15
Tien dagen lang vorderde het werk gestaag. Vuurgeulen van
vijftien el breed en vier voet diep werden dwars over het open
terrein tussen muur een en twee gegraven, en ook nog eens tussen
muur twee en drie. De geulen werden volgegooid met takkenbossen en
klein hakhout terwijl langs elke geul vaten olie werden geplaatst
die zo over het droge hout konden worden leeggegoten.
Boogmans schutters sloegen op verschillende plaatsen tussen de
muren witte palen in de grond, en deden dat ook nog eens op de
vlakte voor de vesting. Elke rij palen betekende een afstand van
zestig passen en zijn mannen oefenden elke dag een paar uur.
Wanneer het commando gegeven werd, doorsneden wolken zwarte pijlen
de lucht boven elke rij palen. Op de vlakte werden poppen als
doelwit opgesteld die zelfs op een afstand van honderdtwintig
passen door tientallen pijlen aan splinters werden geschoten. De
vaardigheid van de boogschutters uit het Skultikwoud was
formidabel.
Hogun oefende in het terugtrekken. Op de maat van
trommelslagen schoten de mannen van de borstweringen naar beneden,
renden via houten bruggen over de vuurgeulen en klommen langs de
touwen tegen de volgende muur op. Elke dag werden ze sneller. En
minder belangrijke details kregen langzamerhand meer aandacht nu de
algehele geoefendheid en paraatheid van de troepen
toenam.
'Wanneer gooien we de olie over het hout?' vroeg Hogun aan
Druss toen de mannen middagpauze hielden.
'Tussen muur een en twee moet het op de eerste dag van de
gevechten gebeuren. Tot die eerste dag hebben we er geen idee van
hoe goed de mannen in staat zullen zijn een aanval af te
slaan.'
'Er blijft nog een probleem,' voegde Orrin eraan toe. Wie
steekt de geulen in brand en wanneer? Als er een bres in de muur
geslagen is, kunnen stamleden van de Nadir tussen onze mannen
meerennen. Het zal geen gemakkelijke beslissing zijn om er dan een
brandende toorts in te gooien.'
'En als we die taak aan bepaalde mannen opdragen,' zei Hogun,
'wat moet er dan gebeuren wanneer die op de muur worden
gedood?'
We moeten een toortswacht instellen,' zei Druss. 'En de
beslissing zal vanaf muur twee door een trompetter doorgegeven
worden. We hebben een officier nodig die niet snel zijn kalmte
verliest. Hij moet de beslissing nemen. Wanneer het trompetsignaal
klinkt, wordt de geul in brand gestoken - wie er verder ook
achtergebleven is.'
Druss werd steeds meer door dit soort zaken in beslag genomen,
totdat zijn hoofd gewoon tolde van de plannen, ideeën en
krijgslisten. Gedurende dergelijke discussies kwam het geregeld
voor dat de oude man zijn zelfbeheersing verloor en met zijn enorme
vuisten op de tafel beukte of als een gekooide beer door de kamer
ging rondlopen. 'Ik ben een soldaat - geen verdomde plannenmaker,'
zei hij dan, en de vergadering werd voor een uur
geschorst.
Licht brandbare materialen werden uit de dorpen in de buurt op
karren aangevoerd, de in paniek geraakte regering van Abalayn
stuurde een schijnbaar eindeloos aantal depêches, en de drie mannen
dreigden overspoeld te raken door een veelheid van kleinere
problemen, zoals post die met grote vertraging binnenkwam, nieuwe
rekruten, persoonlijke zorgen en onenigheden tussen de
verschillende groepen.
Een officier klaagde dat het latrine terrein bij muur een een
gezondheidsprobleem dreigde te veroorzaken omdat de kuilen niet de
voorgeschreven diepte hadden en er geen geschikte gierput was.
Druss zette een groep mannen aan het werk om het terrein te
vergroten.
Abalayn zelf eiste een volledig strategisch overzicht van alle
verdedigings voorzieningen in Dros Delnoch, wat Druss weigerde
omdat de informatie wel eens naar sympathisanten van de Nadir zou
kunnen uitlekken. Dit leidde weer tot een snelle berisping uit
Drenan en de eis dat men zich zou verontschuldigen. Die
verontschuldiging werd door Orrin opgesteld, omdat die beweerde dat
ze dan eventjes geen last van de politici meer zouden
hebben.
