17
De eerste voorjaarsstormen joegen over de Delnochbergen toen
Gilad de wachtpost op muur een afloste. De donder rommelde
angstaanjagend boven zijn hoofd terwijl grillige bliksemschichten
langs de hemel schoten, die de vesting enkele tellen lang in het
licht zetten. Felle windvlagen floten gierend langs de
muren.
Gilad dook onder het uitstekende gedeelte van de torenpoort
terwijl hij het kleine komfoor met de gloeiende houtskool uit de
wind achter de muur trok. Zijn mantel was doornat en het water
droop gestaag uit zijn kletsnatte haar op zijn schouders en achter
zijn borstkuras, waardoor het leer van zijn maliënkolder doornat
werd. Maar de muur weerkaatste de warmte van het kolenkomfoor en
Gilad had wel ergere nachten meegemaakt op de Sentranvlakte, waar
hij in de winter tijdens sneeuwstormen ondergesneeuwde schapen had
uitgegraven. Hij richtte zich geregeld op om over de muur naar het
noorden te turen terwijl hij wachtte tot de vlakte door een
bliksemschicht verlicht zou worden. Niets bewoog zich
daar.
Verderop langs de muur ontplofte een ijzeren komfoor toen het
door de bliksem werd getroffen. Een regen van hete kolen kwam vlak
bij hem terecht. Wat een plek om een wapenrusting te dragen, dacht
hij. Hij huiverde en kroop nog dichter tegen de muur aan. Langzaam
dreef de onweersbui over en trok over de Sentranvlakte,
voortgedreven door de felle wind uit het noorden. De regen bleef
nog een tijdlang op de grijze kantelen neerplenzen en het water
droop langs de muren naar beneden. Zo nu en dan klonk er gesis en
gesputter als er een druppel op de hete kolen
verdampte.
Gilad opende een klein tasje en haalde er een reep gedroogd
vlees uit. Hij trok er een stuk af en begon te kauwen. Nog drie
uur, dan kon hij zich drie uur op een warme brits
uitstrekken.
Uit de duisternis kwam het geluid van beweging achter de
kantelen. Gilad draaide zich met een ruk om en greep naar zijn
zwaard terwijl de spookachtige angsten uit zijn jeugd zijn geest
overspoelden. In het licht van het kolenkomfoor doemde een grote
gestalte op.
'Blijf kalm, jochie! Ik ben het maar,' zei Druss die aan de
andere kant van het komfoor ging zitten. Hij strekte zijn enorme
handen naar de vlammen uit. 'Een lekker vuurtje, niet?'
Zijn witte baard was doornat en zijn zwarte leren wambuis
glom, alsof die door de onweersbui was opgepoetst. De regen was
afgenomen tot een licht gemiezer en het spookachtige gehuil van de
wind was opgehouden. Druss neuriede enkele ogenblikken lang een oud
strijdlied terwijl de hitte hem verwarmde. Gilad wachtte gespannen
op de sarcastische opmerkingen die nu zouden komen. 'Hebben we het
zo koud? Hebben we een vuurtje nodig om de spoken te verjagen?'
Waarom moet je daar nou net mijn wachtbeurt voor uitzoeken, ouwe
schoft? dacht hij.
Na een poosje werd de stilte zo ondraaglijk dat Gilad het niet
langer uithield. 'U hebt wel een koude nacht uitgezocht om hier
rond te lopen, heer,' zei hij en vervloekte zichzelf om de
eerbiedige toon.
'Ik heb wel erger meegemaakt. En ik hou van de kou. Die is net
als pijn - hij maakt je duidelijk dat je leeft.'
Het licht van het vuur liet diepe schaduwen op het tanige
gezicht van de oude krijger verschijnen en voor het eerst zag Gilad
de vermoeidheid die daarop stond afgetekend. Die man is hondsmoe,
dacht hij. Achter die legendarische wapenrusting en de ijskoude
blauwe ogen was hij een gewone oude man. Taai en sterk als een os
misschien, maar oud. Versleten door de tijd, de vijand die nooit
afliet.
Je zult het misschien niet geloven,' zei Druss, 'maar dit is
het ergste voor een soldaat - het wachten voor de strijd begint. Ik
heb het allemaal al eens eerder gezien. Heb jij ooit eerder in een
slag gevochten, jongen?'
'Nee, nooit.'
'Het is nooit zo erg als je eigenlijk vreest - als je eenmaal
in de gaten hebt gekregen dat doodgaan niets bijzonders
is.'
