9


Het woud had een tijdloze schoonheid die Druss' krijgsmansziel ontroerde. Betovering hing in de lucht. Knoestige eiken werden zwijgende schildwachten in het zilveren maanlicht, majesteitelijk, onsterfelijk en onverzettelijk. Wat gaven zij om de oorlogen der mensen? Een lichte bries fluisterde tussen de ineengestrengelde takken boven het hoofd van de oude man door. Een omgevallen boomstam baadde in een bundel maanlicht, waardoor die een ogenblik lang van een vluchtige schoonheid leek. Een eenzame das, gevangen in het licht, schuifelde weg tussen het struikgewas. 
Een schor lied klonk op van de mannen rond het laaiende kampvuur en Druss vloekte zachtjes. Opeens was het woud weer gewoon woud en de eiken enorme bomen. Boogman kwam naar hem toelopen met twee leren drinkbekers en een wijnzak. 
'Eerste kwaliteit Ventriaanse wijn,' zei hij. je haar wordt er gewoon weer zwart van.' 
'Daar teken ik voor,' zei Druss. 
De jongeman schonk Druss' beker vol en daarna die van zichzelf. je kijkt een beetje melancholiek, Druss. Ik dacht dat het vooruitzicht van een volgende roemrijke slag je juist zou opbeuren.' 
'Je mannen zijn de slechtste zangers die ik de afgelopen twintig jaar heb gehoord. Ze vermoorden dat lied gewoon,' antwoordde Druss terwijl hij met zijn rug tegen een eik leunde en voelde hoe de wijn de spanning binnen in hem verminderde. 
'Waarom ga je naar Delnoch?' vroeg Boogman. 
'Maar een troep gevangengenomen Sathuli was nog erger. Ze bleven hetzelfde verdomde couplet tot in den treure herhalen. Uiteindelijk hebben we hen vrijgelaten - als ze zo zongen wanneer ze thuis waren, dachten we, dan zouden ze de vechtlust van hun stam binnen een week de nek hebben omgedraaid.' 
'Luister eens hier, beste man,' zei Boogman, 'ik laat me niet zo gemakkelijk om de tuin leiden. Geef me eens antwoord - wat je maar wilt! Vertel me desnoods een leugen, maar zeg me waarom je op weg bent naar Delnoch.' 
'Waarom wil je dat weten?' 
'Het fascineert me. Zelfs een blinde kan zien dat Delnoch zal vallen en jij hebt meer dan genoeg ervaring om de feiten op hun waarde te schatten. Dus waarom ga je er dan toch heen?' 
'Heb je er ook maar enig idee van, jochie, bij hoeveel van zulke zogenaamde verloren zaken ik in de afgelopen veertig jaar betrokken ben geweest?' 
'Ontzettend weinig,' zei Boogman. 'Anders zou je er hier niet over zitten vertellen.' 
'Helemaal mis. Op grond waarvan bepaal je of een slag verloren is? Aantallen, strategische voordelen, posities? Allemaal scheten in een netje. Uiteindelijk komt het allemaal neer op de bereidheid van de mensen. Het grootste leger zal nog verliezen wanneer de bereidheid van de soldaten om te sterven kleiner is dan de wil om te winnen.' 
'Loze kreten,' snoof Boogman. 'Ga iets dergelijks maar in de Dros vertellen. Die dwazen daar zullen het voor zoete koek slikken.' 
'Eén man tegen vijf, en die ene is nog gehandicapt ook,' zei Druss kalm. 'Op wie zou jij je geld zetten?' 
'Ik begrijp waar je heen wilt. Als die ene nu eens Karnak de Eenogige was. 
'Ja? Nou, dan zou ik mijn geld op hem zetten. Maar hoeveel Karnaks zijn er in Dros Delnoch?' 
'Wie weet? Zelfs Karnak was ooit een onbekende. Hij vestigde zijn naam op een bloedig slagveld. Er zullen vele helden geboren zijn als Dros Delnoch achter de rug is.' 
'Dus je geeft het toe? De Dros is ten dode opgeschreven,' zei Boogman met een triomfantelijk gegrinnik. "'Achter de rug is", zei je.' 
'Verdomme, man! Leg me geen woorden in de mond,' snauwde Druss terwijl hij in stilte zichzelf vervloekte. Waar ben je nu, Sieben, dacht hij. Nu ik je nodig heb met je listigheid en je gladde tong. 
'Probeer me dan niet iets op de mouw te spelden alsof ik een dwaas ben. Geef toe dat de Dros ten dode opgeschreven is.' 
'Zoals je net zelf hebt gezegd, kan zelfs een blinde dat zien,' gaf Druss toe. 'Maar dat kan me geen donder schelen, jochie. Tot op het moment dat ze me daadwerkelijk neerslaan, zal ik steeds op een overwinning rekenen. En de oorlogsgoden zijn op z'n zachtst gezegd wispelturig. Aan welke kant sta jij?' 