Toen stuurde Wondwever een depêche waarin hij de paarden van
het Legioen vorderde met de motivering dat de paarden in Delnoch
van weinig nut zouden zijn omdat het bevel luidde dat men de stad
tot de laatste man moest verdedigen. Wel stond hij toe dat men er
twintig achterhield voor koeriersdiensten. Hier werd Hogun zo
woedend over dat hij dagenlang niet aanspreekbaar was.
Verder kwam er nog bij dat de poorters begonnen te klagen over
het onbeschaafde gedrag van de soldaten in de wijken van de
burgers. Langzamerhand kreeg Druss hierdoor het gevoel dat hij aan
het eind van zijn Latijn was, en hij begon openlijk te wensen dat
de Nadir maar snel mochten komen, wat de gevolgen ook zouden
zijn!
Drie dagen later ging zijn wens gedeeltelijk in vervulling.
Een eenheid Nadir kwam met een witte vlag uit het noorden
aangereden. Als een lopend vuurtje deed dit bericht de ronde en
tegen de tijd dat Druss de grote zaal van de donjon had bereikt,
heerste er een sfeer van paniek in de hele stad.
In de schaduw van de grote poorten stegen de Nadir af en
wachtten. Ze zeiden geen woord. Ze haalden gedroogd vlees en
waterzakken uit hun bagage op de pakpaarden en gingen met elkaar
zitten eten terwijl ze wachtten. Tegen de tijd dat Druss met Orrin
en Hogun bij hen was, hadden ze hun maaltijd op.
'Wat hebben jullie te vertellen?' bulderde Druss vanaf de
kantelen. 'Open de poorten!' schreeuwde de Nadirofficier terug, een
gezette, gespierde man met een brede borst en kromme benen. 'Ben
jij de Doodsboode?' riep de man.
'Ja.'
'Je bent oud en dik. Dat doet me genoegen.'
'Mooi! Denk daaraan wanneer we elkaar de volgende keer
tegenkomen, want ik ken je gezicht, Schreeuwlelijk, en mijn bijl
kent de naam van je geest. Wat heb je te vertellen?'
'Heer Ulric, Prins van het Noorden, heeft mij gevraagd om jou
te vertellen dat hij naar Drenan zal rijden om met Abalayn, Heer
van de Drenai, over een verbond te onderhandelen. Hij wenst
duidelijk te maken dat hij verwacht dat de poorten van Dros Delnoch
voor hem zullen openstaan; is dat het geval, dan garandeert hij dat
geen enkele man, vrouw, kind, soldaat of wie dan ook in de stad een
haar gekrenkt zal worden. Het is de wens van Heer Ulric dat de
Nadir en de Drenai tot één volk zullen samensmelten. Hij biedt zijn
vriendschap aan.'
'Zeg tegen Heer Ulric,' zei Druss, 'dat hij op elk gewenst
moment naar Drenan mag rijden. Wij zullen hem zelfs een escorte van
honderd krijgers mee laten nemen, zoals passend is voor een prins
uit het noorden.'
'Heer Ulric wil van geen voorwaarden weten,' zei de
officier.
'Dit zijn mijn voorwaarden - en die zullen niet veranderen,'
zei Druss.
'Dan heb ik een tweede boodschap. Zouden de poorten gesloten
blijven en de muren verdedigd worden, dan laat Heer Ulric weten dat
de helft van de verdedigers die levend in zijn handen vallen gedood
zullen worden, dat alle vrouwen als slaven zullen worden verkocht
en dat van een op de drie burgers de rechterhand zal worden
afgehakt.'
'Voor dat kan gebeuren, jochie, zal Heer Ulric de Dros toch
eerst moeten innemen. Breng hem dit bericht maar over van Druss de
Doodsbode: in het noorden zullen de bergen misschien beven als hij
een scheet laat, maar dit is het land van de Drenai, en wat mij
betreft is hij niets meer dan een vadsige barbaar die zonder hulp
van de Drenai niet eens in zijn neus kan pulken. Denk je dat je dat
kunt onthouden, jochie? Of moet ik het met grote letters in je kont
laten kerven?'
'Hoe opwekkend je woorden ook waren, Druss,' zei Orrin, 'de
schrik sloeg me wel om het hart toen je dat allemaal zei. Ulric zal
razend zijn.'
'Was hij dat maar,' zei Druss bitter toen de groep Nadir terug
naar het noorden galoppeerde. 'Als dat het geval was, zou hij
inderdaad niets meer zijn dan een vadsige barbaar. Nee! Hij zal er
om lachen ... luidkeels.'
'Waarom zou hij dat doen?' vroeg Hogun.