'Waarom zegt u dat? Voor mij is het wel bijzonder. Ik heb een
vrouw en een boerderij die ik ooit hoop terug te zien. Ik verwacht
nog een heleboel van het leven,' zei Gilad.
'Natuurlijk doe je dat. Maar als je deze gevechten overleeft,
sterf je misschien aan een besmettelijke ziekte, of je wordt gedood
door een leeuw, of je krijgt kanker. Je kunt bij een roofoverval
gedood worden of van een paard vallen. Uiteindelijk ga je toch een
keer dood. Iedereen sterft. Ik wil niet zeggen dat je het gewoon
maar op moet geven en de dood met open armen moet verwelkomen. Je
moet er tot het laatste moment tegen vechten. Een oude soldaat -
een heel goede vriend van me - heeft me in het begin van mijn leven
gezegd dat iemand die bang is om te verliezen nooit zal winnen. En
het is waar. Weet je wat een berserker is, jongen?'
'Een heel sterke krijger,' zei Gilad.
'Dat is hij inderdaad. Maar hij is meer: hij is een
moordmachine die niet te stoppen is. Weet je ook
waarom?'
'Omdat hij krankzinnig is?'
'Dat element speelt ook een rol. Maar er is nog meer. Hij
verdedigt zich niet, want als hij aan het vechten is, denkt hij aan
niets anders. Hij valt alleen aan, en mindere mannen - die wel iets
te verliezen hebben - sneuvelen.'
'Wat bedoelt u met mindere mannen? Een man hoeft geen doder te
zijn om toch groot te zijn.'
'Dat bedoelde ik niet ... Maar ik denk dat je gelijk hebt. Als
ik probeerde te gaan boeren - zoals jouw buurman - zouden de mensen
zeggen dat ik niet zo goed was als jij. Ze zouden me beschouwen als
een slechte boer. Op deze vestingmuren wordt gekeken hoe lang
mannen in leven weten te blijven. Mindere mannen, of mindere
soldaten als je dat liever zegt, zullen moeten veranderen, of ze
sneuvelen.'
'Waarom bent u hierheen gekomen?' vroeg Gilad met de bedoeling
te weten te komen waarom de bijlvechter hem bij zijn wacht had
gestoord. Maar de krijger begreep hem verkeerd.
'Ik ben hier gekomen om te sterven,' zei hij zacht terwijl hij
zijn handen aan de kolen warmde en in het vuur staarde. 'Om een
plaats te vinden op de vestingmuren om daar stand te houden tot ik
sneuvel. Ik had niet verwacht dat ik de leiding bij de verdediging
op me zou moeten nemen. Verdomme nog aan toe! Ik ben een soldaat,
geen generaal.'
Terwijl Druss verder praatte, besefte Gilad dat de bijlvechter
het niet tegen hem had - niet tegen cul Gilad, de vroegere boer.
Hij praatte gewoon tegen een willekeurige mede-soldaat, bij een
willekeurig vuur, op een willekeurige vestingmuur. Dit was
eigenlijk Druss' leven in een notendop: wachten tot de strijd
begon.
'Ik had haar altijd beloofd dat ik het krijgersleven eraan zou
geven en voor de boerderij zou zorgen. Maar altijd was er ergens
wel iemand die een beroep op me deed om te vechten. Jarenlang heb
ik gedacht dat ik ergens voor stond - vrijheid,
zelfbeschikkingsrecht, ik weet het niet. De waarheid was altijd
veel eenvoudiger. Ik vind het heerlijk om te vechten. Zij wist het,
maar was zo verstandig om dat nooit tegen me te zeggen. Kun jij je
voorstellen wat het is om een levende legende te zijn - dé levende
legende, vervloekt nog aan toe? Kun je dat?'
'Nee, maar u zult er wel erg trots op zijn,' zei Gilad een
beetje onzeker. je wordt er alleen ontzettend moe van. Het
ondermijnt je kracht wanneer het die juist zou moeten versterken.
Omdat je gewoon niet moe mág zijn. Jij bent de Legendarische Druss
en je bent onkwetsbaar, onoverwinnelijk. Je lacht om pijn. Je kunt
aan één stuk door blijven marcheren. Met één klap maak je een berg
met de grond gelijk. Zie ik eruit alsof ik bergen met de grond
gelijk kan maken?'
'Ja,' zei Gilad.
