7

Na twee dagen, en zevenentwintig mijl van Skoda, naderde Druss met zijn afstandsverslindende soldatenpas de weelderig groene dalen aan de rand van het Skultikwoud. Hij was op drie dagmarsen afstand van Dros Delnoch en overal waar hij keek zag hij bewijzen van de op handen zijnde oorlog. Verlaaten huizen en verwaarloosde akkers, en de mensen die hij tegenkwam waren op hun hoede en stonden wantrouwend tegenover vreemdelingen. De neederlaag lag als een mantel om hen heengeslagen, vond Druss. Toen hij de top van een kleine heuvel bereikte, zag hij onder zich een dorp van zo'n dertig huizen liggen, sommige heel primitief, terwijl andere tekenen van een wat doordachtere constructie vertoonden. In het midden van het gehucht was een plein, een herberg en een stal. 
Druss wreef over zijn dij en probeerde de reumatische pijn in zijn opgeezwollen rechterknie te verzachten. Zijn rechterschouder deed pijn, maar dit was een dof kloppende pijn waarmee hij kon leven, een herinnering aan de veldslag waarbij een Ventriaanse speer hem onder zijn schouderblad had doorboord. Maar die kniel Die zou hem niet veel verder meer brengen zonder rust en een zak met ijs. 
Hij schraapte zijn keel en spuugde, waarna hij met zijn reusachtige hand over zijn baardige lippen wreef. Je bent oud, zei hij tegen zichzelf. Het heeft geen zin om te doen of dat niet zo is. Hij strompelde het heuveltje af in de richting van de herberg terwijl hij zich voor de zoveelste keer afvroeg of hij niet beter een paard kon kopen. Zijn verstand zei ja, zijn hart nee. Hij was de Legendarische Druss, die nooit reed. Onvermoeibaar kon hij de hele nacht doorlopen en de hele dag doorvechten. Het zou goed zijn voor het moreel als Druss Dros Delnoch binnen zou komen lópen. 'Grote goden,' zouden de mensen zeggen, 'die ouwe vent is helemaal van Skoda hierheen komen lopen!' En anderen zouden antwoorden: 'Natuurlijk, want dat is Druss. Hij rijdt nooit.' 
Maar zijn verstand zei hem dat hij een paard moest kopen dat hij aan de zoom van het woud zou kunnen achterlaten, een kleine tien mijl van de Dros vandaan. Geen haan die ernaar kraaide. 
Het was druk in de herberg, maar de waard had nog kamers vrij. De meeste klanten waren op doorreis, naar het zuiden, of het westen, naar het neutrale Vagria. Druss betaalde, nam een canvas zak met ijs mee naar zijn kamer, ging op het harde bed zitten en drukte hem tegen zijn gezwollen knie. Hij was niet lang in de gelagkamer gebleven, maar lang genoeg om het nodige van de gesprekken op te vangen en te zien dat de meeste mannen daar soldaten waren. Deserteurs.
Hij wist dat er in een oorlog altijd mannen waren die liever op de vlucht sloegen dan te sterven. Maar de meeste jongemannen die hij beneden had gezien, hadden eerder gedemoraliseerd dan laf geleken. Was de situatie in Delnoch dan zo slecht? 

Hij haalde het ijs weer weg en masseerde de vloeistof weg van het gewricht, waarbij zijn dikke vingers drukten en tastten, en hij zijn tanden op elkaar klemde tegen de pijn. Toen hij eindelijk tevreden was opende hij zijn kleine rugzak en haalde er een reep stevig katoenen verband uit, dat hij strak om de knie wond, waarna hij het uiteinde tussen zijn been en het verband stak. Toen rolde hij zijn wollen leggings naar beneden en trok zijn zwarte laars weer aan, waarbij hij gromde toen hij de zere knie moest spannen. Hij kwam overeind en liep naar het raam, dat hij openduwde. Zijn knie voelde nu iets beter - niet veel, maar het ging weer. De hemel was wolkeloos blauw en een verkoelende bries speelde door zijn baard. Hoog boven hem cirkelde een adelaar. 
Druss liep terug naar zijn rugzak en haalde de verkreukelde brief van Delnar te voorschijn. Hij liep naar het raam om meer licht te hebben en streek het perkament glad. 
De letters waren groot en Druss grinnikte. Hij was geen lezer en Delnar wist dat. 

Mijn beste wapenbroeder, 
Zelfs terwijl ik dit zit te schrijven krijg ik berichten over het leger van de Nadir dat bij Gulgothir wordt samengetrokken. Het is duidelijk dat Ulric klaar staat om naar het zuiden op te trekken. Ik heb naar Abalqyn geschreven en hem gesmeekt om meer mannen te sturen. Hij kan er echter geen meer missen. Ik heb Virae naar Vintar gestuurd - herinner je je de abt van de Zwaarden nog? - om de hulp van de Dertig te vragen. Ik klamp me vast aan elke strohalm, mijn vriend. 
Ik weet niet hoe het met je gezondheid staat als je deze brief ontvangt, maar hij is in wanhoop geschreven. Ik heb een wonder nodig, anders zal de Dros vallen. Ik weet dat je gezworen hebt geen voet meer door de poorten te zetten, maar de tijd heelt alle wonden en mijn vrouw is dood Net als je vriend Sieben. Jij en ik zijn nog de enigen die de ware toedracht van de kwestie kennen. En ik heb er nooit over gesproken. 
