10


Druss ijsbeerde ongeduldig door de grote zaal van de donjon terwijl hij verstrooid naar de marmeren standbeelden van helden uit het verleden keek, die in een rij langs de hoge wanden stonden. Niemand had hem ook maar één vraag gesteld toen hij de Dros was binnengekomen en overal hadden soldaten in de lentezon gezeten; sommigen verdobbelden hun karige soldij, anderen lagen in de schaduw te slapen. De burgers hielden zich zoals altijd met hun eigen zaken bezig en over de vesting lag een matte, apathische sfeer. De ogen van de oude man hadden gefonkeld van kille woede. Officieren die een praatje maakten met dienstplichtige soldaten - het was bijna meer dan de oude krijger kon verdragen. Terwijl hij bijna plofte van woede, was hij naar de donjon gemarcheerd en had een jonge officier in een rode mantel aangeroepen, die in de schaduw van het poortgebouw stond. 
'Zeg, jij daar! Waar kan ik de graaf vinden?' 
'Hoe zou ik dat moeten weten?' antwoordde de man terwijl hij langs de in het zwart geklede bijlvechter heen was gelopen. Een reusachtige hand greep de plooien van de rode mantel beet en gaf een nietsontziende ruk. De officier werd in zijn vaart gestuit, verloor zijn evenwicht en botste tegen de oude man aan, die hem bij zijn gordel greep en vierkant van de grond tilde. Zijn borstkuras rinkelde toen hij met zijn rug tegen de poort kwam. 
'Ik geloof dat je me niet verstaan hebt, hoerenjong!' siste Druss. 
De jongeman slikte moeilijk. 'Ik geloof dat hij in de grote zaal is,' zei hij. 
'Meneer!' voegde hij er haastig aan toe. De officier had nog nooit een veldslag of een felle schermutseling meegemaakt, maar instinctief had hij begrepen wat voor een dreiging er van de ijskoude ogen uitging. Hij is gek, dacht hij toen de oude man hem weer op de grond liet zakken. 
'Breng me naar hem toe en kondig me aan. Ik heet Druss. Denk je dat je dat kunt onthouden?' 
De jongeman knikte zo heftig dat zijn helm met paardenstaart over zijn ogen gleed. Even later ijsbeerde Druss door de grote zaal terwijl hij zijn woede nauwelijks kon beheersen. Was dit de wijze waarop grote rijken ten onder gingen? 
'Druss, oude vriend, welk een vreugde voor mijn ogen!' Als Druss al verrast was geweest over de toestand van de vesting, hij was nog meer geschokt door het uiterlijk van graaf Delnar, Burggraaf van het Noorden. De man, die ondersteund werd door de jonge officier, was nog minder dan de schaduw die hij nauwelijks vijftien jaar eerder bij de Skelnpas had geworpen. Zijn huid lag strakgespannen als perkament over zijn ingevallen gezicht, geel en droog, terwijl zijn ogen helder - koortsig - in de donkere kassen glinsterden. De jonge officier bracht hem tot vlak bij de oude krijger en de graaf stak hem een hand als een klauw toe. Bij de goden van Missael, dacht Druss. En hij is vijf jaar jonger dan ik! 
'Ik tref u helaas niet in goede gezondheid aan, heer,' zei Druss. 
'Je neemt nog steeds geen blad voor je mond, merk ik! Nee, jij niet. Ik ben stervende, Druss.' Hij klopte op de arm van de jonge soldaat. 'Help me om in die stoel in het zonlicht te gaan zitten, Mendar.' De jongeman trok de stoel naar de gewenste plek. Toen de graaf eenmaal zat, bedankte deze de soldaat met een glimlach en stuurde hem weg om wijn te gaan halen. 'Je hebt de jongen de stuipen op het lijf gejaagd, Druss. Hij beefde nog meer dan ik – en ik heb er een goede reden voor.' Hij zweeg en haalde een paar keer diep en reutelend adem. Zijn armen beefden. Druss boog zich voorover, legde een reusachtige hand op de magere schouder en wenste dat hij iets van zijn kracht in de man kon laten overvloeien. 'Ik maak het geen week meer. Maar Vintar is me gisteren in een droom verschenen. Hij komt met de Dertig en mijn Virae. Over nog geen maand zijn ze hier.' 
'De Nadir ook,' zei Druss terwijl hij een stoel met een rechte rugleuning naar zich toe trok om tegenover de stervende graaf te gaan zitten. 
'Dat is waar. Ik zou graag zien dat jij in die tussentijd het commando in de Dros overneemt. Bereid de mannen voor op de strijd. Er zijn ontelbare deserties. Het moreel is tot het nulpunt gedaald. Jij moet. .. het overnemen.' Opnieuw zweeg de graaf even om adem te halen. 