Boogman glimlachte en vulde beide bekers nog een keer. Hij zweeg een poosje terwijl hij genoot van de wijn en het onbehagen van de oude man. 
'Nou?' zei Druss. 
'Nu komen we eindelijk ter zake,' antwoordde Boogman. 
'Hoezo ter zake?' zei Druss, die zich weinig op zijn gemak voelde onder de doordringende cynische blik van de jonge boogschutter. 
'De reden voor dit bezoek aan mijn woud,' zei Boogman en hij glimlachte open en vriendelijk terwijl hij zijn armen spreidde. 'Kom nou, Druss, ik heb te veel respect voor je om er nog langer omheen te draaien. Jij wilt mijn mannen voor die krankzinnige strijd van je. En het antwoord is nee. Maar drink gewoon lekker door van de wijn.' 
'Ben ik zo doorzichtig?' vroeg de oude krijger. 
'Wanneer de Legendarische Druss aan de vooravond van het Einde een tocht door Skultik maakt, doet hij dat niet om eikeltjes te zoeken.' 
'Verlang jij dan verder niets in dit leven?' vroeg Druss. 'Je slaapt in een hut van gevlochten takken en je eet wanneer je voldoende wild kunt vinden. Lukt dat niet, dan lijd je honger. In de winter bibber je van de kou. In de zomer kruipen de mieren door je kleren en zit je onder de luizen. Jij bent niet voor een dergelijk leven geboren.' 
'We zijn helemaal niet voor het leven geboren, ouwe jongen. We krijgen het in de schoot geworpen. We leven het. En er komt een eind aan. Maar ik ga mijn leven niet aan zo'n bloeddorstige krankzinnigheid van jou vergooien. Dergelijke heldendaden laat ik over aan mannen zoals jij. Alle jaren van je leven heb je in de ene smerige oorlog na de andere gevochten. En wat is er veranderd? Is het niet bij je opgekomen dat we nu een deel van een machtig rijk zouden zijn en dat dát zich over de Nadir zorgen moest maken als je de Ventrianen vijftien jaar geleden niet bij de Skelnpas had verslagen?' 
'De vrijheid is de moeite waard om ervoor te vechten,' zei Druss. 
'Waarom? Niemand kan de vrijheid van de mensenziel afpakken.' 
'Onafhankelijkheid dan?' probeerde Druss. 
'Onafhankelijkheid wordt alleen maar op haar waarde geschat wanneer zij bedreigd wordt, dus de bedreiging ervan accentueert de waarde alleen maar. We zouden de Nadir dankbaar moeten zijn omdat ze de waarde van onze onafhankelijkheid benadrukken.' 
'Ik kan je niet meer volgen, verdomme, jij met je mooie woorden. Je bent net een van die politici in Drenan, zo opgeblazen en vol lucht als een zieke koe. Kom me niet vertellen dat mijn leven zinloos is geweest, dat pik ik niet! Ik heb van een beste vrouw gehouden en ben altijd trouw geweest aan mijn principes. Ik heb nooit iets wreeds gedaan of iets waarvoor ik me zou moeten schamen.' 
ja, maar weet je, Druss, niet alle mannen zijn zoals jij. Ik heb geen enkele kritiek op jouw principes, zolang je ze maar niet aan mij probeert op te dringen. Ik hecht er geen waarde aan. Ik zou nogal schijnheilig zijn, een vogelvrije struikrover met principes.' 
'Waarom heb je me dan niet gewoon door Jorak laten neerschieten?' 
'Zoals ik al zei, dat zou onsportief geweest zijn. Een gebrek aan stijl hebben gehad. Maar een andere keer, wanneer ik het kouder zou hebben gehad, of in een slecht humeur was geweest...' 
'Je bent een edelman, hè?' zei Druss. 'Een rijkeluiszoontje dat struikrovertje speelt. Waarom zit ik hier eigenlijk nog met je te praten?' 
'Omdat je mijn boogschutters nodig hebt.' 
'Nee. Dat plan heb ik al laten varen,' zei Druss terwijl hij de in het groen geklede bandiet zijn beker toestak. 
Boogman schonk hem vol en opnieuw lag er een cynische glimlach rond zijn mond. 'Laten varen? Nonsens. Ik zal je eens vertellen wat je denkt. Je blijft nog een tijdje met me zitten debatteren, biedt me soldij en een amnestie voor mijn misdaden. Als ik weiger, zul je me doden om daarna te proberen of je mijn mannen met hetzelfde aanbod over de streep kunt trekken.' 
Druss was verbijsterd, maar op zijn gezicht was daar niets van te lezen. 'Doe je nu ook al aan gedachten lezen?' vroeg hij, nippend van zijn wijn. 
'Je bent te eerlijk, Druss. En ik mag je graag. Daarom wil ik je er ook op wijzen dat Jorak daar met een pijl op zijn boogpees achter de struiken staat.' 
'Dan heb ik verloren,' zei Druss. 'Hou jij je boogschutters maar.' 