Jouw naam alleen al zal een eind maken aan de deserties en het moreel herstellen. Ik word omringd door slechte officieren -politieke aanstellingen,je kent dat - met wie ik veel te stellen heb, maar mijn grootste plaag is gan Orrin, de commandant. Hij is Abalqyns neef en een slavendrijver. Hij wordt door iedereen geminacht, maar ik kan hem niet vervangen. In feite voer ik niet langer het bevel. 
Ik heb kanker, waardoor ik met de dag verzwak. Het is unfair dat ik je dit vertel, want ik weet dat ik mijn eigen naderende dood gebruik om je om een gunst te vragen. 
Kom met ons meevechten. We hebben je nodig, Druss. Zonder jou zijn we verloren. Net als toen in de Skelnpas. Kom Zo snel mogelijk. 
Je wapenbroeder. 
Graaf Delnar 

Druss vouwde de brief op en stopte hem weg in een diepe binnenzak van zijn lederen wambuis. 'Een oude man met een gezwollen knie en artritis in zijn rug. Als je je hoop op een wonder hebt gevestigd, mijn vriend, zul je dat toch ergens anders moeten zoeken.' 
Naast de waskom op de eiken commode stond een verzilverde spiegel en Druss staarde aandachtig naar zijn spiegelbeeld. Doordringende blauwe ogen, een vierkant afgeknipte baard met een wilskrachtige kin daaronder. Hij trok de leren helm van zijn hoofd en krabde in zijn dikke grijze haardos. Hij werd geplaagd door sombere gedachten terwijl hij de helm weer opzette en naar beneden liep. Aan de lange bar bestelde hij een bier en luisterde naar het gepraat om hem heen. 
'Ulric heeft wel een miljoen man, zeggen ze,' zei een lange jongeman. 'En je hebt gehoord wat hij bij Gulgothir heeft gedaan. Toen de stad zich weigerde over te geven en hij hem had ingenomen, heeft hij de helft van de verdedigers laten ophangen en vierendelen. Zesduizend man. Ze zeggen dat de lucht zwart zag van de kraaien. Moet je je eens voorstellen! Zésduizend!' 
'Weet je waarom hij het heeft gedaan?' viel Druss hem in de rede. De mannen keken naar elkaar en toen naar Druss. 
'Natuurlijk weet ik dat. Hij is een bloeddorstige barbaar, daarom.' 
'Helemaal niet,' zei Druss. 'Willen jullie iets van me drinken?' Hij riep de waard en bestelde nog meer bier. 'Hij deed het zodat mannen zoals jullie het overal in de andere steden zouden rondvertellen. Wacht! Begrijp me niet verkeerd,' zei Druss toen hij zag hoe het gezicht van de andere man van woede kleurde. 'Ik neem het je niet kwalijk dat je dit verhaal vertelt. Het is vanzelfsprekend dat deze verhalen worden doorverteld. Maar Ulric is sluw.
Laten we eens aannemen dat hij de verdedigers ridderlijk had behandeld nadat hij de stad had ingenomen. Andere steden zouden zich dan net zo heldhaftig verdedigen. Maar op deze manier stuurt hij de angst voor zich uit. En angst is een machtige bondgenoot.' 
'Je praat alsof je hem bewondert,' zei een andere man, kleiner en met een krullende blonde snor. 
'Maar dat doe ik ook,' zei Druss glimlachend. 'Ulric is een van de grootste generaals van onze tijd. Is iemand anders er de afgelopen tien eeuwen in geslaagd de Nadir te verenigen? En zo simpel! Het is de gewoonte van de Nadir om tegen iedereen te vechten die niet tot hun stam behoort. En met talloze stammen die op deze manier denken konden ze nooit één natie vormen. Ulric werd leider van zijn eigen stam, de Wolfskoppen, en veranderde de opvattingen van de Nadir. Hij stelde elke stam die hij versloeg voor de keus: sterven of zich bij hem aansluiten. Velen verkozen de dood, maar nog veel meer wilden liever blijven leven. En zijn leger groeide. Elke stam behoudt zijn eigen gewoonten en die worden in ere gehouden. Iemand die zoiets bewerkstelligt moet je niet onderschatten.' 
'De man is een verraderlijk hondsvot,' merkte iemand uit een ander groepje op. 'Hij heeft een verdrag met ons gesloten. En nu breekt hij dat.' 
'Ik sta zijn principes niet te verdedigen,' zei Druss kalm. 'Ik leg alleen maar uit waarom hij een goed generaal is. Zijn soldaten aanbidden hem.' 
'Nou, het bevalt me anders niet wat je daar allemaal zegt, opa,' zei de langste van de luisteraars. 
'0 nee?' zei Druss. 'Ben jij dan misschien soldaat?' 
De man aarzelde en keek even naar zijn metgezellen, waarna hij zijn schouders ophaalde. 'Het doet er niet toe,' zei hij. 'Laat maar.' 
'Ben je dan een deserteur?' 
