wanneer de wond schoongemaakt is, zal ik Mendyr Syn laten zien hoe hij een nieuw kompres klaar moet maken. Daardoor worden alle eitjes vernietigd die nog in de beet zitten. Maar u moet er rekening mee houden dat sommige maden misschien dieper in het lichaam zijn gekropen en het vlees van binnen wegvreten. Hij kan weer bij kennis komen, of misschien ook niet. Als hij bijkomt is hij misschien blind - of krankzinnig.'

'Zo te horen weet je heel wat over de vijand met wie we hier te maken hebben,' zei hij zacht.

'Te veel en te weinig. We zullen het er verder over hebben nadat ik Mendyr Syn heb geholpen.'

'Wij zijn buiten, op het terras,' zei Waylander. Na een laatste buiging naar de priesteres draaide hij zich op zijn hakken om en verliet het vertrek.

Kysoemoe ging hem achterna en de twee mannen liepen door een brede gang naar de terras tuinen, vanwaar men uitzicht over de baai had. De nacht was helder en de eerste tekenen van het ochtendgloren kleurden de hemel al. Waylander slenterde naar de marmeren balustrade en staarde uit over het donker glanzende wateroppervlak. 'Wat ben je tijdens je trance allemaal te weten gekomen?' vroeg hij Kysoemoe.

'Niets,' moest de rajnee bekennen.

'En toch ben je ervan overtuigd dat de geest van een dode rajnee aan je vriend is verschenen?'

'Ja. '

'Ik begrijp er niet veel van,' zei Waylander. 'Waarom zou een dode rajnee contact zoeken met een arbeider, maar niet aan iemand van zijn eigen kaste verschijnen?'

'Dat is een vraag waar ik veel over heb nagedacht,' gaf Kysoemoe toe.

Waylander keek naar de kleine zwaardvechter. 'En baart het je zorgen?'

'Natuurlijk. Ik voel me ook erg beschaamd dat ik Yoe Yoe in zo'n groot gevaar heb gebracht.'

'Hij koos ervoor het gevaar het hoofd te bieden,' zei Waylander. 'Hij had ook kunnen vluchten.'

'Inderdaad. Het verbaast me dat hij dat niet heeft gedaan.'

'Zou jij gevlucht zijn?' vroeg Waylander kalm.

'Nee. Maar ik ben dan ook een rajnee.'

'Vannacht heb ik een bange man met een gloeiend zwaard gezien die tegen demonen vocht om een vriend te beschermen. Hoe zou je zo iemand noemen?'

Kysoemoe glimlachte en maakte toen een diepe buiging. 'Ik zou zeggen dat hij het hart van een rajnee heeft,' zei hij eenvoudig.

 


De twee mannen zaten nog een uur lang zwijgend bij elkaar, ieder in zijn eigen gedachten verzonken. Langzaam werd de hemel lichter en begonnen de vogels te zingen. Waylander leunde achterover in zijn stoel en voelde hoe de vermoeidheid zwaar op hem drukte. Hij sloot zijn ogen en doezelde wat. Hij zakte vrij snel weg in een droom - wervelende kleuren die hem naar beneden trokken.

Hij werd met een schok wakker toen de priesteres in haar rode gewaad het terras op kwam lopen. 'Is hij dood?' vroeg hij.

'Nee, hij zal er wel weer bovenop komen, denk ik.'

'Dan hebt u dus alle... eitjes gevonden?'

'Ik had hulp,' zei ze terwijl ze naast hem ging zitten. 'Zijn ziel werd bewaakt en er stroomde kracht vanuit hem naar buiten.'

'Qin Tsjong,' zei Kysoemoe zacht.

Ustarte keek naar hem. 'Ik ken de naam van de geest niet. Ik kon niet met hem communiceren.'

'Het was Qin Tsjong,' zei Kysoemoe. 'Volgens de overlevering is hij de eerste van de rajnee geweest. Tussen de ruïnes verscheen hij aan Yoe Yoe. Maar niet aan mij,' voegde hij er weemoedig aan toe.

'Aan mij ook niet,' zei ze. 'Wat kun je me over hem vertellen?'

'Heel weinig. Zijn daden zijn het onderwerp van sagen, mondeling overgeleverde verhalen die grotendeels zijn verzonnen of gaandeweg uitgebreid. Afhankelijk van het verhaal dat je leest heeft hij gevochten tegen draken, kwaadaardige goden of reusachtige wormen diep onder de aarde. Hij had een vlammend zwaard dat Pien'tsji heette, en hij stond bekend als de Pottenbakker.'

'Vertellen de verhalen ook op welke manier hij gestorven is?'

'Ja, op wel tien verschillende manieren, in het vuur geworpen, door het zwaard geveld, de diepten van de zee in gesleurd. In één verhaal wordt verteld hoe hij de onderwereld binnengaat om zijn geliefde te redden, om daarna nooit meer terug te keren. In een ander krijgt hij vleugels en vliegt hij omhoog naar de hemel. In weer een ander verschijnen de goden als hij sterft en veranderen hem in een berg die over zijn volk moet waken.'

Ustarte had zwijgend geluisterd. 'Misschien kan Yoe Yoe ons meer vertellen wanneer hij weer bij kennis is.'