'Tut, tut, beste man, ik had niet verwacht dat de Legendarische Druss het hoofd zo snel zou laten hangen. Laat ons je aanbod eens horen.' 
'Ik heb geen tijd voor spelletjes. Ik heb ooit een vriend gehad die net zo was als jij, Sieben de Sagenmeester. Hij kon de hele dag door blijven kletsen en je ervan overtuigen dat de zee uit zand bestond. Ik heb nooit een debat van hem kunnen winnen. Hij beweerde ook altijd dat hij geen principes had - en net als jij loog hij.' 
'Hij was de dichter die de Sage schreef. Hij maakte je onsterfelijk,' zei Boogman zacht. 
'Ja,' antwoordde Druss terwijl zijn gedachten vele jaren teruggingen. 
'Heb je je vrouw werkelijk over de hele wereld nagejaagd?' 
'Dat deel was in ieder geval waar. We trouwden toen we nog heel jong waren. Toen werd mijn dorp overvallen door een slavenhaler, Harib Ka, die haar aan een oosterse koopman verkocht. Tijdens de aanval was ik in de bossen aan het werk, maar ik ben hen achterna gegaan. Uiteindelijk kostte het me zeven jaar, en toen ik haar eindelijk vond, leefde ze samen met een andere man.' 
'Wat is er met hem gebeurd?' vroeg Boogman zacht. 
'Hij is gestorven.' 
'En zij is met je mee teruggegaan naar Skoda.' 
'Ja. Ze hield van me. Eerlijk en oprecht.' 
'Een interessante toevoeging aan je sage,' zei Boogman. 
Druss grinnikte. 'Ik word kennelijk behoorlijk melancholiek op mijn ouwe dag. Gewoonlijk praat ik niet zoveel over het verleden.' 
'Wat is er met Sieben gebeurd?' vroeg de struikrover. 
'Hij is bij Skeln gesneuveld.' 
'Waren jullie dik bevriend?' 
'We waren net twee broers.' 
'Ik kan me niet voorstellen waarom ik je aan hem doe denken,' zei Booggman. 
'Misschien omdat jullie allebei een duister geheim met jullie meedragen.' 'Misschien,' gaf de vogelvrije toe. 'Maar goed, laat je aanbod maar eens horen.' 
'Amnestie voor iedereen en vijf gouden raq de man.' 
'Dat is te weinig.' 
'Het is mijn uiterste bod. Ik ga niet hoger.' 
'Je aanbod moet als volgt luiden: een amnestie, vijf gouden raq per man voor alle zeshonderdtwintig boogschutters en de afspraak dat we mogen vertrekken met ons geld en onze amnestie, voorzien van het zegel van de graaf, wanneer muur drie gevallen is.' 
'Waarom muur drie?' 
'Omdat dat het begin van het einde is.' 
'Je bent een klein strateegje, nietwaar?' 
'Zo zou je het kunnen noemen. Tussen haakjes, wat vind je van vrouwelijke krijgers?' 
'Ik heb er heel wat gekend. Waarom vraag je dat?' 
'Ik zal er een meebrengen.' 
'O? En wat voor verschil zou dat maken, zo lang ze maar een boog kan hanteren?' 
'Ik zei niet dat het enig verschil maakte. Ik vond alleen dat ik het even moest zeggen.' 
'Is er iets met deze vrouw wat ik zou moeten weten?' vroeg Druss. 
'Alleen dat ze een doder is,' zei Boogman. 
'Dan is ze geknipt en zal ik haar met open armen verwelkomen.' 
'Dat zou ik je niet willen aanraden,' zei Boogman zacht. 
'Zorg dat jullie over veertien dagen in Delnoch zijn en ik zal jullie allemaal met open armen verwelkomen.' 

Roek werd wakker en zag de zon van een nieuwe dag boven de toppen van de bergen in de verte uitkomen. Zijn lichaam paste zich na zijn droomloze slaap snel aan. Hij rekte zich uit en gleed onder het dek vandaan, waarna hij naar het venster van de torenslaapkamer liep. Op de binnenplaats beneden verzamelden de Dertig hun rijdieren, grote paarden met kortgeknipte manen en vlechten in hun staart. Afgezien van het geluid van de stalen hoeven op de kinderkopjes hing er een spookachtige stilte over het hele tafereel. Geen van de mannen zei een woord. Roek huiverde. 
Vitae kreunde in haar slaap en strekte een arm uit over het brede bed. Roek keek hoe de mannen beneden hun wapenrusting controleerden en hun zadelriemen strakker aantrokken. Vreemd, vond hij. Waar zijn de grappen, het gelach, alle geluiden die soldaten gewoonlijk maakten wanneer ze zich op de strijd voorbereidden? Grappen om de angst te overstemmen, vloeken om de spanning te breken? 
Serbitar verscheen, een witte mantel over zijn zilveren wapenrusting en een zilveren helm over de vlechten van zijn witte haar. De Dertig salueerden voor hem. Roek schudde zijn hoofd. Het was griezelig. Precies tegelijk: alsof hij hetzelfde saluut in dertig spiegels zag. 