'Ik zei "laat maar", opa,' barstte de jongeman los. 
'Zijn jullie allemaal deserteurs?' vroeg Druss terwijl hij met zijn rug tegen de bar leunde en het dertigtal mannen bekeek dat in de gelagzaal verzameld was. 
'Nee, niet allemaal,' zei een jongeman die zich uit de groep losmaakte. Hij was lang en slank, met donkere vlechten die onder zijn bronzen helm uitkwamen. 'Maar degenen die het wel zijn kun je het niet kwalijk nemen.' 
'Begin er nou niet weer over, Pinar,' zei iemand. 'We hebben het uitvoerig besproken.' 
'Ik weet het. Oneindig lang,' zei Pinar. 'Maar dat verandert niets aan de situatie. De gan is een zwijn. Erger nog, hij is onbekwaam. Maar door ervandoor te gaan zorg je ervoor dat je kameraden helemaal geen kans meer hebben.' 
'Ze hebben toch geen kans,' zei de kleine man met de blonde snor. 'Als ze maar een vingerhoed vol gezond verstand hadden, zouden ze samen met ons vertrekken.' 
'Dorian, je bent een egoïst,' zei Pinar kalm. 'Wanneer de strijd eenmaal begint, zal gan Orrin die idiote reglementen van hem moeten vergeten. We zullen het allemaal te druk hebben om ons daar zorgen over te maken.' 
'Nou, ik heb er mijn buik ondertussen van vol,' zei Dorian. 'Glimmend gepoetste wapenrusting. Ochtendappèl. Geforceerde marsen. Inspecties om middernacht. Op rapport als je niet netjes salueert, een ongekamde helmbos hebt, of 's nachts praat op de slaapzaal. Die vent is gek.' 
'Als ze je te pakken krijgen word je opgehangen,' zei Pinar. 
'Hij durft gewoon niemand achter ons aan te sturen. Die zouden ook deserteren. Ik ben naar Dros Delnoch gekomen om tegen de Nadir te vechten. Ik heb daar een boerderij, een vrouwen twee dochters voor verlaten. Ik ben niet hierheen gekomen om voortdurend harnassen te poetsen.' 
'Dan moet je maar gaan, vriend,' zei Pinar. 'Ik hoop dat je er geen spijt van krijgt.' 
'Ik heb er al spijt van. Maar mijn besluit staat vast,' zei Dorian. 'Ik ga naar het zuiden om me bij Wondwever aan te sluiten. Dat is tenminste een soldaat!' 
'Leeft graaf Delnar nog?' vroeg Druss. 
De jonge krijger knikte verstrooid. 
'Hoeveel mannen zijn er nog steeds op hun post?' 
'Watte?' vroeg Pinar toen hij in de gaten kreeg dat Druss het tegen hem had. 
'Hoeveel mannen hebben jullie in Delnoch?' 
'Wat gaat jou dat aan?' 
'Ik ga daar namelijk heen.' 
'Waarom?' 
'Omdat me dat gevraagd is, jongeman,' zei Druss. 'En in ik weet niet hoeveel jaren heb ik me nooit doof gehouden voor het verzoek van een vriend.' 
'En deze vriend vroeg je om je bij ons in Dros Delnoch aan te sluiten? Is hij gek? We hebben soldaten, boogschutters, piekeniers en krijgers nodig. Ik heb geen tijd voor beleefdheden, opa, maar jij zou beter naar huis kunnen gaan - we hebben geen behoefte aan baardige grijsaards.' 
Druss lachte grimmig. Je lompheid wordt alleen overtroffen door je gebrek aan verstand, jongen. Zeker twee keer het aantal jaren dat jij telt, heb ik de strijdbijl gezwaaid. Mijn vijanden zijn allemaal dood of zouden wensen dat ze dat waren.' Zijn ogen schoten vuur en hij deed een stap dichter naar de jongeman toe. 'Wanneer je vijfenveertig jaar lang in de ene oorlog na de andere hebt gevochten, moet je wel je mannetje staan wil je dat overleven. Jij, jochie, bent voor mij niet meer dan een baardeloze jongen. De moedermelk is nauwelijks op je lippen opgedroogd. Dat zwaard ziet er indrukwekkend uit, daar langs je zij. Maar als ik dat wilde, zou ik je kunnen doden zonder dat het me één zweetdruppeltje zou kosten.' 
Het was stil geworden in de gelagkamer en de toeschouwers zagen dat er een dun laagje zweet op Pinars voorhoofd lag. 
'Wie heeft je uitgenodigd om naar Dros Delnoch te komen?' zei hij tenslotte. 
'Graaf Delnar.' 
'Ik begrijp het. Maar de graaf is al lange tijd ziek. Het kan best zijn dat je nog steeds een machtige krijger bent. En ik zal niet ontkennen dat ik in jouw ogen een baardeloze jongeman ben. Maar dit wil ik je wel vertellen: gan Orrin heeft het commando in Dros Delnoch en hij zal je geen toestemming geven om te blijven, graaf Delnar of geen graaf Delnar. Ik weet zeker dat je je hart op de goede plaats hebt zitten en het spijt me dat ik daarnet zo onheus tegen je ben geweest. Maar je bent te oud voor de strijd.' 