'Ik zou wel eens wat meer over die kraloth willen horen,' zei Waylander. 'Wat zijn dat?'

'Het zijn smeltinghonden,' zei Ustarte tegen hem. 'Kunstmatige schepsels, producten van zwarte magie. Ze zijn erg sterk en gewone wapens deren hen niet.' Ze keek hem in zijn ogen en glimlachte mat. 'Tenzij ze de schedel of de hals doorboren. Zoals jullie weten bezorgt hun beet iemand een pijnlijke dood. Ze worden geleid door een bezha - een hondenmeester.'

'Ik heb een glimp van hem opgevangen,' zei Kysoemoe, 'maar ik zag alleen zijn ogen.'

'Hij zal een nachtmantel hebben gedragen,' vertelde Ustarte hem. 'Die is diepzwart en weerkaatst geen licht. Het oog kan die dus niet waarnemen.'

'Waarom zijn ze hier?' vroeg Waylander.

'Zij zijn de voorhoede van twee verschrikkelijke vijanden. Mijn volgelingen en ik hadden gehoopt dat we hun komst zouden kunnen verhinderen. Dat is ons niet gelukt.'

'Wat voor vijanden?' wilde Kysoemoe weten.

'De demonen van Anharat - en de tovenaars van Kuan-Hador.'

'De legenden over Anharat heb ik gelezen,' zei Kysoemoe. 'De heer van de demonen. Ik kan me herinneren dat hij na een oorlog uit de wereld werd verbannen. Ik geloof dat hij een broer had die de mensheid hielp.'

'Die broer was Emsharas,' zei Ustarte, 'en het is waar dat hij zich aan de kant van de mensheid schaarde. Groot waren de helden die tegen Anharat vochten. Machtige mannen, moedig en beginselvast. Dat waren de mensen van Kuan-Hador.'

'Dat begrijp ik niet,' viel Kysoemoe haar in de rede. 'Als deze mensen helden waren, waarom vrezen we hun terugkeer dan?'

'De mensheid trekt nooit lering uit het verleden. Dat is haar vloek. Mijn mensen en ik hebben getracht gegevens over de Grote Oorlog te achterhalen. Wat we hebben ontdekt is dat er niet één, maar twee oorlogen zijn gevoerd. De eerste, die we voor het gemak de Oorlog tegen de Demonen zullen noemen, bracht veel ellende en verwoesting. Pas toen Emsharas de mensen ging helpen, begon het tij te keren. Maar die hulp borg het zaad van de ondergang van Kuan-Hador in zich. Om de vijand te kunnen verslaan maakte de demonheer Emsharas de heren van Kuan-Hador deelgenoot van de diepste geheimen van de versmelting-magie. Krijgers werden sterker gemaakt, versmolten met de kracht van dieren: panters, leeuwen, wolven en beren. En ze wonnen. Anharats demonische legioenen werden uit de wereld verjaagd. Kuan-Hador was de redder van de mensheid.'

'Hoe zijn ze zo slecht geworden?' vroeg Kysoemoe.

'Door steeds weer een nieuw stapje in de richting van het duister te zetten,' antwoordde ze. 'Een tijd lang kende de wereld vrede en rust, onder de weldadige heerschappij van de stad. De mensen van Kuan-Hador waren trots op wat ze tot stand hadden gebracht. Toch hadden ze daar een hoge prijs voor moeten betalen. Ze vroegen andere landen om hen te helpen die kosten te dragen en men zond enorme hoeveelheden goud en zilver naar de stad. Het jaar daarop vroegen ze nog meer. Verscheidene landen weigerden. De trotse heren van Kuan-Hador beslisten dat deze weigering een klap in het gezicht van de redders van de wereld was en men stuurde legers uit om die landen te plunderen. De zegenrijke heerschappij van Kuan-Hador veranderde in tirannie. Zij hadden de mensheid gered en daardoor - meenden ze - het recht verdiend om te regeren. Landen die zich tegen hen verzetten werden als verraders beschouwd en meedogenloos verpletterd door de kriaz-nor, de smelting-legioenen. Dit was het begin van de tweede oorlog - die nu de Grote Oorlog wordt genoemd. Aanvankelijk streed men man tegen man. Kuan-Hador was machtig, maar het was maar een stadstaat en zijn middelen waren beperkt. Inmiddels had Emsharas de wereld allang weer verlaten, maar zijn afstammelingen hielpen de rebellen. Langzaam begonnen ze de kriaz-nor legioenen terug te dringen. In hun wanhoop sloten de heersers van Kuan-Hador een bondgenootschap met Anharat en openden de poorten, zodat de demonkrijgers naar de wereld konden terugkeren.' Ze zweeg en keek uit over de baai.

'Maar toch werden ze verslagen,' zei Kysoemoe.