'Omdat hij geen andere keus heeft. Hij is beledigd en zou
daardoor zijn gezicht verliezen. Wanneer hij erom lacht, zullen de
mannen met hem mee lachen.'
'Het was een slim aanbod dat hij deed,' zei Orrin toen de drie
mannen de lange weg terug naar de donjon liepen. 'Het zal overal de
ronde gaan doen. Onderhandelen met Abalayn ... Eén rijk van de
Drenai en de Nadir ... Goed bedacht!'
'Goed bedacht en waar,' zei Hogun. 'We weten op grond van zijn
reputatie dat hij het ook meent. Als we ons overgeven, zal hij
doortrekken en niemand kwaad doen. Dreigementen kunnen gemakkelijk
geuit en genegeerd worden - maar het aanbod niemand kwaad te doen
is andere koek. Ik vraag me af hoe lang het zal duren voor de
poorters opnieuw om een audiëntie komen vragen.'
'Voor de avond valt,' voorspelde Druss.
Op de eerste muur keken Gilad en Bregan hoe de stofwolk van de
Nadirruiters in de verte verdween.
'Wat bedoelde hij eigenlijk, Gil, over dat rijden naar Drenan
voor onderhandelingen met Abalayn?'
'Hij bedoelde dat hij wil dat we zijn leger
doorlaten.'
'0. Ze zagen er niet zo verschrikkelijk woest uit, hè? Ik
bedoel, ze leken eigenlijk heel gewoon, behalve dat ze zich in
dierenvellen kleden.'
'Ja, ze zijn ook heel gewoon,' zei Gilad terwijl hij zijn helm
afzette om de koele wind over zijn hoofd te laten waaien en zijn
haar met zijn vingers recht streek. 'Heel gewoon. Alleen is oorlog
voeren hun lust en hun leven. Vechten is voor hen even
vanzelfsprekend als het land bewerken voor jou. En mij,' voegde hij
eraan toe, hoewel hij wist dat dit niet waar was.
'Ik vraag me af waarom,' zei Bregan. 'Ik heb er de zin nooit
van ingezien. Ik begrijp natuurlijk wel waarom sommige mannen
soldaat worden: om hun land te verdedigen en dergelijke. Maar een
heel volk van mensen dat leeft om soldaat te zijn, dat lijkt me ...
ongezond? Is dat het juiste woord?'
Gilad lachte. 'Dat is inderdaad het juiste woord. Maar de
noordelijke steppen zijn nauwelijks geschikt om te boeren. Ze
fokken voornamelijk geiten en paarden. Elke vorm van luxe die ze
wensen, moeten ze stelen. Dun Pinar vertelde me aan het banket dat
het woord voor vreemdeling in de taal van de Nadir hetzelfde is als
het woord voor vijand. Iedereen die niet tot de stam behoort, leeft
alleen om beroofd en gedood te worden. Dat is hun manier van leven.
Kleine stammen worden door de grotere uitgeroeid. Ulric heeft die
manier van leven weten te doorbreken; door de verslagen stammen in
de zijne op te nemen, werd hij steeds sterker. Hij heerst nu over
alle noordelijke koninkrijken, en over een groot aantal in het
oosten. Twee jaar geleden heeft hij Manea, het kustkoninkrijk,
ingenomen.'
'Dat heb ik gehoord,' zei Bregan. 'Maar ik dacht dat hij zich
had teruggeetrokken nadat hij een verdrag met de koning had
gesloten.'
'Dun Pinar zei dat de koning zich bereid had verklaard om de
vazal van Ulric te worden, en de zoon van de koning leeft bij
Ulrics stam als gijzelaar. Het rijk is in feite van
hem.'
'Hij moet een behoorlijk snuggere vent zijn,' zei Bregan.
'Maar wat moet hij beginnen wanneer hij de hele wereld heeft
veroverd? Ik bedoel, wat heeft hij eraan? Ik zou graag een grotere
boerderij willen hebben en een huis met verdiepingen. Zoiets kan ik
begrijpen. Maar wat zou ik met tien boerderijen moeten beginnen? Of
honderd?'
'Je zou rijk en machtig zijn. Dan zou je je pachtboeren kunnen
voorschrijven wat ze moeten doen en ze zouden allen buigen als je
in je prachtige rijtuig voorbij reed.'
'Dat trekt me helemaal niet aan,' zei Bregan.