'Het oordeel van de jeugd!' zei Druss. 'Het heeft zelden enige waarde. Goed, hoezeer het me ook tegen de borst stuit, ik zie dat ik nog steeds moet bewijzen wat ik waard ben. Geef me een opdracht, jongen!' 
'Ik begrijp je niet,' zei Pinar. 
'Geef me een opdracht. Iets waartoe geen man hier in staat is. En dan zullen we eens zien hoe "opa" het eraf brengt.' 
'Ik heb geen tijd voor dat soort spelletjes. Ik moet terug naar de Dros.' Hij draaide zich om en wilde weggaan, maar Druss' volgende woorden troffen hem als een mokerslag en zijn bloed verkilde in zijn aderen. 
'Je begrijpt me niet goed, jongen. Als je me geen opdracht geeft, zal ik je moeten doden, want ik laat me niet voor gek zetten.' 
De jongeman draaide zich opnieuw om. 'Zoals je wilt. Goed dan, zullen we maar naar het marktplein gaan?' 
De herberg liep leeg en de mensen vormden een cirkel rond de twee mannen op het verlaten dorpsplein. De zon brandde fel en Druss haalde een keer diep adem terwijl hij er stralend uitzag in de vroege lentewarmte. 
'Het heeft geen zin om je kracht te testen,' zei Pinar, 'want je hebt de lichaamsbouw van een stier. Maar zoals je weet moet je in de oorlog dikwijls een beroep op je uithoudingsvermogen doen. Kun je worstelen?' 
'Dat heb ik zo nu en dan wel eens gedaan,' zei Druss terwijl hij zijn wambuis uittrok. 
'Mooi! Ik kies drie mannen uit en jij laat tegen de een na de ander zien wat je waard bent. Akkoord?' 
'Makkelijk zat tegen deze dikke, weke weglopers,' zei Druss. 
Uit de menigte steeg een woedend gemompel op, maar Pinar legde hen met een handbeweging het zwijgen op. 'Dorian, Hagir en Somin. Willen jullie het tegen deze oude heer opnemen?' 
De mannen waren de eerste drie die Druss aan de bar had ontmoet. 
Dorian legde zijn mantel af en bond zijn schouderlange haar met een leren riempje achter in zijn nek bij elkaar. Druss beproefde zijn knie zonder dat iemand het in de gaten had: die was niet sterk. 
'Klaar?' vroeg Pinar. 
Beide mannen knikten en onmiddellijk stoof Dorian op de oudere man af. Druss' linkerhand schoot uit en greep de ander bij de keel, en hij bukte zich om zijn rechterhand tussen de benen van de man te steken, waarna hij hem optilde. Grommend gooide hij hem met één zwaai tien voet door de lucht, waarna hij als een logge zak graan op de aangestampte aarde plofte. Dorian kwam half overeind en zakte dan weer terug terwijl hij zijn hoofd schudde. De menigte brulde van het lachen. 
'De volgende!' riep Druss. 
Pinar knikte tegen een tweede jongeman. Toen Pinar de angst op het gezicht van de jongen zag afgetekend, deed hij een stap naar voren. je hebt laten zien wat je waard bent, grijsbaard. Jij bent sterk en ik heb ongelijk. Maar gan Orrin zal je niet laten vechten.' 
'Jochie, hij moet eens proberen om me tegen te houden. Als hij dat doet, bind ik hem op een snel paard en stuur hem naar zijn oom terug.' 
Alle gezichten keerden zich om toen een hese kreet de stilte verscheurde. 
'Ouwe schoft die je bent!' Dorian was overeind gekomen en had zijn zwaard te pakken gekregen, waarmee hij op Druss afkwam. Die stond met zijn armen over elkaar gekruist te wachten. 
'Nee,' zei Pinar. 'Steek je zwaard weer in de schede, Dorian.' 
'Maak dat je wegkomt of pak je wapen,' zei Dorian. 'Ik heb genoeg van deze spelletjes. Jij vindt jezelf een krijger, opa? Laat ons dan maar eens zien hoe je met die bijl vecht. Want als je dat niet doet, kun je dadelijk via je buik ademhalen.' 
'Jongen,' zei Druss met kille blik, 'bedenk goed wat je waagt. Vergis je niet, als je me uitdaagt, overleef je het niet. Dat is geen mens ooit gelukt.' De woorden klonken zacht, maar niemand die aan de oude man twijfelde. 
Behalve Dorian. 'Dat zullen we nog wel eens zien. Kom op met die bijl!' 
Druss haalde Snaga uit zijn foedraal en zijn grote hand sloot zich om de zwarte steel. Dorian viel aan. 
En was er geweest. Hij lag op de grond, zijn hoofd half van zijn romp gehakt. Druss sloeg Snaga diep in de aarde om het bijlblad van bloed te reinigen terwijl Pinar stomverbijsterd toekeek. Dorian was geen geweldige zwaardvechter geweest, maar hij was goed geoefend. Toch had de oude man zijn flitsende zwaard opzij geslagen en was in één vloeiende beweging tot de tegenaanval overgegaan - alles zonder een stap te verzetten. Pinar keek naar het lijk van zijn vroegere makker. Was maar in de Dros gebleven, dacht hij. 