'Ja, dat klopt,' zei ze zacht. 'De rebellen vormden hun eigen legioenen – de riaj-nor, mannen met een edele inborst en een grote moed, die machtige wapens hanteerden. De rajnee zijn de laatste resten van die nobele kaste, en het ziet ernaar uit, Kysoemoe, dat jij als enige van hen allen hierheen bent getrokken. Waar ooit legioenen waren, rest nu slechts een enkele krijger en een gewonde arbeider.' Ze zuchtte en ging toen verder met haar verhaal. 'De Grote Oorlog eindigde hier en de overlevenden van Kuan-Hador trokken zich door een poort terug naar een andere wereld. De stad werd in de as gelegd, en een tovenaar - of misschien een groep tovenaars - verzegelde de poort met krachtige bezweringen om de terugkeer van de vijand voorgoed te verhinderen. Deze bezweringen hebben de eeuwen doorstaan. Nu beginnen ze langzaam op te lossen. De poort zal weldra weer open staan, waardoor legioenen kriaz-nor het land zullen kunnen binnentrekken. Op dit moment is hij slechts zo nu en dan open, zodat slechts enkelen van de ene wereld naar de andere kunnen trekken. De tovenaars die hem ooit verzegelden zijn allang dood, en hetzelfde geldt voor de oorspronkelijke riaj-nor. Er is nu geen macht ter wereld die hen kan verslaan als ze in groten getale komen, daarom had ik gehoopt dat ik de oorspronkelijke bezwering zou kunnen reconstrueren om hem opnieuw uit te spreken. Maar ik heb daar nergens gegevens voor kunnen vinden. Er zijn raadsels, rijmpjes en verwarde legenden, en geen van alle brengt me echt verder. Mijn laatste hoop is nu gevestigd op Yoe Yoe en de geest van Qin Tsjong.' Ze richtte zich tot Kysoemoe. 'Het schijnt dat de rajnee-zwaarden hun magische kracht behouden hebben. Waarom zijn dan niet meer van je kameraden hierheen gekomen om te vechten?'

'Weinigen van hen leven nog geheel volgens de oude regels,' zei hij triest. 'De meeste rajnee zijn nu gewoon lijfwacht en proberen zo veel geld te verdienen. Zij zullen geen gehoor geven aan de roep van hun zwaard en naar een vreemd land reizen.'

'En jij, Grijze Man? Ben jij bereid tegen de demonenheersers te vechten?'

'Waarom zou ik?' antwoordde hij met een bittere ondertoon in zijn stem. 'Het is gewoon de zoveelste oorlog - weer een groep inhalige mensen die probeert te roven wat hun niet toebehoort. En zij zullen dat in bezit kunnen houden zolang ze sterk genoeg zijn om zich te weer te stellen tegen de volgende groep inhalige mensen die het van hen willen afpakken.'

'Deze is anders,' zei ze zacht. 'Als ze winnen, zal de wereld pas ervaren wat echte terreur is. Kinderen zullen uit de armen van hun moeders gerukt worden om tot beesten vervormd te worden, of ze zullen van hun organen beroofd worden om het leven van de heersers te verlengen. Duizenden zullen worden afgeslacht in de naam van de duistere wetenschap. Magie van de afzichtelijkste soort zal een alledaags verschijnsel worden.'

Toen Waylander sprak klonk zijn stem kil. 'Tijdens de Vagriaanse oorlogen zijn baby's uit de armen van hun moeders gerukt en met hun hoofd tegen stenen muren te pletter geslagen. Kinderen werden afgeslacht en mannen bij duizenden tegelijk over de kling gejaagd. Vrouwen werden verkracht en verminkt. Dit alles werd door gewone mensen gedaan. Een treurende moeder maakt het niet veel uit of haar baby door magie of door een machtswellusteling werd gedood. Nee, ik heb mijn bekomst van oorlogen.'

'Beschouw het dan als een strijd tegen het kwaad.'

'Kijk me eens aan,' zei hij. 'Heb ik een gloeiend zwaard? Je kent mijn leven. Vind je dat ik in het verleden een krijger van het licht ben geweest?'

'Nee,' antwoordde ze, 'ook jij hebt het pad van het kwaad bewandeld, waardoor jij de aard van de slechtheid beter begrijpt. Maar je hebt het weten te overwinnen. Jij vocht tegen het duister en gaf de Drenai hoop door de Bronzen Wapenrusting terug te vinden. Nu loert er een nog groter gevaar.'

'Hoe komt het dat je zoveel over dit kwaad weet?' vroeg hij haar.

'Omdat ik eruit geboren ben.' Ze bracht haar gehandschoende handen naar haar hoog opstaande kraag en trok de sluiting los die hem op zijn plaats hield. Met een plotselinge ruk trok ze haar zijden gewaad open en liet het op de stenen van het terras vallen. Het licht van de ochtendzon scheen op haar slanke lichaam, zodat de gestreepte goud-zwarte pels die haar huid bedekte nog duidelijker uitkwam. Beide mannen stonden doodstil toen ze een van haar handschoenen uittrok en haar hand hoog ophief. De pels eindigde bij haar pols, maar haar vingers leken onnatuurlijk van vorm en merkwaardig verkort. Ze bewoog haar hand en lange zilveren nagels schoten uit holten bij haar vingertoppen. 'Ik ben een mengel, Grijze Man. Een mislukt experiment. Het was de bedoeling dat ik een nieuw soort kraloth zou worden - een moordmachine met razendsnelle reflexen en een onvoorstelbare kracht. Maar de magie die dit monsterlijke lichaam creëerde, verruimde ook mijn geest. Je kijkt naar de toekomst van de mensheid. Bevalt hij je?'