'Dat kan ik niet doen - zelfs niet voor jou. Ik ben geen generaal, Delnar. Een man moet zijn beperkingen kennen. Ik ben een krijger - soms een voorvechter, maar nooit een gan. Ik snap absoluut niets van de administratie die bij het besturen van een stad komt kijken. Nee, dat kan ik niet doen. Maar ik blijf hier om te vechten - dat moet voldoende zijn.' 
De koortsige ogen van de graaf richtten zich op de ijsblauwe kijkers van de bijlvechter. 'Ik ken je beperkingen, Druss, en ik heb begrip voor je angsten. Maar er is gewoon niemand anders. Wanneer de Dertig hier zijn, zullen zij de organisatie en de planning overnemen. Tot dan hebben we je ook nodig als krijger. Niet om te vechten, hoewel de goden weten hoe goed je daarin bent, maar om te trainen - om je ervaring van jaren door te geven. Beschouw de mannen hier als een roestig wapen, dat de sterke hand van een krijger ontbeert. Het moet geslepen, gewet en gepoetst worden. Anders is het nutteloos.' 
'Misschien moet ik dan eerst gan Orrin wel doden,' zei Druss. 
'Nee! Hij is niet slecht, zelfs niet koppig. Hij kan de hele situatie gewoon niet aan, maar hij doet zijn uiterste best. Ik geloof niet dat het hem aan moed ontbreekt. Ga met hem praten en oordeel dan zelf.' 
De oude man barstte los in een heftige hoestbui en zijn lichaam sidderde heftig. Er verscheen bloederig schuim op zijn lippen toen Druss naar hem toesprong. De hand van de graaf tastte trillend naar zijn mouwen de doek die hij daarin gestopt had. Druss trok hem eruit en depte de mond van de ander terwijl hij hem voorzichtig voorover liet buigen om op zijn rug te kunnen kloppen. Na een poosje was de aanval voorbij. 
'Er bestaat geen rechtvaardigheid wanneer mensen zoals jij op deze manier moeten sterven,' zei Druss, en hij ergerde zich aan het gevoel van hulpeloosheid dat hem overspoelde. 
'Geen van ons ... kan kiezen ... hoe we van dit leven scheiden. Nee, dat is niet juist... want jij bent hier, oud strijdros. Ik zie dat jij in ieder geval een verstandige keus hebt gemaakt.' 
Druss lachte, luid en hartelijk. 
De jonge officier, Mendar, kwam terug met een flacon wijn en twee kristallen glazen. Hij schonk er een in voor de graaf, die een klein flesje uit de zak van zijn purperen tuniek viste, de kurk eraf haalde en verscheidene druppels van de donkere vloeistof in zijn wijn schonk. Terwijl hij dronk, verscheen er weer wat kleur op zijn gezicht. 
'Zwartzaad,' zei hij. 'Het helpt tegen de pijn.' 
'Het werkt ook verslavend,' zei Druss. 
De graaf grinnikte. 'Vertel me eens, Druss,' zei hij, 'waarom moest je lachen toen ik zei dat je je dood had gekozen?' 
'Omdat ik nog helemaal niet klaar ben om me aan die ouwe schooier over te geven. Hij wil me wel hebben, maar ik zal het hem verdomme niet makkelijk maken.' 
'Jij hebt de dood altijd als je eigen persoonlijke vijand gezien. Bestaat hij, denk je?' 
'Wie weet? Ik denk van wel. Ik geloof graag dat dit alles een spel is. Heel het leven is een krachtmeting tussen hem en mij.' 
'Maar is dat ook zo?' 
'Nee. Maar het geeft mij een voorsprong. Ik heb zeshonderd boogschutters die zich over veertien dagen bij ons zullen voegen.' 
'Dat is geweldig nieuws. Hoe heb je die in 's hemelsnaam bij elkaar weten te krijgen? Wondwever had bericht gestuurd dat hij geen man kon missen.' 'Het zijn vogelvrij en en ik heb hun amnestie beloofd - en vijf gouden rag de man.' 
'Het staat me niet aan, Druss. Het zijn huurlingen en die zijn niet te vertrouwen.' 
'Je hebt me gevraagd of ik de leiding over wil nemen,' zei Druss. 'Heb dus vertrouwen in me; ik zal dat niet beschamen. Geef opdracht dat de papieren voor de amnestie gereed gemaakt worden en laat schuldbekentenissen uitschrijven voor de schatkist in Drenan.' Hij wendde zich tot de jonge officier die geduldig bij het raam stond. jij, jonge Mendar!' 