'Dit heb ik niet gewild,' zei Druss, 'maar ik heb hem duidelijk gewaarschuwd. Het is zijn eigen schuld.' 
'Ja,' zei Pinar. 'Mijn verontschuldigingen voor de manier waarop ik net over je praatte. Je zult een geweldige steun voor ons zijn, denk ik. Neem me niet kwalijk, ik moet hen helpen om het lijk weg te dragen. Wil je dadelijk iets met me drinken?' 
'Ik zie je dadelijk wel aan de bar,' zei Druss. 
De lange jongeman met het donkere haar die als tweede met Druss had moeten worstelen, kwam op hem toe toen hij tussen de mensen door liep. 
'Neem me niet kwalijk, meneer,' zei hij. 'Het spijt me wat Dorian wilde doen. Hij is een driftkop. Altijd al geweest.' 
'Nu niet meer,' zei Druss. 
'Er zal geen bloedvete komen,' zei de man. 
'Mooi. Een man met vrouwen dochters hoort zijn kalmte te bewaren. De man was een dwaas. Ben jij een vriend van de familie?' 
'Ja. Ik heet Hagir. Onze boerderijen grenzen aan elkaar. We zijn ... waren buren.' 
'Dan hoop ik dat je ervoor zult zorgen dat zijn vrouw met van alles geholpen wordt als je thuiskomt.' 
'Ik ga niet naar huis. Ik ga terug naar de Dros.' 
'Waardoor ben je van gedachten veranderd?' 
'Met alle respect, maar dat kwam door u, meneer. Ik denk dat ik weet wie u bent.' 
'Neem je eigen beslissingen, wentel die niet op mij af. Ik wil goede soldaten in Dros Delnoch, maar ik wil ook mannen die er niet vandoor gaan.' 
'Ik ben niet vertrokken omdat ik bang was. Ik had alleen mijn buik vol van die idiote dienstvoorschriften. Maar als mannen zoals u bereid zijn om daar te vechten, blijf ik ook.' 
'Mooi. Kom dadelijk samen met mij iets drinken. Nu ga ik eerst een heet bad nemen.' Druss drong tussen de mannen in de deuropening door en liep naar binnen. 
'Ga je echt terug, Hagir?' vroeg een van de mannen. 
'Ja. Ja, dat doe ik.' 
'Maar waarom?' wilde een ander weten. 'Er is niets veranderd. Behalve dat we op rapport geslingerd en waarschijnlijk gegeseld zullen worden.' 
'Het komt door hem - hij gaat erheen. De Kapitein van de Bijl.' 
'Druss! Was dat Druss?' 
'Ja, ik ben er zeker van.' 
'Het is gewoon afschuwelijk!' zei een ander. 
'Wat bedoel je, Somin?' vroeg Hagir. 
'Dorian - Druss was Dorians held. Herinner je je niet meer dat hij het altijd over hem had? Druss voor en Druss na. Het is de enige reden dat hij in het leger is gegaan - om net zo te worden als Druss, en hem misschien wel te ontmoeten.' 
'Nou, die laatste wens is in vervulling gegaan,' zei Hagir somber. 

Druss, de donkerharige Pinar, de lange Hagir en Somin met zijn bolle gezicht zaten aan een hoektafeltje in de gelagkamer van de herberg. Om hen heen had zich een groep mensen verzameld, aangetrokken door de legendarische verhalen over de grijze oude man. 
'Iets meer dan negenduizend, zeg je. Hoeveel boogschutters?' 
Dun Pinar wuifde met zijn hand. 'Niet meer dan zeshonderd, Druss. Verder zijn er resten van onderdelen bereden lansiers, voetvolk, piekeniers en genietroepen. Het grootste deel van het garnizoen bestaat uit vrijwilligers, boeren van de Sentranvlakte. Ze staan hun mannetje wel.' 
'Als ik me goed herinner,' zei Druss, 'is de eerste muur vierhonderd passen lang en twintig breed. Daar moet je duizend boogschutters op hebben. En ik bedoel niet gewoon mensen met bogen. We hebben mannen nodig die een doel vanaf honderd pas afstand kunnen raken.' 
'Die hebben we gewoon niet,' zei Pinar. 'Een voordeel is wel dat we over bijna duizend Legioenruiters beschikken.' 
'Eindelijk eens wat goed nieuws. Wie voert hen aan?' 
'Gan Hogun.' 
'Dezelfde Hogun die de Sathuli bij Corteswain verpletterde?' 
'Ja,' zei Pinar met trots in zijn stem. 'Een kundig militair, die een strikte discipline handhaaft, maar door zijn mannen op handen wordt gedragen. Alleen moet gan Orrin niet veel van hem hebben.' 
'Dat was te verwachten,' zei Druss. 'Maar dat is een kwestie die we in Delnoch zullen regelen. Hoe zit het met de voorraden?' 
'Daar hebben we een paar problemen. We hebben voldoende voedsel voor een jaar en we hebben nog drie bronnen ontdekt, eentje helemaal bij de donjon. We hebben bijna zeshonderdduizend pijlen, ontelbare werpspiesen en enkele honderden extra maliënkolders. 