Virae opende haar ogen en geeuwde. Ze rolde zich om en zag Roeks rug afgetekend tegen de ochtendzon. Ze glimlachte. 
'Je buikje is langzamerhand alleen nog maar een herinnering,' zei ze. 'Spot er maar mee,' zei hij glimlachend. 'Maar je moet je haasten, tenzij je in je blootje voor het front van dertig krijgers wil verschijnen. Ze staan allemaal al klaar op de binnenplaats.' 
'Het is een goede manier om erachter te komen of ze menselijk zijn,' zei ze terwijl ze overeind ging zitten. 
Roek maakte zijn ogen met moeite van haar lichaam los. je hebt een merkwaardige uitwerking op me,' zei hij terwijl hij haar in de ogen keek. 'Door jou krijg ik altijd op de verkeerde momenten zin om te vrijen. Ga je aankleden, vooruit.' 

Op de binnenplaats ging Serbitar zijn mannen voor in gebed, een stille samensmelting van hun geesten. Vintar bekeek de jonge albino vol genegenheid, tevreden dat hij zich zo snel aan de verantwoordelijkheden van het leiderschap had aangepast. 
Serbitar beëindigde het gebed en liep terug naar de toren. Hij voelde zich vreemd - uit zijn evenwicht. Hij liep de stenen wenteltrap op naar de torenslaapkamer terwijl hij moest glimlachen bij de herinnering aan zijn belofte aan de lange Drenai en zijn vrouw. Het zou zo veel makkelijker zijn geweest om te Spreken dan deze treden op te klimmen om te kijken of ze klaar waren. Hij klopte op de met ijzer beslagen deur. Roek opende hem en vroeg hem binnen te komen. 
'Ik zie dat jullie al klaar staan,' zei hij. 'Wij komen er zo aan.' 
Serbitar knikte. 'De Drenai hebben contact gemaakt met de Nadir.' 
'Zijn ze al in Delnoch?' vroeg Roek verontrust. 
'Nee, nee,' antwoordde Serbitar. 'Het Legioen stuitte tijdens een verkenningsexpeditie op hen. Ze hebben zich goed geweerd. Hun leider heet Hogun. Hij is in ieder geval een kundig militair.' 
'Wanneer is dit gebeurd?' 
'Gisteren.' 
'Weer met je krachten gewerkt?' 
'Ja. Vind je dat vervelend?' 
'Het geeft me een onbehaaglijk gevoel, maar alleen omdat ik zelf niet over die talenten beschik.' 
'Een verstandige opmerking, Roek. Je zult het mettertijd allemaal veel makkelijker kunnen aanvaarden, geloof me.' Serbitar boog toen Virae uit de badkamer achter het vertrek kwam. 
'Het spijt me dat ik jullie heb laten wachten,' zei ze. Behalve haar zilveren maliënkolder met bronzen schouderstukken, droeg ze ook een zilveren helm met ravenvleugels en een witte mantel, geschenken van Vintar. Haar blonde haar hing in twee vlechten aan weerszijden van haar gezicht. 
Je lijkt wel een godin,' zei Roek tegen haar. 
Ze voegden zich bij de Dertig op het binnenplein, controleerden hun paarden en reden naast Serbitar en Menahem weg in de richting van de monding van de Drinn. 
'Als we daar zijn,' zei Menahem, 'zullen we op een Lentriaans schip passage naar Dros Purdol boeken. Dat bespaart ons twee weken reizen. Vanaf Purdol reizen we over de rivier en over land, zodat we uiterlijk over vier weken in Delnoch zouden moeten zijn. Ik ben bang dat de strijd al begonnen zal zijn voor we aankomen.' 
Naarmate de uren verstreken werd de rit voor Roek een ware nachtmerrie. Zijn rug zat onder de blauwe plekken en zijn billen waren volkomen gevoelloos toen Serbitar halt liet houden voor een middagpauze. Die was maar kort en de pijn was tegen het vallen van de avond nog veel erger geworden. Ze kampeerden tussen een groepje bomen vlak bij een beekje. Virae viel bijna uit het zadel en de vermoeidheid - intens en verlammend ¨sprak uit elke beweging die ze maakte. Maar ze was voldoende ruiter om eerst haar paard te verzorgen voor ze zich met haar rug tegen een boom op de grond liet zakken. Roek nam er ruim de tijd voor om het schuimige zweet van Lansiers rug en schoften te wrijven. Hij had bepaald geen behoefte om te zitten. Hij legde een deken over het paard heen en liep vervolgens naar de beek. Lansier hield zich net zo goed als de paarden van de priesters, constateerde Roek met trots. Maar hij was nog steeds op zijn hoede in de buurt van de ruin. Het dier had de neiging om zelfs nu nog naar hem te happen. Roek glimlachte toen hij aan die ochtend terugdacht. 