Waylander zei niets, want er viel gewoon niets te zeggen. Haar gezicht was menselijk en onbeschrijflijk knap, maar ze had een katachtig lichaam met gekromde gewrichten.

Kysoemoe liep van achteren naar de naakte priesteres toe en raapte haar gewaad op. Ustarte glimlachte dankbaar naar hem en trok het kledingstuk weer om zich heen. 'Mijn volgelingen en ik zijn door de poort gekomen. Zes zijn er bij die poging gedood. We zijn gekomen om deze wereld te redden. Wil je ons helpen?'

'Ik ben geen generaal. Ik ben een sluipmoordenaar. Ik heb geen legers. Wil je dat ik alleen op een horde demonen af ga? Waarvoor? Voor de eer en een snelle dood?'

'Je zou niet alleen zijn,' zei Kysoemoe zacht.

'Ik ben altijd alleen,' zei Waylander. Met die woorden beende hij weg van het terras.

 


Hij keek naar de wapenrusting. Hij glinsterde helder in het licht van de lantaarns, alsof hij van maanlicht was gesmeed. De gevleugelde helm glom en hij kon zijn spiegelbeeld in het gesloten vizier zien. De maliënkraag die aan de onderzijde was bevestigd was ongelooflijk fijn en weerkaatste het licht alsof er honderden diamanten in verwerkt waren. Het kuras was prachtig gevormd. Er stonden runen in gegraveerd die hij niet kon lezen.

'Zij zou u prachtig staan, meneer,' zei de wapenmeester met een stem die door de hoge koepelzaal echode.

'Ik wil haar niet,' zei Waylander terwijl hij zich omdraaide en een lange gebogen gang begon af te lopen. Hij sloeg linksaf en toen weer rechtsaf, waarna hij een deur opende en een volgende zaal binnenstapte.

'Zet hem eens op,' zei de wapenmeester, die de glimmende helm van de harnaskapstok tilde en aan hem aanbood

Waylander gaf geen antwoord. Boos draaide hij zich op zijn hakken om, ging de deur uit en stond weer in de schemerige gang. Toen liep hij verder. Overal waren afslagen en weldra was hij alle gevoel voor richting kwijt. Hij kwam bij een trap en klom steeds hoger. Helemaal boven ging hij uitgeput zitten. Tegenover hem was een deur, maar hij wilde daar niet naar binnen gaan. Instinctief wist hij wat hij daar zou vinden. Maar hij kon nergens anders heen. Met een diepe zucht duwde hij de deur open en keek weer naar de harnaskapstok.

'Waarom wilt u de wapenrusting niet hebben?' vroeg de wapenmeester.

'Omdat ik niet waardig ben haar te dragen,' zei hij tegen de man.

'Dat is niemand,' wierp de wapenmeester tegen.

Het tafereel loste op en Waylander merkte dat hij aan de oever van een snelstromende beek zat. De hemel was stralend blauw, het water fris en koel. Nadat hij een kom van zijn handen had gemaakt, dronk hij uit de beek en ging op zijn gemak zitten, waarbij hij met zijn schouders tegen de stam van een treurwilg leunde, waarvan de takken overal om hem heen neerhingen. Het was vredig hier en hij wenste dat hij hier voor altijd zou kunnen blijven.

'Het kwaad heeft een prijs,' zei een stem.

Hij keek naar rechts. Net achter de neerhangende takken stond een man met kille ogen. Er kleefde bloed op zijn gezicht en aan zijn handen. Hij knielde bij de beek neer om zich te wassen. Maar in plaats dat het bloed afgewassen werd, werd de hele beek rood en begon te borrelen en te stomen. De wilgentakken werden donker en de bladeren vielen eraf. De boom kreunde. Waylander liep erbij vandaan en de bast spleet, waardoor een stroom insecten naar buiten drong die over het dode hout kropen.

'Waarom doe je dit?' vroeg Waylander aan de man.

'Omdat het nu eenmaal mijn aard is,' antwoordde hij.

'Het kwaad heeft een prijs,' zei Waylander terwijl hij een stap naar voren deed. Er verscheen plotseling een mes in zijn hand en met één vloeiende beweging sneed hij de keel van de man door. Het bloed spoot uit de wond en de man viel achterover. Het lichaam verdween. Waylander stond doodstil. Zijn handen zaten onder het bloed Hij liep naar de beek om ze te wassen, en het water werd rood en begon te borrelen en te sissen.

'Waarom doe je dit?' vroeg een stem.

Verrast draaide Waylander zich om en zag een man naast de stervende wilg staan. 'Omdat het nu eenmaal mijn aard is,' vertelde hij hem - terwijl in de hand van de nieuwkomer een glinsterend mes verscheen…

 


Hij werd met een schok wakker. Nadat hij uit zijn stoel was opgestaan, liep hij naar buiten het zonlicht in. Hij had minder dan twee uur geslapen en hij voelde zich gedesoriënteerd. Toen hij omlaag liep naar het strand, vond hij Omri die daar op hem wachtte met een keurig opgevouwen stapeltje schone witte handdoeken, een bokaal en een kan met koel water op een klein houten tafeltje vlak naast hem.