Maar het grootste probleem is de stad zelf. Die heeft zich van muur drie tot muur zes uitgebreid, honderden gebouwen van muur tot muur. Nergens zijn nog stukken open terrein, Druss. Als de vijand eenmaal over muur zes heen is, kunnen ze overal dekking vinden, helemaal tot aan de donjon.' 
'Daar zullen we ons ook mee bezig houden wanneer ik daar ben. Zitten er nog steeds vogelvrij en in Skultik?' 
'Natuurlijk. Wanneer zijn die daar niet geweest?' antwoordde Pinar. 
'Hoeveel?' 
'Dat is moeilijk te zeggen. Vijf, zeshonderd misschien.' 
'Hebben ze een aanvoerder, dat je weet?' 
'Dat is ook weer moeilijk te zeggen,' zei Pinar. 'Er gaan geruchten dat de grootste bende door een jonge edelman wordt geleid. Maar je weet hoe het met deze geruchten is. Elke bendeleider was vroeger edelman of prins. Maar waarom vraag je dat allemaal?' 
'Omdat ik denk dat het boogschutters zijn,' zei Druss. 
'Maar je kunt nu niet naar Skultik gaan, Druss. Wie weet wat je zou overkomen. Ze zouden je misschien wel doden.' 
'Dat is waar. Er zou van alles kunnen gebeuren. Mijn hart kan stil blijven staan, mijn lever kan het laten afweten. Ik kan zwaar ziek worden. Maar een mens kan zich niet zijn hele leven druk maken over wat hem onverwacht kan overkomen. Ik heb boogschutters nodig en in Skultik zijn boogschutters. Zo simpel liggen de zaken, jongen.' 
'Zo simpel liggen ze juist niet. Stuur er iemand anders heen. Jij bent te waardevol om je op deze manier kwijt te raken,' zei Pinar terwijl hij de oude man bij zijn arm greep. 
'Ik ben te lang gewend geweest om zelf de koe bij de horens te vatten om dat nu te veranderen. Recht op je doel af gaan heeft het meeste succes, Pinar. Geloof me. En daar komt nog iets bij, wat ik je later wel eens zal vertellen.
Goed,' zei hij terwijl hij met zijn rug tegen de bar leunde en de verzamelde mannen aankeek, 'jullie weten wie ik ben en waar ik heenga. Laat ik de zaken duidelijk stellen: velen van jullie zijn weglopers, sommigen uit angst, anderen zijn ontmoedigd. Maar één ding moeten jullie goed begrijpen: wanneer Ulric Dros Delnoch inneemt, zal het gebied van de Drenai in handen van de Nadir komen. Jullie boerderijen zullen boerderijen van de Nadir worden. Jullie echtgenoten vrouwen van de Nadir. Er zijn een paar dingen waarvoor een man niet kan weglopen. Ik weet het. In Dros Delnoch riskeren jullie de dood. Maar alle mensen moeten eens sterven. Zelfs Druss. Zelfs Karnak de Eenogige. Zelfs de Bronzen Graaf. 
Een man heeft vele dingen in zijn leven nodig om het draaglijk te maken. Een goede echtgenote. Zoons en dochters. Kameraadschap. Warmte. Eten en onderdak. Maar meer nog dan dit alles moet hij in staat zijn om te kunnen zeggen dat hij een man is. 
En wat is een man? Dat is iemand die weer opstaat wanneer het leven hem tegen de grond heeft geslagen. Dat is iemand die zijn vuist tegen de hemel opheft wanneer een storm zijn gewassen heeft vernield - en vervolgens zaait hij opnieuw: En opnieuw: Een man laat zich niet klein krijgen door de wrede spelingen van het lot. Zo'n man zal misschien nooit winnen. Maar wanneer hij zichzelf in de spiegel bekijkt, kan hij trots zijn op wat hij ziet. Want hoe laag hij ook mag staan in de orde der dingen - boer, lijfeigene of ontheemde - hij is onoverwinnelijk. 
En wat is de dood? Een eind aan alle problemen. Een eind aan de strijd en de angst. 
Ik heb vele gevechten geleverd. Ik heb veel mannen zien sneuvelen. En vrouwen ook. Over het algemeen vielen ze met opgeheven hoofd. 
Denk aan dit alles wanneer jullie een beslissing nemen over jullie toekomst.' 
De doordringende blauwe ogen van de oude man namen de gezichten van de mensen een voor een op terwijl hij hun reactie peilde. En hij wist dat hij hen voor zich gewonnen had. Het was tijd om te gaan. 
Hij nam afscheid van Pinar en de rest, betaalde de rekening in weerwil van de protesten van de herbergier en vertrok naar Skultik. Hij was boos terwijl hij voortliep en de ogen in zijn rug voelde van de mensen die de herberg waren uitgelopen om hem na te kijken. Hij was boos omdat hij wist dat zijn speech één en al leugen was geweest, en hij was een waarheidlievend mens. Het leven, wist hij, kreeg heel wat mensen klein. Mannen, zo sterk als een eik, kwijnden weg als hun vrouw stierf, of lieten haar in de steek terwijl hun kinderen ziek waren of honger leden. Andere sterke mannen stortten in wanneer ze een arm kwijtraakten; of nog erger, als ze lam of blind werden. Iedere man had zijn breekpunt, hoe sterk zijn geest ook was. Ergens diep binnen in hem zat een gebrek dat alleen de wispelturige wreedheid van het lot kon vinden. De kracht van een man werd uiteindelijk geboren uit de kennis van zijn eigen zwakheid, wist Druss. 