'Nou, mij wel,' zei Gilad. 'Ik vond het altijd verschrikkelijk
als ik een passerende edelman op zijn paard eerbiedig moest
groeten. De manier waarop ze naar je kijken, je verachten omdat je
zo'n klein stukje land bewerkt terwijl zij meer betalen voor hun
met de hand gemaakte rijlaarzen dan ik in een jaar zwoegen kan
verdienen. Nee, ik zou het beslist niet erg vinden om rijk te zijn
- zo godsgruwelijk rijk dat geen mens het ooit nog zou wagen om op
me neer te kijken.' Gilad wendde zijn gezicht af en keek uit over
de vlakten; de woede die in hem brandde was bijna
tastbaar.
'Zou jij dan op jouw beurt op de mensen neerkijken, Gil? Zou
je mij verachten omdat ik gewoon boer wilde blijven?'
'Natuurlijk niet. Een man hoort vrij te zijn om te doen wat
hij wil, zolang anderen daarvan maar niet de dupe
worden.'
'Misschien wil Ulric daarom alles en iedereen overheersen.
Misschien heeft hij er wel genoeg van dat iedereen op de Nadir
neerkijkt.'
Gilad keerde zich weer naar Bregan en de woede in zijn
binnenste doofde. 'Weet je, Breg, dat zei Pinar nou ook toen ik hem
vroeg of hij Ulric haatte omdat die de Drenai wilde verpletteren.
Hij zei: “Ulric probeert de Drenai niet te verpletteren, maar de
Nadir te verheffen.” Ik denk dat Pinar hem bewondert.'
'De man die ik bewonder is Orrin,' zei Bregan. 1e moet heel
wat moed hebben om samen met de mannen te trainen, zoals hij heeft
gedaan. Vooral omdat hij bepaald niet populair was. Ik vond het zo
geweldig toen hij bij de Grote Zwaarden won.'
'Alleen omdat je daardoor vijf zilverstukken hebt verdiend,'
merkte Gilad op.
'Dat is niet eerlijk, Gil! Ik heb mijn geld op hem gezet omdat
hij van de groep Karnak was. Ik heb ook op jou gewed.'
'Je hebt op mij een kwart koperstuk gezet, en op hem een half
zilverstuk, volgens Drebus die je weddenschap heeft
aangenomen.'
Bregan tikte glimlachend tegen zijn neus. 'Oké, maar voor een
geit betaal je ook niet hetzelfde als voor een paard. En het gaat
toch om de gedachte? Tenslotte wist ik wel dat jij niet kon
winnen.'
'Ik had die bar Britan anders bijna verslagen. Uiteindelijk
heeft de scheidsrechter in zijn voordeel beslist.'
'Dat is waar,' gaf Bregan toe. 'Maar van Pinar of van die
Legionair met die oorring had je nooit kunnen winnen. En wat
belangrijker is, je had nooit van Orrin kunnen winnen. Ik heb
jullie allebei zien schermen.'
'Hoor hem!' zei Gilad. 'Ik vraag me af waarom je zelf niet aan
het toernooi hebt deelgenomen wanneer je er zoveel verstand van
hebt?'
'Ik hoef niet te vliegen om te weten dat de hemel blauw is,'
zei Bregan. 'Trouwens, op wie had jij je geld gezet?'
'Op gan Hogun.'
'En op wie nog meer? Drebus zei dat je twee weddenschappen had
afgesloten,' zei Bregan langs zijn neus weg.
'Dat weet je heel goed. Drebus zal je dat wel verteld
hebben.'
'Ik ben vergeten het te vragen.'
'Leugenaar! Nou, het kan me niet schelen. Ik heb op mezelf
gewed; dat ik de laatste vijftig zou bereiken.'
'En je was er zo dichtbij,' zei Bregan. 'Maar één treffer te
veel tegen je.' 'Eén gelukkige stoot en ik zou een maand soldij
hebben gewonnen.'
'Zo is het leven nu eenmaal,' zei Bregan. 'Misschien kun je
volgend jaar terugkomen en opnieuw meedoen?'
'En misschien groeit er wel maïs op de rug van kamelen!' zei
Gilad.
In de donjon had Druss de grootste moeite om zich te beheersen
terwijl de Raad der Oudsten van de stad maar bleef doorgaan over
het aanbod van de Nadir. Het nieuws had hen met een
verbazingwekkende snelheid bereikt en Druss had nauwelijks de tijd
gehad om een stuk brood met kaas te eten toen een koerier van Orrin
hem kwam vertellen dat de Oudsten een vergadering bijeen hadden
geroepen. Het was sinds lang de gewoonte bij de Drenai dat de
Oudsten het democratische recht hadden om over belangrijke zaken
met de heer van de stad te vergaderen, tenzij er oorlog was. Noch
Orrin noch Druss had kunnen weigeren. Niemand kon beweren dat
Ulrics ultimatum niet belangrijk was.