'U ziet er verschrikkelijk slecht uit, meneer,' zei de bediende met zijn witte haar. 'Misschien zou u uw zwempartijtje beter een keer kunnen overslaan om wat te ontbijten.'

Waylander trok zijn kleren uit. Nadat hij het koele water in gewaad was, wierp hij zichzelf naar voren en begon te zwemmen. Zijn hoofd was nu weer helder, maar de stemming die de dromen hem bezorgd hadden, kon hij niet van zich afzetten. Hij keerde en zwom met lange, soepele slagen terug naar het strand, liep toen naar de waterval en waste het zout en het zand van zijn lichaam.

Omri gaf hem een handdoek. 'Ik heb schone kleren gehaald terwijl u aan het zwemmen was, meneer.'

Waylander droogde zichzelf af en trok toen een hemd van zachte witte zijde en een dunne leren legging aan. 'Dank je, vriend,' zei hij.

Omri glimlachte en schonk toen de bokaal vol water, die Waylander leegdronk.

Norda kwam de trappen af rennen en maakte een revérence voor de Grijze Man. 'Er komt een grote groep ruiters de heuvel op rijden, meneer. Er zijn ridders, lansiers en boogschutters. Heer Aric rijdt aan het hoofd. Emrin gelooft dat de hertog er ook bij is.'

'Dank je, Norda,' zei Waylander. 'We komen zo boven.'

Het meisje maakte nogmaals een revérence en rende de trappen weer op.

Omri keek naar zijn werkgever. 'Zitten we in moeilijkheden, meneer?' informeerde hij.

'Laten we dat maar eens gaan uitzoeken,' zei Waylander terwijl hij zijn laarzen aantrok.

'Mag ik u voorstellen u eerst te scheren, meneer?' merkte Omri op.

Waylander wreef met een hand over de zwarte en zilveren stoppels op zijn kin. 'Het is niet verstandig om een hertog te laten wachten,' zei hij glimlachend.

De twee mannen liepen op hun gemak naast elkaar naar het terras. 'Mendyr Syn heeft me gezegd dat ik u moest vertellen dat de Chiatzische krijger een stuk rustiger slaapt. Zijn hartslag is regelmatig en de wond is aan het genezen.'

'Mooi zo. Hij is een dapper man.'

'Mag ik vragen hoe hij aan die wond is gekomen?' vroeg Omri.

Waylander keek naar de man en zag de angst in zijn ogen. 'Hij is door een enorme hond gebeten.'

'Ik begrijp het. Het personeel heeft het over een bloedbad in het woud bij het meer. Kennelijk kwam de hertog toevallig op de plek waar het gebeurd is en wil hij er met een compagnie soldaten naar toe om de zaak te onderzoeken.'

'Is dat alles wat het personeel zegt?' vroeg Waylander terwijl ze de trap op klommen.

'Nee, meneer. Ze zeggen dat er demonen in het land rondwaren. Is dat waar?'

'Ja,' zei Waylander. 'Dat is waar.'

Omri legde een hand op zijn borst, maakte het teken van de Beschermende Hoorn en vroeg verder niets meer.

'Heb je de hertog ooit gezien?' vroeg Waylander aan Omri.

'Ja, meneer. Drie keer.'

'Vertel me eens wat over hem.'

'Hij is een sterke man, zowel naar lichaam als naar geest. Hij is een goede vorst, eerlijk en zonder grillen. Hij behoorde oorspronkelijk tot het huis Kilraith, maar toen hij hertog werd, deed hij afstand van alle aanspraken op het leiderschap van het huis, zoals gebruikelijk is. Die titel ging toen over op Aric. Hij is getrouwd met een prinses van de Drenai en heeft een paar kinderen, maar slechts één zoon. Men zegt dat het een heel gelukkig huwelijk is.'

'Het is lang geleden dat ik de term "prinses van de Drenai" voor het laatst gehoord heb,' zei Waylander. 'Drenan heeft tegenwoordig geen koning meer.'

'Nee, meneer, tegenwoordig niet meer,' bevestigde Omri. 'Aldania, de vrouw van de hertog, was de zuster van koning Niallad. Hij werd vlak voor de Vagriaanse oorlog door een laaghartige schurk vermoord. Na de oorlog, zo luidt het verhaal, verbood de despoot Karnak haar om weer naar haar eigen land terug te keren. Hij heeft al haar geld en goederen verbeurd verklaard en haar voorgoed verbannen. Daarom is ze met Elphons getrouwd en naar Kydor gekomen.'