'Meneer?' 
'Ga gan Orrin zeggen ... vragen ... of hij me over een uur kan ontvangen. Mijn vriend en ik hebben nog heel wat bij te praten, maar zeg hem dat ik een gesprek met hem erg op prijs zou stellen. Begrepen?' 
'Ja, meneer.' 
'Ingerukt dan.' De officier salueerde en vertrok. 'Goed, laten we even ter zake komen voor je al te moe wordt, mijn vriend. Over hoeveel soldaten beschik je?' 
'Iets meer dan negenduizend. Maar zesduizend daarvan zijn rekruten, en slechts duizend daarvan - het Legioen - zijn veteranen.' 
'Doktoren?' 
'Tien, onder leiding van Calvar Syn. Ken je die nog?' 
'Ja. Dat is toch weer een positief punt.' 
De rest van het uur ondervroeg Druss de graaf en aan het eind van hun gesprek was hij duidelijk zwakker. Hij hoestte nog een keer bloed op, waarbij hij zijn ogen dichtkneep van de martelende pijn die door zijn lichaam schoot. Druss tilde hem op uit zijn stoel. 'Waar is je kamer?' vroeg hij. Maar de graaf had het bewustzijn verloren. 
Druss liep de zaal uit met de slappe gestalte van de Burggraaf van het N oorden in zijn armen. Hij riep een passerende soldaat aan, hoorde waar hij heen moest en gaf opdracht dat Calvar Syn geroepen moest worden. 
Druss zat bij het voeteneind van het grafelijke bed terwijl de oudere dokter de stervende verzorgde. Calvar Syn was nauwelijks veranderd; zijn gladgeschoren hoofd glom nog steeds als gepolijst marmer en zijn zwarte ooglapje zag er zelfs nog voddiger uit dan Druss zich herinnerde. 
'Hoe is het met hem?' vroeg Druss. 
'Wat denk je, jij oude idioot?' antwoordde de dokter. 'Hij is stervende. Hij houdt het geen twee dagen meer vol.' 
'Ik merk dat je nog altijd even opgewekt bent als vroeger, dokter,' zei Druss grinnikend. 
'Waar zou ik opgewekt over moeten wezen? Een oude vriend ligt op sterven en de volgende paar weken zullen duizenden jonge mensen hem volgen.' 
'Misschien. Maar het is goed om je weer eens te zien,' zei Druss terwijl hij overeind kwam. 
'Kon ik van jou maar hetzelfde zeggen,' zei Calvar Syn met een glinstering in zijn oog en een zwakke glimlach om zijn lippen. 'Waar jij gaat, verzamelen zich de kraaien. Trouwens, hoe komt het dat jij er zo belachelijk gezond uitziet?' 
'Wie is er hier dokter? Zeg jij het maar.' 
'Je bent gewoon niet menselijk meer! Jij bent op een winternacht in graniet uitgehakt en een demon heeft je leven ingeblazen. En maak nu dat je wegkomt! Ik heb werk te doen.' 
'Waar kan ik gan Orrin vinden?' 
'In het hoofdgebouw van de kazernes. Wegwezen!' Grinnikend verliet Druss het vertrek. 
Dun Mendar haalde diep adem. 'Mag u hem niet zo, meneer?' 
'Niet mogen? Natuurlijk wel!' snauwde de dokter. 'Hij doodt zijn vijanden snel, jongen. Dat bespaart mij een hoop werk. En maak jij nu ook dat je wegkomt.' 

Terwijl Druss over het exercitieterrein voor het hoofdgebouw liep, merkte hij dat de soldaten hem aanstaarden en verholen fluisterden als hij langsliep. Inwendig lachte hij. Het was begonnen! Vanaf nu zou hij zich geen moment meer kunnen ontspannen. Nooit zou hij deze mannen een glimp van Druss de mens kunnen tonen. Hij was de Levende Legende. De onoverwinnelijke Kapitein met de Bijl. De Onverwoestbare Druss. 
Hij negeerde de soldaten die salueerden, tot hij de hoofdingang bereikte, waar de twee wachtposten onmiddellijk in de houding sprongen. 
'Waar kan ik gan Orrin vinden?' vroeg hij aan een van hen. 
'De derde deur in de vijfde gang rechts van u,' antwoordde de soldaat, stram in de houding en de ogen voor zich uit gericht. 
Druss marcheerde naar binnen, vond de kamer en klopte. 
'Binnen!' klonk een stem en Druss opende de deur. Het bureau was onberispelijk opgeruimd, het kantoor Spartaans maar keurig gemeubileerd. De man achter het bureau was zo rond als een ton en had zachte, donkere ogen als van een ree. De gouden epauletten van een gan van de Drenai leken helemaal niet bij hem te passen. 