De Raad der Oudsten bestond uit zes leden, een gekozen college
dat alle handel binnen de stad beheerste. De Eerste Poorter en
voorzitter van de Oudsten was Bricklyn, die Druss zo vorstelijk
onthaald had op de avond van de moordaanslag. Malphar, Backda,
Shinell en Alphus waren allemaal kooplieden, terwijl Beric een
edelman was, een verre neef van graaf Delnar die een hoge positie
bekleedde in het leven in de stad. Alleen gebrek aan veel geld
hield hem nog in Delnoch en weg van Drenan, de stad waarvan hij
hield.
Shinell, een dikke, gladde zijdekoopman, was degene die Druss'
woede het meest opwekte. 'Maar natuurlijk hebben we het recht om
over Ulrics voorwaarden te spreken en moeten we er een stem in
hebben of ze verworpen of aanvaard worden,' zei hij opnieuw. 'Het
is voor de stad tenslotte van het allergrootste belang, en volgens
de wet moet onze stem de doorslag geven.'
'Je weet heel goed, mijn beste Shinell, dat de Raad der
Oudsten het recht heeft om over alle burgerlijke aangelegenheden te
spreken,' zei Orrin minzaam. 'Deze situatie valt daar in de verste
verte niet onder. Maar je standpunt is ter kennisgeving
aangenomen.'
Malphar, een wijnhandelaar met een rood gezicht, viel Shinell
in de rede toen die begon te protesteren. 'Met dit gepraat over
regels en bevoegdheden komen we nergens. Het blijft een feit dat we
praktisch gesproken in oorlog zijn. Is het een oorlog die we kunnen
winnen?' Zijn groene ogen gleden over de gezichten om hem heen en
Druss klopte met zijn vingers op het tafelblad, het enige
uiterlijke teken dat hij gespannen was. 'Is het een oorlog die we
lang genoeg kunnen rekken om een eervolle vrede af te dwingen? Ik
vrees van niet,' ging Malphar verder. 'Het is allemaal onzin.
Abalayn heeft de krijgsmacht steeds verder ingekrompen zodat hij op
nog geen tiende van de sterkte van een paar jaar geleden is. De
marine is gehalveerd. De laatste keer dat deze Dros werd belegerd
was twee eeuwen geleden, toen hij bijna viel. Maar in de verslagen
staat te lezen dat we destijds veertigduizend soldaten op de been
hadden.'
'Kom ter zake, man! Waar wil je heen?' zei Druss.
'Dat komt, maar zit me niet zo woedend aan te kijken, Druss,
ik ben geen lafaard. Ik wil alleen maar dit zeggen: als we niet
kunnen standhouden en we kunnen niet winnen, wat voor zin heeft
deze verdediging dan?'
Orrin keek naar Druss en de oude krijger boog zich naar voren.
'De kwestie is,' zei hij, 'dat je pas weet dat je verloren hebt
wanneer je verloren hebt. Er kan van alles gebeuren: Ulric kan een
beroerte krijgen; er kunnen besmettelijke ziekten onder de Nadir
uitbreken. Wij moeten alleen maar proberen stand te
houden.'
'En hoe zit het met de vrouwen en kinderen?' vroeg Backda, een
notaris en huisjesmelker met een gezicht als een
doodskop.
'Wat is daarmee?' vroeg Druss. 'Ze kunnen vertrekken wanneer
ze maar willen.'
'En waar moeten ze dan heen, hè? En hoe moeten ze in hun
onderhoud voorzien?'
'Bij alle goden!' donderde Druss terwijl hij overeind sprong.
'Wat willen jullie nu weer van me? Waar ze heen gaan - als ze al
vertrekken - is hun zorg, en die van jullie. Ik ben een soldaat en
mijn taak is het om te vechten en te doden. En geloof me, daar ben
ik heel goed in. We hebben het bevel gekregen om tot de laatste man
stand te houden en dat zullen we ook. Goed, ik weet misschien maar
heel weinig van de wet en de fijne kneepjes van de stads politiek,
maar ik weet één ding: iedereen die het tijdens de komende
belegering over overgeven heeft is een verrader. En ik zal zorgen
dat hij de strop krijgt.'