'Een prachtig paard,' had Serbitar gezegd terwijl hij een stap dichterbij had gedaan om de manen te strelen. Lansier hapte naar hem en Serbitar was achteruit gesprongen. 'Mag ik met hem Spreken?' had Serbitar gevraagd. 
'Met een paard?' 
'Het is meer een empathische band. Ik zal hem zeggen dat ik geen kwaad in de zin heb.' 
'Ga je gang.' 
Na een poosje had Serbitar geglimlacht. 'Hij is erg vriendelijk, maar loert op een kans om weer naar me te kunnen happen. Dat is een humeurig paard, vriend.' 
Roek liep terug naar het kamp, waar vier vuren intussen lustig flakkerden terwijl de ruiters hun haverkoeken aten. Gewikkeld in een rode deken sliep Virae onder een boom, haar hoofd op haar witte mantel. Hij liep naar het vuur waar Vintar, Serbitar en Menahem zaten. Arbedark praatte zacht tegen een ander groepje in de buurt. 
'We houden wel een hoog tempo aan,' zei Roek. 'Dat houden de paarden nooit vol.' 
'Eenmaal aan boord kunnen we uitrusten,' zei Serbitar. 'En morgenochtend vroeg zullen we al aan boord van het Lentriaanse schip Ulástrel zijn. Het vaart morgen met het getij uit, vandaar die haast.' 
'Zelfs mijn botten zijn vermoeid,' zei Roek. 'Is er nog nieuws van Delnoch?' 
'Dat zullen we later zien,' zei Menahem glimlachend. 'Het spijt me, vriend Roek, dat ik je op de proef heb gesteld. Het was een vergissing.' 
'Alsjeblieft, laten we dat vergeten - en wat ik daarna zei. Die woorden waren in boosheid gesproken.' 
'Dat is nobel. Voor je hier kwam hadden we het net over de Dros. Wij geloven dat de stad het onder het huidige commando nog geen week zal volhouden. Het moreel is op een dieptepunt en hun commandant, Orrin, kan de last van zijn positie en zijn verantwoordelijkheid niet aan. We hebben een gunstige wind nodig en geen verdere vertragingen.' 
'Je bedoelt dat alles afgelopen zou kunnen zijn voor we daar aankomen?' zei Roek met bonzend hart. 
'Ik denk het niet,' zei Vintar. 'Maar het einde zou wel eens heel nabij kunnen zijn. Vertel me eens, Roegnak, waarom ga jij naar Delnoch?' 
'Ik wil de mogelijkheid dat ik het in een vlaag van verstandsverbijstering doe niet uitsluiten,' zei Roek zonder een vleugje humor. 'Trouwens, misschien verliezen we wel niet. We hebben toch zeker wel een klein kansje?' 'Druss zal er nu snel zijn,' zei Vintar. 'Veel zal afhangen van de manier waarop hij verwelkomd wordt. Als alles goed gaat en de eerste muur is nog steeds niet veroverd, dan zouden wij de krachten van de verdedigers moeten kunnen bundelen, zodat we zeker een maand weerstand kunnen bieden. Ik zie niet in hoe tienduizend man veel langer zouden kunnen standhouden.' 
'Wondwever stuurt misschien versterkingen,' zei Menahem. 
'Misschien,' zei Serbitar. 'Maar dat is niet waarschijnlijk. Zijn ronselaars proberen door het hele land soldaten te werven, maar in feite is het hele leger in Delnoch samengetrokken, met nog eens drieduizend man in Dros Purdol en een laatste duizend in Corteswain. Het was dwaas van Abalayn om deze laatste jaren steeds meer soldaten af te danken en almaar nieuwe handelsverdragen met Ulric te sluiten. Het was gekkenwerk. Als de Nadir ons nu niet zouden aanvallen, dan zou Vagria dat binnenkort wel hebben gedaan. Mijn vader zou het heerlijk hebben gevonden om de Drenai te vernederen. Hij heeft daar jaren over gedroomd.' 
'Je vader?' vroeg Roek. 
'Graaf Drada van Dros Segril. Wist je dat niet?' zei Serbitar. 
'Nee. Maar Segril ligt maar tachtig mijl ten westen van Delnoch. Hij zal toch zeker wel mannen sturen wanneer hij weet dat jij daar bent?' 
'Nee. Mijn vader en ik zijn bepaald geen vrienden; mijn gave werkt hem op zijn zenuwen. Maar wanneer ik word gedood, betekent dat wel een bloedvete tussen hem en Ulric. Dat betekent dat hij zijn strijdkrachten ter beschikking van Wondwever zal stellen. De Drenai zijn daar misschien mee gebaat - maar Dros Delnoch niet.' 
Menahem gooide wat takjes op het vuur en strekte zijn donkere handen naar de vlammen uit. 'Abalayn heeft in ieder geval één ding goed gezien. Deze Lentriaanse Wondwever is fantastisch. Een krijger van de oude stempel, taai, vastbesloten en ter zake kundig.' 