Ze kwamen bij de ontvangsthal. Achter de dubbele deuren kon Waylander de paarden en de mannen zien die in de zonneschijn stonden te wachten. Nadat hij Omri opdracht had gegeven de ruiters wat verfrissingen te laten brengen, liep hij naar de langwerpige ontvangstzaal. Daar was heer Aric. Hij droeg een kuras en een helm. De necromancer Eldicar Manushan stond helemaal achteraan bij de muur, met zijn blonde page naast zich. Een jongeman, gekleed in een donker rijkostuum met schouderbeschermers van maliën, stond er vlakbij. Zijn gezicht kwam Waylander bekend voor. Hij voelde een steek van spanning in zijn buik toen het tot hem doordrong waarom. Dit was de kleinzoon van Orien, en de neef van Niallad, de koning van de Drenai. Gedurende een ogenblik zag Waylander opnieuw de gemartelde uitdrukking op het gezicht van de stervende monarch. Terwijl hij de herinnering van zich afzette, concentreerde hij al zijn aandacht op de zwaargebouwde man die zich in een brede leren stoel had laten vallen. De hertog was krachtig gebouwd, met brede schouders en stevige onderarmen. Hij keek op naar Waylander en zijn kille grijze ogen boorden zich in de donkere blik van de Grijze Man.

Waylander boog voor de man in de fauteuil. 'Goedemorgen, heer, welkom in mijn huis.'

De hertog knikte kort en gebaarde dat Waylander tegenover hem moest gaan zitten.

'Eergisteren,' zei de hertog, 'zijn zo'n veertig voerlieden en hun gezinnen op minder dan twee uur rijden hiervandaan vermoord.'

'Ik weet het,' zei Waylander. 'Ik ben gistermiddag laat nog naar die plek gereden.'

'Dan weet je ook dat die moordenaars... niet van deze wereld waren, zullen we maar zeggen.'

Waylander knikte. 'Het waren demonen. Ze waren met zijn dertigen ongeveer. Ze lopen rechtop en afgaande op de afstand tussen de sporen zou ik zeggen dat de kleinste ongeveer acht voet lang is.'

'Het is mijn bedoeling om hun schuilhol te vinden en hen te vernietigen,' zei de hertog.

'U zult het niet vinden, heer.'

'Waarom niet?'

'Ik heb de sporen gevolgd. De demonen verschenen in een cirkel op zo'n tweehonderd pas afstand van de wagens. Ze verdwenen in een tweede cirkel, waarbij ze de lichamen met zich meenamen.'

'Aha,' zei Eldicar Manushan terwijl hij een stap naar voren deed, 'een manifestatie van het derde niveau dus. Over dat gebied moet een krachtige bezwering zijn uitgesproken.'

'Heb je eerder met dergelijke... bezweringen te maken gehad?' vroeg de hertog.

'Helaas wel, sire. Ze staan bekend als portaal-bezweringen.'

'En waarom van het derde niveau?' vroeg Waylander.

Eldicar Manushan keerde zich naar hem toe. 'Volgens de antieke teksten zijn er drie niveaus van poortmagie. Het derde niveau geeft toegang tot de wereld van Anharat en zijn demonen, maar roept enkel hersenloze bloeddrinkers op, zoals de monsters die door u zijn beschreven. Het tweede niveau, zegt men, maakt het oproepen van krachtige individuele demonen mogelijk, die op bepaalde vijanden afgestuurd kunnen worden.'

'En het eerste niveau?' vroeg de hertog.

'Een bezwering van het eerste niveau zou een van Anharats naaste metgezellen laten verschijnen - of zelfs Anharat in eigen persoon.'

'Ik heb weinig verstand van magie en alle mogelijkheden ervan,' zei de hertog kortaf. 'Ik heb het altijd maar gewauwel gevonden. Maar deze demonen zijn dus door een bezwering van het derde niveau hier gekomen?'

'Ja, Sire.'

'En hoe is dat dan gebeurd?'

Eldicar Manushan spreidde zijn handen. 'Wederom kunnen we alleen maar op de woorden van de Ouden afgaan, sire, zoals vastgelegd in de heilige teksten. Vele duizenden jaren geleden leefden de mensen en de demonen samen op deze wereld. De demonen werden geleid door een machtige god-tovenaar die Anharat heette. Er brak een oorlog uit die Anharat verloor. Hij en zijn volgelingen werden van de aarde verdreven en verbannen naar een andere dimensie. Ditzelfde land dat nu bloeit onder uw bestuur speelde een rol bij de nederlaag van Anharat. Toen heette het Kuan-Hador en zijn inwoners waren bedreven in machtige magie. Met de verdrijving van Anharat en zijn legioenen brak er een gouden eeuw voor Kuan-Hador aan. Onder de barbaarse stammen waren echter nog volgelingen van Anharat en deze sloten zich aaneen om Kuan-Hador te vernietigen, de bevolking af te slachten en de wereld in een nieuw tijdperk van ellende en onwetendheid te storten.'

'Ja, ja,' zei de hertog, 'ik luister graag naar verhalen, maar nu zou ik het toch wel op prijs stellen als je wat eeuwen oversloeg en me vertelt over die demonen die die voerlieden hebben aangevallen.'

'Natuurlijk, sire, mijn verontschuldigingen,' zei Eldicar Manushan. 'Ik geloof dat een van de bezweringen die in de oorspronkelijke strijd tegen Kuan-Hador is gebruikt op een of andere manier weer van kracht is geworden en een portaal van het derde niveau heeft geopend. Het kan zijn dat zij door een tovenaar is uitgesproken, of weer van kracht is geworden door een natuurlijke gebeurtenis. Een bliksemschicht bijvoorbeeld die de altaarsteen trof waar de bezwering voor het eerst werd uitgesproken.'