'Jij bent gan Orrin?' vroeg Druss. 
'Dat ben ik. En jij moet Druss zijn. Kom binnen, beste kerel, en ga zitten. Heb je de graaf gezien? Ja, natuurlijk. Natuurlijk. Ik neem aan dat hij je alles over onze problemen hier heeft verteld. Niet gemakkelijk, helemaal niet gemakkelijk. Heb je al gegeten?' De man zweette en voelde zich niet op zijn gemak. Druss had medelijden met hem. Hij had in zijn leven onder talloze bevelhebbers gediend. Velen waren uitstekend geweest, maar even zovelen incompetent, dwaas, ijdel of laf. Hij wist nog niet tot welke categorie Orrin behoorde, maar hij kon meevoelen met de problemen die de man had. 
Op een plank bij het raam stond een houten bord met bruinbrood en kaas. 'Ik neem daar wel wat van, als het goed is,' zei Druss. 
'Maar natuurlijk.' Orrin schoof hem het bord toe. 'Hoe is het met de graaf? Een nare kwestie. Zo'n fantastische man. Jij bent een vriend van hem, nietwaar? Samen bij de Skelnpas gevochten. Schitterend verhaal. Inspirerend.' 
Druss at langzaam en genoot van het korrelige brood. De kaas was ook goed, rijp en vol van smaak. Hij stapte af van zijn oorspronkelijk plan om Orrin vierkant aan te pakken door hem te wijzen op de janboel die er van de Dros geworden was, de apathie en de chaotische organisatie. Een mens moest zijn grenzen kennen, bedacht hij. Als hij die overschreed, kon het leven hem soms een wrede poets bakken. Orrin had de rang van gan nooit moeten accepteren, maar in vredestijd zou zijn ongeschiktheid nooit gebleken zijn. Nu viel hij op als een hobbelpaard bij een cavalerieaanval. 
'Je moet uitgeput zijn,' zei Druss tenslotte. 
'Wat?' 
'Uitgeput. De taak die je hier hebt is genoeg om een minder sterke man te breken. Beheer en distributie van de voorraden. Training, patrouilles, strategie, planning. Je moet helemaal op zijn.' 
'Ja, het is vermoeiend,' zei Orrin en veegde zich met duidelijk opluchting het zweet van zijn voorhoofd. 'Er zijn maar weinig mensen die beseffen met wat voor problemen een bevelhebber wordt geconfronteerd. Het is een nachtmerrie. Kan ik je misschien iets te drinken aanbieden?' 
'Nee, dank je wel. Zou het misschien helpen als ik een deel van de last van je schouders nam?' 
'Op welke manier? Je vraagt toch niet of ik mijn functie ter beschikking wil stellen, hè?' 
'Grote Missael, nee,' zei Druss uit de grond van zijn hart. 'Ik zou niet weten waar ik het zoeken moest. Nee, iets dergelijks bedoelde ik helemaal niet. Maar de tijd dringt en niemand kan van je eisen dat je die last alleen draagt. Ik zou willen voorstellen dat je de training en de voorbereiding van de verdediging aan mij overdraagt. We moeten die tunnels achter de poorten blokkeren en sloopploegen aan het werk zetten om de gebouwen vanaf muur vier tot muur zes met de grond gelijk te maken.' 
'Tunnels blokkeren? Gebouwen met de grond gelijk maken? Ik begrijp je niet, Druss,' zei Orrin. 'Dat is allemaal particulier bezit. Er zou een oproer los bars ten.' 
'Precies!' zei de oude krijger zacht. 'En daarom moet je een buitenstaander benoemen die de verantwoordelijkheid op zich neemt. Die tunnels achter de poorten zijn gebouwd zodat een kleine achterhoede een vijandelijke strijdmacht zo lang op een afstand kan houden tot alle verdedigers zich veilig achter de volgende muur hebben teruggetrokken. Ik wil voorstellen om alle gebouwen tussen muur vier en muur zes te slopen en het puin te gebruiken om de tunnels te blokkeren. Ulric zal heel wat mannen moeten offeren om de poorten in te beuken en hij zal er niets mee opschieten.' 
'Maar waarom moeten de gebouwen gesloopt worden?' vroeg Orrin. We kunnen ook stenen uit het zuiden van de pas halen.' 
'Er is geen schootsveld,' zei de oude krijger. We moeten terugvallen op het oorspronkelijke plan van de Dros. Wanneer de mannen van Ulric door de eerste muur heen breken, wil ik dat ze door elke boogschutter in de Dros bestookt worden. Iedere el open grond zal bezaaid liggen met dode Nadir. We staan tegenover een overmacht van vijftig tegen een en we moeten de verhoudingen op een of andere manier toch een beetje rechttrekken.' 