'Er zijn momenten, Menahem,' zei Vintar met een vriendelijke glimlach, 'dat ik eraan twijfel of je je doel zult bereiken. Krijgers van de oude stempel, het mocht wat!' 
Menahem grinnikte breed. 'Ik kan een man bewonderen om zijn bekwaamheden, ook al zet ik een vraagteken bij zijn principes.' 
'Dat kun je inderdaad, mijn jongen. Maar proefde ik net niet een zweem van empathie?' zei Vintar. 
'Dat klopt, vader abt. Maar slechts een zweem, dat kan ik u verzekeren.' 
'Ik hoop het, Menahem. Ik zou je niet al vóór de Reis willen verliezen. Je ziel moet zeker zijn.' 
Roek huiverde. Hij had geen idee waarover ze het hadden en bij nader inzien wilde hij dat ook niet weten. 

De eerste verdedigingslinie van Dros Delnoch was de muur Elbidar, die zich kronkelend over bijna een kwartmijl, dwars in de Delnochpas, uitstrekte. Vanuit het noorden gezien achtenveertig voet hoog, vanuit het zuiden niet meer dan vijf voet; een reusachtige traptrede die in het hart van de berg uit het gescheurde graniet was gehakt. 
Cul Gilad zat tussen twee kantelen en keek somber tussen de spaarzame bomen door naar de noordelijke vlakte. Zijn ogen zochten de trillende horizon in de verte af op zoek naar veelzeggende stofwolken die de invasie aankondigden. Er was niets te zien. Hij kneep zijn donkere ogen tot spleetjes toen hij hoog in de ochtendlucht een adelaar ontdekte. Gilad glimlachte. 
'Vlieg, grote gouden vogel. Leef!' schreeuwde hij. Gilad kwam overeind en rekte zich uit. Zijn benen waren lang en slank, zijn bewegingen vloeiend en gracieus. Zijn nieuwe legerschoenen waren een halve maat te groot en volgestopt met papier. Zijn helm, een wonderlijk ding van brons en zilver, gleed over een oog. Vloekend gooide hij hem op de grond. Ooit zou hij nog eens een strijdlied over de onzinnigheden in het leger schrijven, bedacht hij. Zijn maag knorde en hij keek om zich heen, op zoek naar zijn vriend Bregan die hun middagmaal was gaan halen - bruinbrood met kaas, ongetwijfeld. Eindeloze rijen wagens met voorraden arriveerden dagelijks in Delnoch, maar het middagmaal bestond altijd uit bruinbrood met kaas. Toen hij zijn ogen afschermde, kon hij net de gezette gestalte van Bregan zien die met twee borden en een kruik uit de mess kwam gelopen. Gilad glimlachte. De zachtaardige Bregan. Boer, echtgenoot, vader. Al deze dingen pasten goed bij zijn kalme, vriendelijke karakter. Maar soldaat? 
'Bruinbrood met roomkaas,' zei Bregan glimlachend. 'Dat hebben we pas drie keer gehad en het komt me nu de strot al uit.' 
'Komen er nog steeds karren met voorraden?' vroeg Gilad. 
'Met tientallen tegelijk. Van de andere kant, ik denk dat zij wel het beste zullen weten wat een krijger nodig heeft,' zei Bregan. 'Ik vraag me af hoe Latis en de jongens het maken.' 
'Straks krijgen we wel weer wat nieuwtjes te horen. Sybad krijgt altijd brieven.' 
'Ja. Ik ben hier pas twee weken en nu mis ik mijn gezin al zo,' zei Bregan. 'Ik heb gewoon in een impuls getekend, Gil. Ik heb me helemaal door die toespraak van die officier laten meeslepen, denk ik.' 
Gilad had het eerder gehoord - bijna elke dag wel een keer, sinds ze twee weken geleden hun wapenrusting hadden gekregen. Bregan had in Delnoch niks te zoeken, wist hij; hij was wel sterk, maar ergens miste hij de moed. Hij was een boer, iemand die het heerlijk vond om dingen te laten groeien. Vernietigen was hem wezensvreemd. 
'Tussen haakjes,' zei Bregan plotseling, en op zijn gezicht was de opwinding duidelijk te lezen, 'je raadt nooit wie er net is aangekomen!' 
'Wie dan?' 
'De Legendarische Druss. Het is toch niet te geloven?' 'Weet je dat zeker, Bregan? Ik dacht dat hij dood was.' 
'Nee. Hij is een uur geleden aangekomen. In de hele mess gonsde het van de verhalen. Ze zeggen dat hij vijfduizend boogschutters en een legioen bijlvechters bij zich heeft.' 
'Reken er niet te veel op, mijn vriend,' zei Gilad. 'Ik ben hier nog niet zo lang, maar ik wou dat ik een koperen stuiver kreeg voor elk verhaal over versterkingen, vredesbesprekingen en verdragen die ik al heb gehoord.' 'Nou, zelfs al brengt hij helemaal niemand mee, dan is het toch nog goed nieuws? Ik bedoel, hij is toch een held, nietwaar?' 