'Ja? Vergeet het maar snel. Ik ben een oude man met een zwakke
knie en artritis in mijn rug. En mijn ogen zijn ook niet meer wat
ze geweest zijn. Toen ik jong en sterk was, genazen de blauwe
plekken altijd heel snel. Toen was ik onvermoeibaar. Ik kon de
godganse dag door blijven vechten. Toen ik ouder werd leerde ik te
doen alsof en ik rustte uit wanneer ik maar even de kans had, om
gebruik te kunnen maken van de ervaring die ik in de strijd had
opgedaan, terwijl ik vroeger uitsluitend met geweld neersloeg wat
me in de weg stond. Toen ik de vijftig was gepasseerd, was ik heel
voorzichtig geworden. Trouwens, toen was mijn naam genoeg om mensen
te laten rillen. Sinds die keer heb ik drie keer met mannen
gevochten die me hadden kunnen verslaan, maar zij versloegen
zichzelf, omdat ze wisten wie ik was en bang waren.' Hij zweeg even
en keek Gilad toen aan. 'Vind je me een goede
aanvoerder?'
'Ik weet het niet. Ik ben een boer, geen soldaat,' zei
Gilad.
'Draai er niet omheen, jongen. Ik heb je om je mening
gevraagd.'
'Nee, waarschijnlijk bent u dat niet. Maar u bent wél een
groot krijger.
Vroeger zou u waarschijnlijk een krijgsheer zijn geweest. Ik
zou het niet weten. Maar u hebt wonderen verricht bij onze
training; er heerst gewoon een hele nieuwe geest in de
Dros.'
'Vroeger waren er ook altijd leiders,' zei Druss. 'Sterke
mannen die vlug van begrip waren. Ik heb geprobeerd om al hun
lessen te onthouden. Maar het is moeilijk, jongen. Begrijp je? Het
is moeilijk. Ik ben nooit bang geweest voor vijanden die ik met een
bijl in mijn hand tegemoet kon treden als het nodig was. Maar in
deze vesting heb ik met heel andere vijanden te maken. Moreel,
voorbereidingen, vuurgeulen, voorraden, verbindingen en
organisatie. Het ondermijnt je geest.'
Wij zullen u niet te schande maken,' zei Gilad terwijl hij met
de oude man meevoelde. We zullen naast u standhouden. Dat hebt u
ons geleerd, hoewel ik u tijdens het grootste deel van de training
uit de grond van mijn hart heb gehaat.'
'Haat kweekt kracht, jochie. Natuurlijk zullen jullie
standhouden. Jullie zijn mannen. Heb je dat gehoord van dun
Mendar?'
'Ja, het was triest. Maar goed dat hij daar was om u te
helpen,' zei Gilad.
'Hij was daar om me te doden, jongen. En het was hem bijna
gelukt.'
'Wat!?' zei Gilad geschokt.
'Je hebt me goed verstaan. En ik vertrouw erop dat je het niet
verder vertelt. Hij was in dienst van de Nadir en voerde de
moordenaars aan.'
'Maar ... dat betekent dat u helemaal alleen tegenover hen
allemaal stond,' zei Gilad. 'Vijf mannen! En u hebt het er levend
afgebracht?'
'Ja, maar ze waren een slecht getraind zooitje ongeregeld.
Begrijp je waarom ik je dat heb verteld ... over
Mendar?'
'Omdat u wat met me wilde praten?'
'Nee. Ik ben nooit een groot prater geweest en ik voel er
weinig voor om mijn angsten te delen. Nee, ik wilde je duidelijk
maken dat ik je vertrouw; Ik wil dat jij Mendars taak overneemt. Ik
bevorder je tot dun.'
'Maar dat wil ik niet!' zei Gilad heftig.
'Denk je dat ik deze verantwoordelijkheid wil? Waarom denk je
dat ik hier al mijn tijd heb doorgebracht? Ik probeer je duidelijk
te maken dat we dikwijls - vaker dan ons lief is - gedwongen worden
om juist datgene te doen waar we bang voor zijn. Vanaf morgen begin
je in je nieuwe functie.'
'Maar waarom ik?'
'Omdat ik je heb geobserveerd en ik denk dat je talent hebt om
mannen te leiden. Ik was onder de indruk van de manier waarop je je
tiental leidde. En je hielp Orrin bij dat hardlopen. Dat was
leiderschap. Bovendien heb ik je nodig, en andere mannen zoals
jij.'
'Ik heb geen ervaring,' zei Gilad en hij voelde dat het een
slap excuus was. 'Dat komt mettertijd wel. Denk eens aan het
volgende: je vriend Bregan is geen soldaat en sommigen zullen bij
de eerste aanval sneuvelen. Maar een aantal van hen zal het
overleven, als ze een goede officier hebben.'