Orrin beet op zijn onderlip en wreef langs zijn kin terwijl zijn hersenen koortsachtig werkten. Hij keek naar de krijger met de witte baard die daar zo kalm voor hem zat. Zodra hij had gehoord dat Druss was aangekomen, had hij zich voorbereid op het feit dat hij vervangen zou worden - met schande overladen naar Drenan zou worden teruggestuurd. En nu kreeg hij een tweede kans. Hij had zelf op het idee moeten komen om de gebouwen te slopen en de tunnels te blokkeren; hij wist het, net als hij wist dat hij helemaal niet geschikt was als gan. Dat feit kon hij maar moeilijk aanvaarden. 
Gedurende de afgelopen vijf jaar, sinds zijn promotie, had hij elke vorm van zelfonderzoek vermeden. Nog maar een paar dagen geleden had hij Hogun en tweehonderd van zijn lansiers op verkenning gestuurd. Aanvankelijk was hij zich blijven voorhouden dat het een verstandige militaire beslissing was geweest. Maar naarmate de dagen verstreken en er geen bericht kwam, was hij steeds meer met die opdracht in zijn maag komen te zitten. Het had nauwelijks iets met strategie, maar alles met jaloezie te maken. Hogun, had hij met pijnlijk afgrijzen moeten bekennen, was de beste militair in de Dros. Toen hij teruggekomen was en Orrin had verteld dat zijn bevel heel verstandig was gebleken, had deze zich niet in zelfgenoegzaamheid opgesloten, maar eindelijk zijn eigen onbekwaamheid onder ogen durven zien. Hij had overwogen om ontslag te nemen, maar kon de gedachte aan de schande die dat voor zijn oom Abalayn zou betekenen niet verdragen. Het enige wat hij kon doen was sneuvelen op de eerste muur. Hier had hij zich op ingesteld. Hij was bang geweest dat Druss hem zelfs van die kans zou beroven. 
'Ik ben een dwaas geweest, Druss,' zei hij uiteindelijk. 
'Hou nou eens op met dat geklets!' snauwde de oude man. 'Luister. Jij bent de gan. Vanaf dit moment zal geen man meer een kwaad woord over je zeggen. Houd je angsten verder voor jezelf en heb vertrouwen in mij. Iedereen maakt fouten. Iedereen schiet wel eens een keer te kort. De Dros zal standhouden, want ik mag vervloekt zijn als ik de stad in handen van de vijand zal laten vallen. Als ik het gevoel had gehad dat je een lafaard was, Orrin, zou ik je eigenhandig op een paard hebben gebonden en weggestuurd. Je hebt nog nooit een belegering meegemaakt of een leger in de strijd aangevoerd. Nou, dadelijk zul je dat allebei doen, en je zult je mannetje staan, want ik sta voortdurend naast je. Zet die twijfels van je af. Gisteren is verleden tijd. Fouten uit het verleden zijn als rook in de wind. Wat telt is morgen, en elke volgende ochtend, tot Wondwever hier zal zijn met de versterkingen. Geloof me, Orrin, wanneer we dit overleven en er liederen over ons gezongen gaan worden, zul jij je plaats daarin dubbel en dwars verdiend hebben, en niemand die nog een minachtende opmerking over je zal maken. Geen levende ziel! Geloof me! En nou heb ik wel genoeg gezegd. Druk je zegel onder mijn aanstelling en ik begin vandaag nog met mijn werk.' 
'Moet ik vandaag bij je blijven?' 
'Beter van niet,' zei Druss. 'Ik moet nog een paar koppen tegen elkaar rammen.' 
Enkele minuten later marcheerde Druss in de richting van de officiersmess, geflankeerd door twee lansiers van het Legioen, lange gedisciplineerde mannen. De ogen van de oude man fonkelden van woede en onder het marcheren wisselden de soldaten een veelbetekenende blik. Ze konden het gezang horen dat uit de mess klonk en ze verheugden zich op het vooruitzicht om de Legendarische Druss in actie te zien. 
Hij opende de deur en stapte de weelderig ingerichte ruimte binnen. 
Tegen de achterwand was een bar op schragen opgesteld, die tot in het midden van het vertrek doorliep. Druss duwde een paar feestvierders opzij zonder op hun boze kreten te letten. Toen pakte hij de schraagtafel met één hand van onderen beet en gooide die omhoog, waardoor flessen, glazen en eten op de officieren neerregenden. De verbijsterde stilte maakte al gauw plaats voor een stroom woedende vloeken. Een jonge donkerharige officier baande zich door het gedrang een weg naar voren; met een koppige blik in zijn ogen keek hij de krijger met zijn witte baard hooghartig aan. 