Zijn eigen angst was dat hij uiteindelijk kinds zou worden. Bij de gedachte alleen rilde hij al. Had hij in de Skodabergen werkelijk die stem gehoord, of was het alleen zijn eigen angst geweest die zich binnen in hem had geroerd? 
De Legendarische Druss. De machtigste man van zijn tijd. Een moordmachine, een krijger. En waarom? 
Omdat hij nooit de moed had gehad om boer te worden, zei Druss tegen zichzelf. 
Toen lachte hij en zette alle sombere gedachten en twijfel aan zichzelf van zich af. Het was een gave dat hij dat kon. 
De dag leek veelbelovend. Er kon gewoon niets mis gaan, had hij het gevoel. Als hij de gebaande paden zou volgen, zou hij ongetwijfeld vogelvrijen tegenkomen. Een oude man, helemaal alleen, was niet te versmaden. Als hij ongemerkt - en zonder aangehouden te worden - door het woud zou kunnen trekken, vormden die vogelvrij en wel een heel zielig stelletje. 
Het woud werd dichter, nu hij de uitlopers van Skultik bereikte. Reusachtige, knoestige eiken, gracieuze wilgen en slanke iepen vlochten hun takken door elkaar voor zover het oog reikte - en nog een heel stuk verder, wist Druss. 
De middagzon wierp bundels glinsterend licht tussen de takken door en de wind voerde het geklater van watervalletjes in verborgen beekjes met zich mee. De omgeving was betoverend mooi. 
Links van hem onderbrak een eekhoorn zijn speurtocht naar voedsel en keek behoedzaam naar de oude man die langs liep. Een vos hield zich schuil tussen het struikgewas en een slang gleed onder een omgevallen boomstam toen hij naderbij kwam. Boven zijn hoofd zongen de vogels, een koor vol geluiden van het leven. 
De hele lange middag liep Druss verder terwijl hij zo nu en dan in een lied uitbarstte; luidruchtige, gewaagde versies van strijdliederen van tientallen volkeren. Tegen de avondschemering werd hij zich ervan bewust dat hij beloerd werd. 
Hoe hij dat voelde, kon hij nooit uitleggen. Een gespannen gevoel in de huid van zijn nek, een groeiend bewustzijn dat zijn rug een enorm doelwit bood. Hoe het ook kwam, hij had geleerd om in deze situaties op zijn zintuigen te vertrouwen. Hij maakte Snaga los in het foedraal. 
Enkele ogenblikken later kwam hij op een open plek tussen een groepje beukenbomen, slank en kaarsrecht tegen de eiken op de achtergrond. In het midden van de open plek zat een jongeman op een omgevallen boomstam. Hij was gekleed in een zelf geweven groene tuniek en een bruine leren broek. Op zijn dijen had hij een slagzwaard liggen en naast hem stond een lange handboog en een koker met pijlen. 
'Dag, opa,' zei hij toen Druss naderbij kwam. Lenig en sterk, zag Druss met een krijgers oog toen de man met een katachtige gratie ging staan, zijn zwaard in zijn hand. 
'Goeiedag, jochie,' zei Druss terwijl hij links van hem een beweging in het struikgewas zag. Rechts van hem klonk het geruis van kleding die langs takken streek. 
'En wat brengt je naar ons heerlijke woud?' vroeg de jongeman. 
Druss liep op zijn gemak naar de dichtstbijzijnde beuk en ging zitten, waarbij hij met zijn rug tegen de bast leunde. 'Een verlangen naar eenzaamheid,' zei hij. 
'Ach ja, eenzaamheid! En nu heb je gezelschap. Misschien is het vandaag je geluksdag niet.' 
'De ene dag is net zo gelukkig als de andere,' zei Druss glimlachend tegen de ander. Waarom vraag je je vrienden niet of ze er ook bij komen? Het moet niet prettig zijn om tussen die natte bosjes te liggen.' 
Wat onheus van mij, en gelijk heb je. Eldred, Ring, komen jullie even met onze gast kennismaken.' 
Schaapachtig baanden twee andere jongemannen zich een weg door het groen en gingen naast de eerste staan. Beiden droegen ze eenzelfde groene tuniek en leren broek. 'Nu zijn we er allemaal,' zei de eerste. 
'Behalve die man met de baard en de handboog,' zei Druss. 
De jongeman lachte. 'Kom maar te voorschijn, Jorak. Het schijnt dat niets die ouwe hier ontgaat.' Een vierde man kwam tussen de struiken uit. Hij was enorm - een hoofd groter dan Druss - en zo breed als een os. Zijn boog leek een kinderspeeltje in zijn reusachtige handen. 