'Goed gesproken, Druss,' merkte Beric op, een lange man van
middelbare leeftijd met grijs haar tot op zijn schouders. 'Ik zou
het zelf niet beter hebben kunnen formuleren. Erg stimulerend.' Hij
glimlachte, en Druss liet zich weer op zijn stoel zakken. 'Maar
toch zou ik een ding willen opmerken. Jij zegt dat men jou heeft
gevraagd om tot het einde toe door te vechten. Dat bevel kan altijd
herroepen worden; in de politiek speelt altijd de kwestie van de
doelmatigheid mee. Momenteel is het voor Abalayn doelmatig om ons
te vragen om ons op een belegering voor te bereiden. Hij vindt
misschien dat hij daardoor tegenover Ulric sterker staat in de
onderhandelingen. Uiteindelijk zal hij echter aan overgave moeten
denken. De feiten liegen er niet om. De stammen hebben elk volk dat
ze hebben aangevallen verslagen en Ulric is een weergaloze
generaal. Ik zou willen voorstellen dat we er in een brief bij
Abalayn op aandringen dat hij zijn standpunt in deze oorlog nog
eens overweegt.'
Orrin wierp Druss een waarschuwende blik toe en zei: 'Goed
gesproken, Beric. Natuurlijk moeten Druss en ik, als loyale
militairen, tegenstemmen; maar stellen jullie gerust een petitie
op, dan zal ik ervoor zorgen dat die met de eerste beschikbare
koerier wordt verzonden.'
'Dank je wel, Orrin, dat is heel tegemoetkomend van je,' zei
Berk. 'Kunnen we het dan nu eens over de gesloopte huizen
hebben?'
Ulric zat voor een komfoor met een mantel van schapenvellen om
zijn naakte bovenlichaam geslagen. Voor hem hurkte de broodmagere
gestalte van zijn sjamaan, Nosta Khan.
'Wat bedoel je?' vroeg Ulric hem.
'Precies wat ik zeg, ik kan niet langer over de vesting heen.
Er ligt daar een obstakel tegen mijn macht. Afgelopen nacht toen ik
boven de Doodsbode dreef, voelde ik een kracht, als een stormwind.
Die drukte me terug tot achter de buitenmuur.'
'En je hebt niets gezien?'
'Nee. Maar ik bespeurde ... voelde .. .' 'Vertel
op!'
'Het is moeilijk. In mijn geest kon ik de zee voelen en een
rank schip. Het was maar een fragment. Er was ook een mysticus met
wit haar. Ik heb hier lang over zitten nadenken. Ik geloof dat de
Doodsbode de hulp van een witte tempel heeft
ingeroepen.'
'En hun macht is groter dan de jouwe?' zei Ulric. 'Alleen maar
anders,' zei de sjamaan ontwijkend.
'Als ze over zee komen, varen ze naar Dros Purdol,' zei Ulric
terwijl hij naar de gloeiende kolen staarde. 'Zoek ze
op.'
De sjamaan sloot zijn ogen en maakte de ketens van zijn geest
los, zodat deze vrij buiten het lichaam kon bewegen. Vormeloos
snelde hij hoog over vlakten, heuvels en rivieren, bergen en
stromen. Hij passeerde de rand van de Delnochvlakte tot de zee
uiteindelijk onder hem lag, glinsterend in het licht van de
sterren. Hij zwierf een hele tijd rond voor hij de Wastrel
ontwaarde, dankzij de zwakke gloed van haar
heklantaarn.
Snel liet hij zich uit de hemel naar beneden vallen en
cirkelde rond de mast. Bij de bakboordreling stonden een man en een
vrouw. Voorzichtig tastte hij naar hun gedachten. Toen drong hij
door het houten dek en ging via het ruim naar de hutten daarachter.
Deze kon hij echter niet binnengaan. Zo licht als een vleugje
zeewind raakte hij de rand van deze onzichtbare barrière aan. Die
werd harder en hij deinsde terug. Hij dreef terug naar het dek,
richtte zich op de zeeman op het achterschip, glimlachte en snelde
toen weer terug naar de wachtende krijgsheer van de
Nadir.
Het lichaam van Nosta Khan trilde en hij opende zijn
ogen.
'En?' vroeg UIric.
'Ik heb hen gevonden.'
'Kun je hen vernietigen?'
'Ik denk het wel. Ik moet mijn acolieten
bijeenroepen.'
Op de Wastrel stond Vintar op van zijn bed. Zijn geest was
onrustig en zijn ogen stonden bezorgd. Hij rekte zich
uit.
'U hebt het dus ook gevoeld,' seinde Serbitar terwijl hij zijn
lange benen van het tweede bed af zwaaide.