'Wie denk je verdomme wel dat je bent, opa?' zei hij. 
Druss negeerde hem terwijl zijn ogen over het dertigtal mannen in de ruimte dwaalden. Een hand greep zijn wambuis vast. 
'Ik zei, wie -' 
Druss gaf de man een oplawaai met de rug van zijn hand, zodat hij dwars door het vertrek tegen de wand vloog en verdoofd op de vloer zakte. 
'Ik ben Druss, ook wel de Kapitein met de Bijl genoemd. In Ventria noemen ze me Druss de Zender. In Vagria ben ik gewoon de Bijlvechter. Voor de Nadir ben ik de Doodsbode, in Lentria heet ik de Zilveren Doder. Maar wie zijn jullie? Strontvretend uitvaagsel dat jullie zijn! Wie zijn jullie voor de donder.' De oude man trok Snaga uit het foedraal aan zijn zijde. 'Ik heb zin om vandaag eens een voorbeeld te stellen. Ik heb zin om de gezwelllen uit deze vermaledijde vesting te snijden. Waar is dun Pinar?' 
Een jonge man drong van achteren door de samengedromde mannen naar voren, een vaag lachje rond zijn lippen en een koele blik in zijn donkere ogen. 'Hier ben ik, Druss.' 
'Gan Orrin heeft mij aangesteld om de leiding te nemen bij de training en het voorbereiden van de verdedigingswerken. Over een uur wil ik alle officieren op het exercitieterrein bij elkaar hebben. Pinar, daar zorg jij voor. Wat de rest betreft, ruim deze rommel op en maak jullie klaar. Het is afgelopen met jullie luie leventje. Iedere man die me teleurstelt zal de dag vervloeken dat hij geboren is.' Hij wenkte Pinar om hem te volgen terwijl hij naar buiten liep. 'Ga Hogun voor me zoeken,' zei hij, 'en breng hem dan onmiddellijk bij me in de grote zaal van de donjon.' 
'Ja, meneer. En meneer...'
'Voor de draad ermee, jochie.' 
'Welkom in Dros Delnoch.' 

Het nieuws verspreidde zich als een lopend vuurtje door de stad, van herberg naar winkel, van de markt naar de stallen. Druss was gekomen! Vrouwen vertelden het nieuws aan hun man, kinderen zongen zijn naam in gangetjes en steegjes. Verhalen van zijn daden werden opnieuw verteld en met de minuut aangedikt. Een grote menigte verzamelde zich voor de kazerne en keek toe hoe de officieren op het exercitieterrein rondliepen. Kinderen werden hoog opgetild en op de schouders van hun vaders gezet om maar een glimp te kunnen opvangen van de grootste held uit de geschiedenis van de Drenai. 
Toen hij verscheen, steeg er een oorverdovend gejuich uit de menigte op; de oude man bleef even staan en zwaaide. Ze konden niet verstaan wat hij tegen zijn officieren zei, maar de mannen liepen met doelbewuste pas toen hij hen wegstuurde. Toen keerde hij na nog een laatste armzwaai terug naar de donjon. 
Toen Druss terug was in de grote zaal, trok hij zijn wambuis uit en liet zich op een stoel met een hoge rechte rugleuning zakken. Hij had een kloppend gevoel in zijn knie en een helse pijn in zijn rug. En Hogun was nog steeds niet verschenen. 
Hij gaf een dienaar opdracht een maaltijd voor hem klaar te maken en informeerde hoe het met de graaf was. De bediende vertelde hem dat de graaf vredig sliep. Hij kwam terug met een enorme biefstuk die Druss verslond en wegspoelde met een fles uitstekende rode Lentriaanse wijn. Hij veegde het vet uit zijn baard en masseerde zijn knie. Nadat hij Hogun had gesproken, zou hij een heet bad nemen en naar bed gaan om klaar te zijn voor morgen. Hij wist dat zijn eerste dag het uiterste van hem zou vergen en hij mocht geen zwakte tonen. 
'Gan Hogun, meneer,' kondigde de bediende aan. 'En dun Elicas.' 
De twee mannen die binnentraden, staken Druss een hart onder de riem. 
De eerste - dat moest Hogun zijn - was breedgeschouderd en lang, met heldere ogen en een vierkante kaak. En Elicas, hoewel korter en magerder, deed denken aan een arend. Beide mannen droegen het zwart-met-zilveren uniform van het Legioen, zonder rangonderscheidingstekens. Het was een oud gebruik dat dateerde uit de tijd dat de Bronzen Graaf het Legioen voor de oorlogen tegen Vagria had geformeerd. 