'Kun je die bezwering ongedaan maken?' vroeg de hertog.

'Ik denk het wel, heer, vooropgesteld dat we de bron ervan kunnen terugvinden.'

De hertog richtte zijn aandacht weer op Waylander. 'Ik heb gehoord dat een gezelschap vrienden van je onlangs door deze demonen is aangevallen, maar dat er twee mensen bij waren met magische zwaarden die de beesten het hoofd wisten te bieden. Is dat waar?'

'Dat heb ik ook begrepen,' zei Waylander.

'Ik zou deze mannen graag willen spreken.'

'Een van hen is ernstig gewond, heer,' zei Waylander tegen hem. 'Ik zal de ander laten ontbieden.'

Er werd een bediende weggestuurd en enkele ogenblikken later betrad Kysoemoe het vertrek. Hij maakte een diepe buiging voor de hertog en ook voor Waylander, waarna hij zwijgend en met een onbewogen gezicht bleef wachten.

'Heer,' zei Eldicar Manushan, 'het zou een belangrijke hulp bij mijn onderzoek zijn als ik het zwaard mag onderzoeken. Dan zou ik misschien kunnen ontdekken welke bezweringen over de kling zijn uitgesproken.'

'Geef hem je zwaard,' beval de hertog.

'Niemand raakt het zwaard van een rajnee aan,' zei Kysoemoe zacht 'behalve de man voor wie het gesmeed is.'

'Ja, ja,' zei de hertog, 'ik hecht ook veel waarde aan tradities. Maar dit zijn buitengewone omstandigheden. Geef het aan hem.'

'Dat kan ik niet,' zei Kysoemoe.

'Dit is zinloos,' zei de hertog zonder zijn stem te verheffen. 'Ik kan hier vijftig man binnenroepen. Die zullen het zwaard gewoon van je afpakken.'

'Velen van hen zullen sterven,' zei Kysoemoe kalm .

'Durf je mij te bedreigen?' zei de hertog terwijl hij zich naar voren boog.

Waylander stond op en ging voor Kysoemoe staan. 'In omstandigheden zoals deze heb ik vaak gezien dat er een subtiel verschil is tussen een belofte en een bedreiging. Ik heb veel over deze rajnee-zwaarden gelezen. Er bestaat een sterke band tussen het zwaard en de krijger die het bezit. Wanneer zo'n krijger sterft, wordt zijn zwaard zwart en valt het in scherven uiteen Misschien dat hetzelfde zou gebeuren wanneer hij Eldicar Manushan zou toestaan het te bestuderen. Als dat het geval zou blijken, hebben we een van de beide wapens verloren waarvan bewezen is dat ze tegen de demonen gebruikt kunnen worden.'

De hertog kwam uit zijn stoel en ging vlak voor de kleine zwaardvechter staan. 'Geloof je dat je zwaard nutteloos zou worden als een ander het vast zou houden?'

'Het is meer dan alleen maar een geloof,' zei Kysoemoe. 'Ik weet het zeker. Ik heb het zien gebeuren. Drie jaar geleden gaf een rajnee zich over aan een tegenstander en bood hem zijn zwaard aan. Het wapen versplinterde zodra de tegenstander het gevest beetpakte.'

'Als dat waar is,' zei heer Aric plotseling, 'hoe komt het dan dat je metgezel zo'n zwaard heeft? Hij is geen rajnee, en het zwaard is ook niet voor hen gesmeed.'

'Het zwaard heeft hem gekozen,' zei Kysoemoe.

Aric lachte. 'Dan is dat beslist een wispelturig wapen. Laten we dat halen, zodat Eldicar Manushan het kan bestuderen.'

'Nee,' zei Kysoemoe. 'Het zwaard behoort nu toe aan Yoe Yoe Liang. Hij is mijn leerling en aangezien hij nog steeds buiten bewustzijn is, spreek ik namens hem. Dat zwaard wordt door niemand onderzocht of zelfs maar aangeraakt.'

'Zo komen we niet verder,' zei de hertog. 'Ik ben niet van plan hier geweld te gebruiken.' Hij keek naar Kysoemoe. 'En ik wil zeker niet de dood van een dapper man of de vernietiging van zo'n machtig wapen op mijn geweten hebben. We rijden uit om de bron van de demonische magie op te sporen. Wil je met ons meekomen en ons met je zwaard helpen?'

'Natuurlijk.'

De hertog wendde zich weer tot Waylander. 'Je zou me zeer verplichten als mijn zoon Niallad en zijn lijfwacht hier te gast zouden kunnen zijn.'

De klank van de naam trof Waylander als een dolkstoot, maar hij wist zijn gezicht in de plooi te houden en hij boog. 'Het zal me een eer en een genoegen zijn, heer.'

'Maar vader, ik wil met jullie mee,' zei de jongen.

'Het zou dwaasheid zijn om zowel mijn leven als dat van mijn erfgenaam te riskeren,' zei de hertog zacht. 'We weten nog niet met wat voor een vijand we precies te maken hebben. Nee, mijn zoon, jij blijft hier. Gaspir en Naren zullen bij je blijven. Hier ben je veilig.'