'Ja, we moeten op onze hoede zijn.'
'Hij heeft niet geprobeerd het schild te doorbreken,' zei
Serbitar. 'Was dat een teken van zwakheid of van
zelfvertrouwen?'
'Ik weet het niet,' antwoordde de abt.
Boven hen bij de achtersteven wreef de tweede stuurman over
zijn vermoeide ogen, zette het stuurwiel met een lus van een touw
vast en richtte zijn blik op de sterren. Hij werd altijd weer
geboeid door deze flikkerende verre kaarsjes. Vannacht leken ze
helderder dan gewoonlijk, als edelstenen die over een fluwelen
mantel waren uitgestrooid. Een priester had hem ooit eens verteld
dat het gaten in het hemelgewelf waren, waardoor de heldere ogen
van de goden op de mensen op aarde neerkeken. Het was leuk bedacht,
maar een regelrecht onzinverhaal. Toch had hij er met plezier naar
geluisterd.
Plotseling huiverde hij. Hij draaide zich om en pakte zijn
mantel van de hekreling en sloeg die om zijn schouders. Hij wreef
in zijn handen.
Achter hem hief de geest van Nosta Khan zijn handen op en
concentreerde zijn macht op de lange vingers. Er groeiden klauwen,
glinsterend als staal, getand en scherp. Tevreden naderde hij de
zeeman en boorde zijn handen in het hoofd van de man. Deze wankelde
en viel terwijl een vlijmende pijn door zijn hersenen schoot. Het
bloed stroomde uit zijn mond en oren en sijpelde uit zijn
ogen.
Zonder een kik te geven stierf hij.
Nosta Khan loste zijn greep. Door de macht van zijn helpers af
te tappen dwong hij het lichaam op te staan terwijl hij obscene
woorden fluisterde in een taal die reeds lang uit het geheugen van
de gewone mensen was verdwenen. De duisternis concentreerde zich
rond het lichaam, wervelend als zwarte rook, die tenslotte door de
bloederige mond werd opgezogen. Het lichaam huiverde.
En stond op.
Omdat Virae de slaap niet kon vatten, kleedde ze zich stil
aan, klom aan dek en liep naar de bakboordreling. De nacht was koel
en de lichte bries verkwikkend. Ze keek over de golven uit naar de
verre strook land die zich tegen de heldere maanverlichte hemel
aftekende.
Het tafereel schonk haar altijd rust, dit samenkomen van land
en zee. Als kind op school in Dros Purdol had ze ervan genoten om
te gaan zeilen, vooral 's nachts wanneer de landmassa leek te
drijven als een slapend monster uit de diepten, donker, mysterieus
en wonderbaarlijk fascinerend.
Plotseling kneep ze haar ogen tot spleetjes. Bewoog het land
zich nu?
Links van haar leken de bergen terug te wijken, terwijl de
kustlijn aan haar rechterkant veel dichterbij leek. Nee, niet léék.
Wás. Ze keek naar de sterren. Het schip had de steven naar het
noordwesten gewend en toch waren ze nog enkele dagen van Purdol
verwijderd.
Verbaasd liep ze naar de tweede stuurman op het achterdek, die
met zijn handen het stuurrad omklemde. 'Waar varen we heen?' vroeg
ze hem terwijl ze de vier treden naar het kampanjedek opklom en
tegen de reling leunde.
Hij keerde zijn hoofd naar haar toe. Lege, bloedrode ogen
boorden zich in de hare toen zijn handen het stuurwiel loslieten en
zich naar haar uitstrekten.
De angst boorde zich als een lans in haar ziel, om overspoeld
te worden door haar groeiende woede. Ze was geen melkmeisje dat je
op zo'n manier schrik aan kon jagen - zij was Virae, en in haar
aderen stroomde het bloed van krijgers.
Ze liet haar schouder wat zakken en plaatste een stevige
rechtse tegen zijn kaak. Zijn hoofd sloeg met een ruk achterover,
maar nog steeds kwam hij dichterbij. Ze stapte tussen zijn
graaiende armen, greep hem bij zijn haar en gaf hem een kopstoot in
zijn gezicht. Hij incasseerde die zonder een kik te geven en legde
zijn handen rond haar keel. Wanhopig kronkelend voor de greep
strakker zou worden, gooide ze hem met een heupzwaai van zich af.
Hij kwam met een klap op het dek terecht. Virae wankelde. Hij kwam
langzaam overeind en liep weer op haar af.