'Ga zitten, heren,' zei Druss. 
Hogun trok een stoel bij en draaide die om om op de rugleuning te kunnen steunen. Elicas ging op de rand van de tafel zitten, zijn armen voor zijn borst gekruist. 
Elicas keek aandachtig naar beide mannen. Hij had niet geweten wat hij van Druss moest verwachten, maar hij had Hogun gesmeekt of hij bij hun bespreking mocht zijn. Hij aanbad Hogun, maar de grimmige oude man die daar voor hem zat, was altijd zijn idool geweest. 
'Welkom in Delnoch, Druss,' zei Hogun. 'Je hebt het moreel al een flink eind opgekrikt. De mannen hebben het nergens anders meer over. Het spijt me dat ik je daarnet niet heb kunnen ontmoeten, maar ik was bij de eerste muur om toezicht te houden bij een boogschutters toernooi.' 
'Ik heb gehoord dat je al een schermutseling met de Nadir hebt gehad?' zei Druss. 
'Ja. Over nog geen maand zullen ze hier zijn.' 
'We zullen voor hen klaar staan. Maar dan zullen we hard moeten werken. De mannen zijn slecht getraind - als ze al getraind zijn. Dat moet veranderen. We hebben maar tien doktoren, geen verplegers, geen brancardiers en maar één ziekenhuis - en dat is bij de eerste muur, dus daar hebben we niet veel aan. Wat vinden jullie daarvan?' 
'Dat is een nauwkeurige inschatting. Ik kan er alleen maar aan toevoegen dat er slechts een tiental bekwame officieren zijn - afgezien van mijn eigen mannen.' 
'Over de bekwaamheid van wie dan ook hier heb ik me nog geen oordeel gevormd. Maar laten we de zaken voorlopig van de positieve kant bekijken. Ik heb iemand met wiskundig inzicht nodig voor het beheer van de voedselvoorraad en het opstellen van rantsoeneringstabellen. Hij zal zijn berekeningen voortdurend moeten aanpassen om met onze verliezen in de pas te blijven lopen. Hij moet ook contact houden met gan Orrin en geregeld rapport aan hem uitbrengen.' Druss zag hoe de twee mannen een blik wisselden, maar reageerde daar niet op. 
'Dan moet je dun Pinar hebben,' zei Hogun. 'In feite is hij het die de Dros momenteel bestuurt.' 
Druss' ogen stonden kil toen hij zich naar de jonge generaal toeboog. 'Dat soort opmerkingen wens ik niet meer te horen, Hogun. Zoiets past een beroepssoldaat niet. We beginnen vandaag met een schone lei. Gisteren is verleden tijd. Ik vorm mijn eigen oordeel en ik verwacht van mijn officieren dat ze achter elkaars rug om geen insinuerende opmerkingen over collega's maken.' 
'Ik dacht dat u de waarheid wilde horen,' merkte Elicas op voor Hogun antwoord had kunnen geven. 
'De waarheid is een vreemd ding, jongen. Zij schijnt van mens tot mens te verschillen. En hou nu verder je mond. Begrijp me goed, Hogun, ik heb veel waardering voor je. Je hebt een uitstekende staat van dienst. Maar van nu af aan zegt niemand nog een kwaad woord over de Eerste Gan. Het is niet goed voor het moreel, en wat niet goed is voor het moreel, is goed voor de Nadir. We hebben al genoeg problemen.' Druss rolde een stuk perkament open en schoof dat samen met een potje inkt en een ganzenveer in Elicas' richting. 'Maak jij jezelf maar eens nuttig, jongen, en noteer wat ik zeg. Zet Pinar bovenaan, hij is onze kwartiermeester. Goed, we hebben vijftig verrplegers en tweehonderd brancardiers nodig. De eersten kan Calvar Syn uit de vrijwilligers kiezen, maar de brancardiers zullen door iemand getraind moeten worden. Ik wil dat ze de hele dag kunnen rennen. Missael weet dat dat nodig zal zijn wanneer het er heet aan toe gaat. Het zullen moedige kerels moeten zijn. Het is geen sinecure om lichtgewapend over een slagveld te rennen, want tegelijkertijd een zwaard en een brancard dragen, dat gaat niet. Dus wie kan hen volgens jullie het beste uitkiezen en trainen?' 
Hogun keerde zich naar Elicas, die zijn schouders ophaalde. 
'Je moet toch iemand kunnen voordragen?' zei Druss. 