'Dat is hij zeker. Grote goden, hij moet zo ongeveer zeventig zijn nu. Dat is wel een beetje oud, vind je ook niet?' 
'Maar hij is een héld.' Met glinsterende ogen legde Bregan de nadruk op het woord. 'Mijn hele leven lang heb ik al verhalen over hem gehoord. Hij was de zoon van een boer. En hij heeft nooit verloren, Gil. Niet één keer. En hij staat aan onze kant! De ánze! In het volgende lied over de Legendarische Druss zullen wij ook voorkomen. 0, ik weet dat we niet met name zullen worden genoemd - maar wij weten het, nietwaar? Ik zal de kleine Legan kunnen vertellen dat ik aan de zijde van de Legendarische Druss heb gestreden. Dat maakt wel een verschil, nietwaar?' 
'Natuurlijk,' zei Gilad terwijl hij zijn brood in de zachte kaas sopte en de horizon af tuurde. Nog steeds geen beweging. 'Past jou helm je eigenlijk wel?' vroeg hij. 
'Nee, die is te klein. Waarom?' 'Probeer de mijne eens.' 
'Daar hebben we het al eens eerder over gehad, Gil. Bar Kistrid zegt dat het tegen de regels is om te ruilen.' 
'Bar Kistrid kan de pot op met zijn stomme voorschriften. Probeer hem maar eens.' 
'In elke helm zit aan de binnenkant een nummer gestempeld.' 
'Wat kan jou dat schelen? Probeer hem nou, in Missaels naam.' 
Bregan keek omzichtig om zich heen, stak een hand uit en probeerde Gilads helm. 
'En?' vroeg Gilad. 
'Hij zit beter. Nog steeds een beetje strak, maar veel beter.' 
'Geef mij de jouwe.' Gilad zette Bregans helm op zijn eigen hoofd; hij zat bijna als gegoten. 'Schitterend!' zei hij. 'Deze is geknipt voor mij.' 
'Maar de voorschriften ... ' 
'Er is geen voorschrift dat zegt dat een helm niet moet passen,' zei Gilad. 'En hoe gaat het met het zwaardvechten?' 
'Niet slecht,' zei Bregan. 'Alleen die zwaardschede, die vind ik lastig. Die blijft maar tussen mijn benen zwaaien, zodat ik erover struikel.' 
Gilad barstte in lachen uit, een zacht, zangerig geluid dat hoog tegen de bergen echode. 'Ach, Breg, wat doen we hier toch?' 
'Strijden voor ons land. Dat is niet iets om om te lachen, Gil.' 
'Ik lach niet om jou,' loog hij. 'Ik lach om deze hele krankzinnige situatie hier. Wij moeten de grootste bedreiging uit onze geschiedenis onder ogen zien, en ze geven mij een helm die te klein en jou een die te groot is, en zeggen bovendien tegen ons dat we die niet mogen ruilen. Dat is gewoon het einde. Echt. Twee boeren op een vestingmuur die maar over hun zwaard blijven struikelen.' Hij grinnikte en lachte toen weer luidkeels. 
'Het zal hen vermoedelijk niet eens opvallen dat we van helm geruild hebben,' zei Bregan. 
'Nee. Het enige wat ik nu nog moet doen is een man met een brede borst vinden die mijn borstkuras draagt.' Gilad boog zich naar voren; hij had steken in zijn zij van het lachen. 
'Het is goed nieuws over Druss, nietwaar?' zei Bregan, die absoluut niet begreep waarom Gilad plotseling zo in zijn schik was. 
'Wat? 0 ja.' Gilad haalde diep adem en glimlachte toen tegen zijn vriend. 
Ja, het was goed nieuws als het een man als Bregan zo opmonterde, dacht hij. Een held, het mocht wat. Geen held, Bregan, dwaas die je bent. Gewoon een krijger. Jij bent de held. Jij hebt je gezin en je boerderij waarvan je zoveel houdt verlaten, en bent hierheen gekomen om te sterven, om hen te kunnen beschermen. En wie zal er een lied over jou zingen ... of over mij? Als men zich Dros Delnoch in de verre toekomst zal herinneren, zal het zijn omdat hier een oude man met witte haren is gesneuveld. Hij kon de psalmisten en de sagendichters hun coupletten al horen zingen. En de onderwijzers die de kinderen - van de Nadir en de Drenai - het verhaal van Druss vertelden: 'En aan het eind van een lang en roemrijk leven kwam de Legendarische Druss tenslotte naar Dros Delnoch, waar hij dapper meevocht en stierf.' 
'In de mess zeggen ze dat dit brood over een maand wemelt van de wormen,' zei Bregan. 
'Geloof je nou werkelijk alles wat ze je vertellen?' snauwde Gilad, plotseling kwaad. 'Als ik zeker zou weten dat ik over een maand nog zou leven, heb ik daar het eten van brood vol wormen graag voor over.' 