Ze rende naar voren, sprong in de lucht, draaide haar lichaam
en beukte beide voeten in zijn gezicht. Hij viel
opnieuw.
En kwam weer overeind.
Paniek begon haar te bevangen en Virae zocht naar een wapen,
maar er was niets. In een vloeiende beweging sprong ze over de
reling van de kampanje om op het benedendek terecht te komen. Hij
volgde haar.
'Maak dat je uit zijn buurt komt!' schreeuwde Serbitar, die
met getrokken zwaard aan kwam rennen.
Virae stoof op hem af. 'Geef dat aan mij!' zei ze terwijl ze
het zwaard uit zijn hand rukte. Het zelfvertrouwen vloeide door
haar heen toen haar hand zich om het ebbenhouten gevest sloot.
'Ziezo, hoerenjong!' schreeuwde ze terwijl ze op de zeeman
afliep.
Hij deed geen poging om haar te ontwijken toen het zwaard door
het maanlicht flitste en in zijn onbeschermde hals kliefde. Ze
sloeg nog twee keer toe en het grijnzende hoofd rolde van het
lichaam. Maar het lichaam viel niet. Olieachtige rook stroomde uit
de doorgehouwen hals en vormde een tweede hoofd, vormeloos en vaag.
Binnen in de rook glinsterden twee rode ogen als gloeiende
kolen.
'Achteruit!' riep Serbitar. 'Blijf uit zijn
buurt!'
Ditmaal gehoorzaamde ze en liep achteruit in de richting van
de albino. 'Geef dat zwaard weer aan mij.'
Vintar en Roek hadden zich bij hen gevoegd. 'Wat is dat in
vredesnaam?' fluisterde Roek.
'Niets van deze aarde,' antwoordde Vintar.
Het ding bleef onwrikbaar staan, zijn armen voor zijn borst
gevouwen. 'Het schip vaart regelrecht op de klippen af,' zei
Virae.
Serbitar knikte. 'Het wil ons bij het stuurwiel vandaan
houden. Wat denkt u, vader abt?'
'De bezwering is in het hoofd geplant; het moet overboord
gegooid worden. Het beest zal het volgen,' antwoordde Vintar. 'Val
het aan.' Serbitar drong naar voren, gevolgd door Roek. Het lijk
bukte zich en de rechterhand greep de haren van het afgehakte
hoofd. Met het hoofd tegen zijn borst gedrukt, wachtte het monster
de aanval af.
Roek sprong naar voren en gaf een diepe houw in de arm. Het
lijk wankelde. Serbitar kwam erbij en sneed de pezen achter de knie
door. Toen het lijk viel, greep Roek zijn zwaard met twee handen
vast en liet het op de arm neerkomen. Deze werd losgehakt en de
vingers lieten het hoofd los, dat over het dek rolde. Terwijl Roek
zijn zwaard liet vallen, dook hij er naartoe. Hij bedwong zijn
afkeer, tilde het hoofd aan de haren op en slingerde het overboord.
Toen het de golven raakte, ging er een rilling door het lijk op het
dek heen. De rook stroomde uit de hals en alsof hij voortgedreven
werd door een flinke windvlaag stroomde hij over het dek om onder
de reling door in de duisternis van het diepe water te
verdwijnen.
De kapitein trad vanuit de schaduw van de mast naar voren.
'Wat was dat?' vroeg hij.
Vintar liep op hem toe en legde zijn hand zacht op de schouder
van de man. 'We hebben vele vijanden. Zij beschikken over geweldige
krachten. Maar vrees niet, wij zijn niet machteloos en het schip
zal geen kwaad meer overkomen. Dat beloof ik je.'
'En wat wordt er van zijn ziel?' vroeg de kapitein, die
langzaam naar de reling liep. 'Hebben zij zich daar meester van
gemaakt?'
'Hij is vrij,' zei Vintar. 'Geloof me.'
'We zullen allemaal vrij zijn,' zei Roek, 'als niemand het
schip van die klippen weg stuurt.'
Achteruitlopend verlieten de acolieten zwijgend de donkere
tent van Nosta Khan, zodat hij alleen achterbleef in het midden van
de krijtkring op de aarden vloer. Nosta Khan, die helemaal in zijn
eigen gedachten opging, lette niet op hen - hij was kwaad en
volkomen leeg.
Want ze hadden hem weten te weerstaan en hij was iemand die
geen nederlagen gewend was. Het bezorgde hem een bittere smaak in
zijn mond.
Toen glimlachte hij. Er kwam nog wel een nieuwe kans ...