'Nu, beste heer, zijn we er allemaal. Wil je zo vriendelijk zijn om ons al je kostbaarheden af te staan, want we hebben haast. In het kamp wordt een hert geroosterd, en er zijn zoete nieuwe aardappelen, bestrooid met munt. Ik wil beslist niet te laat komen.' Hij glimlachte bijna verontschuldigend. 
Druss trok zijn machtige benen onder zich en kwam overeind terwijl zijn blauwe ogen glinsterden bij het vooruitzicht van de strijd. 'Als je mijn beurs wil, zul je die moeten verdienen,' zei hij. 
'Wel verdomme!' zei de jongeman glimlachend en ging weer zitten. 'Ik zei het wel, Jorak, dat deze oude man er als een krijger uitzag.' 
'En ik zei je toch dat we hem gewoon hadden moeten neerschieten om hem van zijn beurs te beroven,' zei Jorak. 
'Da's niet sportief,' zei de eerste. Hij wendde zich weer tot Druss. 'Luister, opa, het zou lomp van ons zijn om je vanaf een afstand neer te schieten en daarom zitten we met een flink probleem. We moeten je beurs hebben, snap je? Daar zijn we tenslotte rovers voor, niet?' Hij zweeg even, dacht diep na, en ging verder. 'Het is duidelijk dat je niet rijk bent, dus wat we je af zullen pakken is zo weinig dat het nauwelijks waard is om er veel moeite voor te doen. Als we eens kop of munt gooiden? Als jij wint, mag je je geld houden, als wij winnen, nemen we het je af. En ik nodig je uit voor een gratis maaltijd. Geroosterd hert! Wat zeg je daarvan?' 
'Wat vinden jullie ervan dat ik jullie beurzen én een maaltijd krijg als ik win?' vroeg Druss. 
'Hola, hola, oude heer! Niet meteen zo vrijmoedig worden wanneer we vriendelijk proberen te zijn. Goed, wat vind je hiervan? De eer moet natuurlijk gered worden. Wat zou je zeggen van een klein robbertje vechten met Jorak hier? Je ziet er behoorlijk sterk uit en hij staat zijn mannetje op de blote vuist.' 
'Afgesproken!' zei Druss. 'Wat zijn de spelregels?' 
'Spelregels? Wie aan het eind nog overeind staat, wint. En wij nodigen je uit voor de maaltijd, of je nu wint of verliest. Ik mag je eigenlijk wel- je doet me aan mijn grootvader denken.' 
Druss grinnikte breed, stak zijn handen in zijn reistas en haalde er zijn zwarte handschoenen uit. 'Dat vind je toch niet erg, hè, Jorak?' vroeg hij. 'Die oude huid op mijn knokkels, die barst nogal gauw.' 
'Vooruit, dan hebben we het maar achter de rug,' zei Jorak terwijl hij naar voren kwam. 
Druss zette een paar stappen in zijn richting terwijl hij naar de ontzaglijk brede schouders van de man keek. Jorak deed een uitval met een rechtse hoek. Druss dook eronderdoor en plaatste zijn eigen rechtervuist in de buik van de ander. Een golf lucht kwam met een zucht uit de mond van de reus. Terwijl Druss een stap achteruit deed, schoot zijn vuist bliksemsnel naar de kaak en Jorak sloeg voorover tegen de grond. Er ging een rilling door hem heen en toen lag hij stil. 
'Die jeugd van tegenwoordig,' zei Druss triest. 'Geen greintje uithoudingsvermogen!' 
De jonge leider grinnikte. 'Jij wint, Vadertje Tijd. Maar luister, geef me de kans om je ergens de loef in af te steken, met het oog op mijn snel slinkende prestige. Laten we eens wedden; mijn beurs tegen de jouwe dat ik een betere boogschutter ben.' 
'Dat kun je geen eerlijke weddenschap meer noemen, jochie. Dat geef ik zo ook wel toe. Maar ik zal met je wedden: raak de stam van de boom achter me met één pijl en ik betaal.' 
'Kom nou zeg, daar is geen kunst aan! Nog geen vijftien passen en de stam is drie handen breed.' 
'Probeer het maar eens,' drong Druss aan. 
De jonge bandiet haalde zijn schouders op, pakte zijn boog en haalde een lange pijl uit zijn koker van hertenleer. In een vloeiende beweging trokken zijn sterke vingers de pees achteruit en lieten de schacht los. Toen de boog van de bandiet terugsprong, trok Druss Snaga en de bijl schoot fluitend door de lucht in een glinsterende boog van wit licht. De pijl van de bandiet versplinterde toen de bijl hem trof. De jongeman knipperde met zijn ogen en slikte. 'Ik had graag willen betalen om dat te mogen zien,' zei hij. 
'Dat zal ook gebeuren!' zei Druss. 'Waar is je beurs?' 
'Helaas,' zei de jongeman terwijl hij een buidel van zijn gordel trok, 'hij is leeg. Maar de beurs mag je hebben, zoals we hebben afgesproken. Waar heb je die truc geleerd?' 
'Jaren geleden, in Ventria.' 
'Ik heb vroeger heel wat staaltjes met de bijl gezien, maar dit grenst aan het ongelooflijke. Ik heet Boogman.' 
'Ik ben Druss.' 
'Dat had ik al in de gaten. Daden spreken vaak duidelijker dan woorden.'