'Ik niet,' zei Bregan. 'Het kan je vergiftigen, zeggen ze.' 
Gilad slikte zijn woede in. 
'Weet je,' zei Bregan peinzend, 'ik snap gewoon niet waarom zoveel mensen schijnen te denken dat we ten dode zijn opgeschreven. I<.ijk eens hoe hoog deze muur is. Daar zijn er zes van. En aan het einde is daar de Dros zelf. Vind je ook niet?' 
'Ja.' 
'Wat is er aan de hand, Gil? Je doet zo vreemd. Het ene ogenblik bulder je van het lachen en het volgende moment ben je kwaad. Dat is helemaal niets voor jou, jij bent altijd zo ... ijskoud geweest, vind ik.' 
'Let maar niet op mij, Breg. Ik ben gewoon bang.' 
'Ik ook. Ik vraag me af of Sybad een brief heeft gekregen. Ik weet het, het is niet hetzelfde - als je gezin zien, bedoel ik. Maar het is een hele geruststelling als ik hoor dat iedereen gezond en wel is. Ik durf te wedden dat Legan niet al te best zal slapen, nu ik er niet ben.' 
'Daar kun je maar beter niet aan denken,' zei Gilad, die de emotionele omslag bij zijn vriend voelde aankomen en wist dat de tranen niet ver weg meer waren. Wat een zacht karakter. Niet zwak. Nooit. Maar zachtmoedig, vriendelijk en zorgzaam. Heel anders dan hijzelf. Hij was niet naar Delnoch gekomen om de Drenai en zijn gezin te verdedigen - hij kwam alleen uit verveling. Hij had schoon genoeg van zijn leven als boer; zijn vrouwen zijn land konden hem gestolen worden. Opstaan bij het krieken van de dag om de dieren te verzorgen en de akkers te bewerken, schoffelen en planten tot laat in de middag. Tot ver na zonsondergang omheiningen of scharnieren en lekkende emmers repareren. Vervolgens op een strozak kruipen naast een dikke, zeurderige vrouw, die nog volop lag te klagen nadat hij allang in slaap was gevallen voor een al te korte nachtrust eer een nieuwe dag aanbrak. 
Hij had gedacht dat er niets ergers kon bestaan, maar daarin had hij zich schromelijk vergist. 
Hij dacht aan wat Bregan over de kracht van Dros Delnoch had gezegd. 
Voor zijn geestesoog zag hij honderdduizenden barbaarse krijgers, die als mieren een dunne linie verdedigers onder de voet liepen. Gek eigenlijk, bedacht hij, hoe twee verschillende mensen zo anders tegen dezelfde gebeurtenis kunnen aankijken. Bregan kan niet begrijpen hoe ze Delnoch ooit zouden kunnen innemen. En ik zie niet waarom het hen niet zou lukken. 
Al met al, dacht hij glimlachend, zou hij eigenlijk liever Bregan zijn. 
'Ik denk dat het in Dros Purdol koeler is,' zei Bregan. 'De zeewind die daar waait en dergelijke. In deze pas lijkt zelfs de lentezon al te branden.' 'Hij schermt de oostenwind af,' zei Gilad, 'en het grijze marmer kaatst de warmte naar ons terug. Maar ik vermoed dat het in de winter wel aangenaam is.' 
'Nou, dat zal ik dan niet meer meemaken,' zei Bregan. 'Ik heb alleen voor de zomer getekend en ik hoop op tijd terug te zijn voor het Oogstfeest. Dat heb ik Lotis beloofd.' 
Gilad lachte en de spanning vloeide uit hem weg. 'Ook al is Druss er nu,' zei hij, 'ik ben blij dat jij hier bij me bent, Breg. Dat meen ik.' 
Bregans bruine ogen gleden onderzoekend over Gilads gezicht op zoek naar een spoor van sarcasme. Toen glimlachte hij blij. 'Bedankt dat je dat zei. In het dorp gingen we nauwelijks met elkaar om en ik heb altijd gedacht dat je mij maar een saaie piet vond.' 
'Daar had ik ongelijk in. Hier, mijn hand erop. Wij blijven bij elkaar, jij en ik, en jagen de Nadir hier vandaan. En denk je eens in wat we dan op het Oogstfeest allemaal te vertellen zullen hebben.' 
Bregan greep grinnikend zijn hand en zei toen opeens: 'Niet zo. De krijgers greep, pols tegen pols.' 
Beide mannen grijnsden. 
'En die sagendichters hebben we ook niet nodig,' zei Gilad. 'We zullen ons eigen lied wel schrijven. Bregan met het Slagzwaard, en Gilad de Duivel van Dros Delnoch. Hoe klinkt dat?' 
'Ik denk dat je een andere naam voor jezelf moet bedenken. Mijn Legan is altijd bang geweest voor duivels.' 
Het gebulder van Gilads gelach bereikte de adelaar die hoog boven de pas cirkelde. De vogel maakte een scherpe bocht en vloog toen naar het zuiden.