De jongen boog, maar zijn gezicht stond neerslachtig.

Eldicar Manushan liep naar hem toe. 'Misschien zou je zo vriendelijk willen zijn om een oogje op mijn page Beric te houden,' vroeg hij hem. 'Hij is een aardige jongen, maar hij wordt wat nerveus wanneer we niet bij elkaar zijn.'

Niallad keek neer op de goudblonde page en glimlachte een beetje triest. 'Kun je zwemmen, Beric?' vroeg hij.

'Nee, meneer,' antwoordde de jongen. 'Maar ik zit graag aan de waterkant.'

'Dan zullen we naar het strand gaan terwijl de mensen die ouder en wijzer zijn zich aan hun belangrijke taak wijden.' Het sarcasme droop van de woorden en Waylander zag dat de hertog een kleur van verlegenheid kreeg.

'Tijd om te vertrekken,' zei de hertog.

Toen de mannen achter elkaar de zaal uitliepen, bleef Eldicar Manushan voor Waylander staan. 'Ik heb begrepen dat de rajnee gebeten is. Hoe is het met de wond?'

'Die geneest.'

'Merkwaardig. Dergelijke wonden zijn gewoonlijk dodelijk. Je moet over een bijzonder bekwame geneesheer beschikken.'

'Dat klopt. Hij vond doorschijnende wormen in de wond. Hoogst ongebruikelijk.'

'Een scherpzinnige man. Is hij ook mysticus?'

'Ik geloof het niet. Hij maakte gebruik van een antiek voorwerp, een blauw kristal. Daarmee kon hij de ontsteking ontdekken.'

'Aha! Ik heb van dergelijke... voorwerpen gehoord. Ze zijn heel zeldzaam.'

'Dat heb ik ook begrepen.'

De magiër zweeg een ogenblik. 'Heer Aric heeft me verteld dat er momenteel een priesteres in het paleis verblijft. Er wordt gezegd dat zij over de gave van het tweede gezicht beschikt. Ik zou haar graag eens willen spreken.'

'Helaas is ze gisteren vertrokken,' zei Waylander. 'Ik geloof dat ze naar Chiatze terug wilde gaan.'

'Wat jammer.'

'Zitten er haaien, oom?' vroeg de blonde page terwijl hij aan het gewaad van Eldicar Manushan trok. Waylander keek omlaag naar het opgeheven gezicht van de jongen en zag de liefde die het kind voor de necromancer koesterde en het vertrouwen dat hij in hem stelde.

Eldicar Manushan knielde bij de jongen neer. 'Haaien, Beric?'

'In de baai. Niallad is van plan om te gaan zwemmen.'

'Nee, er zitten hier geen haaien.'

De jongen lachte blij en Eldicar omhelsde hem even.

'Dat heb ik al tegen hem gezegd,' zei Niallad, die naar hen toe kwam lopen. 'Zij zitten liever in koeler, dieper water.'

Twee soldaten kwamen het vertrek binnen; krachtige mannen met een grimmig gezicht. Niallad grijnsde toen hij hen zag. 'Dit zijn mijn lijfwachten, Gaspir en Naren,' zei hij. 'In heel Kydor zijn geen betere vechters te vinden.'

'Is je leven dan in gevaar?' vroeg Waylander.

'Altijd,' zei Niallad. 'Het is de vloek van mijn familie dat we voortdurend door sluipmoordenaars worden belaagd. Mijn oom was koning van de Drenai. Wist u dat?'

Waylander knikte.

'Hij is door een laffe verrader gedood,' ging de jongeman verder. 'In de rug geschoten terwijl hij zat te bidden.'

'Bidden kan een gevaarlijke bezigheid zijn,' zei Eldicar Manushan.

De jongen keek hem onderzoekend aan. 'Moord is geen onderwerp om grappen over te maken, meneer,' zei hij.

'Ik maakte geen grapje, jongeman,' antwoordde Eldicar Manushan. Nadat hij een buiging had gemaakt, draaide hij zich om en verliet het vertrek.

Niallad keek hem na. 'Ik word niet vermoord,' zei hij tegen Waylander. 'Daar zullen Gaspir en Naren wel voor zorgen.'

'Dat zullen we inderdaad, jonge meester,' zei Gaspir, de langste van de twee. Hij wendde zich tot Waylander. 'Welk stuk strand is het veiligst?'

'Ik zal mijn huismeester Omri opdracht geven jullie de weg te wijzen,' zei Waylander. 'En ik zal zorgen dat daar schone handdoeken en koele dranken gebracht worden.'

'Heel vriendelijk,' zei Gaspir.

'Wanneer is oom Eldicar terug?' vroeg de blonde page.

'Ik weet het niet, jongen,' zei Waylander tegen hem, 'maar dat zou wel eens vanavond laat kunnen worden, als het al donker is.'

'En waar moet ik dan blijven? Ik houd niet van het donker.'

'Ik zal een kamer voor je klaar laten maken die helemaal verlicht is. En ik zal er ook voor zorgen dat er iemand bij je komt zitten tot je oom terug is.'

'Mag Keeva dat doen?' vroeg de jongen. 'Ik vind haar aardig.'

'Keeva komt bij je,' beloofde Waylander.