'De mannen uit Dros Delnoch ken ik niet zo goed,' zei Hogun, 'en van het Legioen is er niemand geschikt voor.' 
'Waarom niet?' 
'Het zijn krijgers. We zullen ze op de muren nodig hebben.' 
'Wie is je beste onderofficier?' 
'Bar Britan. Maar hij is een formidabele krijger.' 
'Daarom is hij de man die we hebben moeten. Luister goed: de brancardiers zijn alleen gewapend met een dolk en ze wagen hun leven net zo goed als de mannen die op de muren vechten. Maar er is weinig eer aan zo'n taak te behalen, daarom kan het belang ervan niet genoeg benadrukt worden. Wanneer je je beste onderofficier tot instructeur van de brancardiers benoemt en ze tijdens de strijd onder zijn leiding plaatst, is het duidelijk hoe gewichtig die taak is. Bar Britan moet ook vijftig man uitkiezen met wie hij de brancardiers zo goed mogelijk beschermt.' 
'Ik buig me voor je logica, Druss,' zei Hogun. 
'Je moet nergens voor buigen. Ik maak ook fouten, net zo goed als ieder ander. Als je denkt dat ik ongelijk heb, wees dan zo goed en zeg het me, verdomme.' 
'Wees daar maar niet bang voor, Bijlvechter!' zei Hogun kortaf. 
'Mooi. Nu wat de training betreft. Ik wil dat de mannen in groepen van vijftig getraind worden. Iedere groep moet een naam hebben - kies ze uit sagen, namen van helden, slagvelden, enzovoorts, zolang het maar namen zijn die het bloed opzwepen. Elke groep heeft een officier en vijf onderofficieren, die elk tien man commanderen. Deze onderofficieren zullen we na de eerste drie dagen training benoemen. Tegen die tijd moeten we wel door hebben wat iedereen waard is. Begrepen?' 
'Waarom namen?' vroeg Hogun. 'Is het niet veel gemakkelijker als elke groep gewoon een nummer heeft? Bij de goden, man, dat wil zeggen dat we honderdtachtig namen moeten zoeken!' 
'Bij oorlogvoeren komt meer kijken dan alleen tactiek en training, Hogun. 
Ik wil trotse mannen op die muren. Mannen die hun kameraden kennen en zich één met hen voelen. "Groep Karnak" vertegenwoordigt Karnak de Eenogige terwijl "Groep Zes" alleen maar een aanduiding is. 
Gedurende de volgende paar weken zullen we de groepen met elkaar laten wedijveren bij het werk, in wedstrijden en in spiegelgevechten. We zullen hen tot eenheden smeden - trotse eenheden. We zullen hen bespotten, uitschelden en zelfs treiteren. En vervolgens, zodra ze meer de pest aan ons hebben dan aan de Nadir, zullen we hen prijzen. In een zo kort mogelijke tijd moeten we ervoor zorgen dat ze zichzelf als een elite-eenheid gaan beschouwen. Dan hebben we de strijd al half geleverd. Er komen wanhopige, bloedige tijden; tijden vol dood en verderf. Ik wil mannen op die muren; sterke mannen, gezonde mannen - maar vooral trotse mannen. 
Morgen kiezen jullie de officieren en delen jullie de groepen in. Ik wil dat die groepen lopen tot ze erbij neervallen, en vervolgens moeten ze weer lopen. Ik wil dat ze oefenen in het zwaardvechten en muren beklimmen. Ik wil dat er dag en nacht gesloopt wordt. Na tien dagen gaan de eenheden het tegen elkaar opnemen. Ik wil dat de brancardiers met ladingen puin rennen tot hun spieren branden en hun armen van hun lijf gerukt lijken te worden. Ik wil dat elk gebouw van muur vier tot muur zes met de grond gelijk gemaakt wordt; het puin wordt in de tunnels gestort. Ik wil dat telkens duizend man drie uur aan een stuk bezig zijn met het slopen. Dat geeft hun een stevige rug en krachtige armspieren voor het zwaardvechten. Nog vragen?' 
Hogun zei: 'Nee. We zullen alles doen wat je wilt. Maar ik zou wel één ding willen weten: geloof jij dat de Dros tot de herfst kan standhouden?' 
'Natuurlijk geloof ik dat,' loog Druss met een stalen gezicht. 'Waarom zou ik anders al die moeite doen? De kwestie is, geloof jij het?' 
'0 ja,' loog Hogun even gladjes. 'Zonder enige twijfel.' 
De twee mannen grinnikten. 
'Mag ik jullie uitnodigen een glas rode wijn met me te drinken?' zei Druss. 'Je krijgt er maar dorst van, van al dat plannen maken!'