'Goed. Maar ik kan het me niet veroorloven om in de
officiersmess te eten en een speciale wapenrusting te laten maken.
Daar zult u voor moeten zorgen.'
'Mendars wapenrusting zal jou wel passen en jij zult die voor
een heel wat nobeler doel gebruiken.'
'Dank u. U zei daarstraks dat u hierheen bent gekomen om te
sterven. Betekent dat dat u denkt dat we niet kunnen
winnen?'
'Nee, dat bedoel ik er niet mee. Vergeet het
maar.'
'Verdomme, doe niet zo uit de hoogte tegen me! U had het net
over vertrouwen. Goed, ik ben nu officier en ik heb u een
duidelijke vraag gesteld. Ik zal het antwoord niet verder
vertellen. Dus heb een beetje vertrouwen in me.'
Druss glimlachte toen hij in de fonkelende ogen van de jonge
schildwacht keek. 'Goed dan. Op de lange duur hebben we geen enkele
kans. Elke dag brengt ons dichter bij een overwinning van de Nadir.
Maar we zullen onze huid zo duur mogelijk verkopen. En geloof me
maar gerust, jochie! Hier spreekt de Legendarische
Druss.'
'Die Legendarische Druss kan me gestolen worden,' zei Gilad
terwijl hij de glimlach van de ander beantwoordde. 'Daar spreekt de
man die het in een donker steegje tegen vijf sluipmoordenaars
opnam.'
'Staar je daar niet blind op, Gilad. Iedereen heeft talenten.
Sommigen bouwen, anderen schilderen of schrijven, weer anderen
vechten. Bij mij ligt dat anders. Ik heb altijd goed met de dood
kunnen opschieten.'
Het meisje liep boven over de vestingmuur en negeerde de
opmerkingen van de soldaten; haar kastanjebruine haar glansde in de
ochtendzon en haar lange benen, slank en gebronsd, ontlokten de
soldaten menig waarderend, maar enigszins gewaagd compliment. Een
keer moest ze glimlachen toen een van de mannen die ze voorbijliep
tegen een makker mompelde: 'Ik geloof dat ik verliefd word.' Ze
knipoogde en wierp hem een kushandje toe.
Boogman glimlachte en schudde langzaam met zijn hoofd. Hij
wist dat Caessa zoveel mogelijk indruk probeerde te maken, maar wie
kon haar dat met een lichaam als het hare kwalijk nemen? Ze was
lenig en gracieus, net zo lang als de meeste mannen, en al haar
bewegingen hielden genotvolle beloften in voor elke man die naar
haar keek. Lichamelijk, dacht Boogman, is ze de volmaakte vrouw:
Het toppunt van vrouwelijkheid.
Hij keek hoe ze haar boog spande. Jorak wierp hem een vragende
blik toe, maar hij schudde zijn hoofd. De rest van de boogschutters
bleef op de achtergrond. Dit was Caessa's moment van glorie en na
deze aankomst had ze een beetje bijval wel verdiend.
Op een afstand van honderd passen van de muur waren stropoppen
opgesteld. De hoofden waren geel geschilderd, de lichamen rood. Het
was de gebruikelijke afstand voor een goede boogschutter, maar
omlaag schieten vanaf een vestingmuur maakte het toch ietsje
moeilijker.
Caessa reikte met haar hand over haar schouder en trok een
pijl met zwarte bevedering uit de koker van hertenleer. Ze keek of
hij recht was en zette hem toen op de pees.
'Hoofd,' zei ze.
In één vloeiende beweging trok ze de pees achteruit en toen
die haar wang raakte, liet ze de pijl los. Hij schoot door de
ochtendlucht en boorde zich in de hals van de dichtstbijzijnde pop.
De toeschouwers barstten in een luiddruchtig applaus los en Caessa
keek naar Boogman. Hij trok een wenkbrauw op.
Nog eens vijf pijlen hadden het doelwit van stro getroffen,
voor Boogman een hand ophief en de andere schutters een teken gaf
naar voren te treden. Toen riep hij Caessa bij zich en daalde met
haar van de vestingmuur af.
'Je hebt er wel de tijd voor genomen voor je hier was, dame,'
zei hij glimlachend.
Ze haakte haar arm door de zijne en maakte een kus gebaart je
in zijn richting. Zoals altijd voelde hij zijn opwinding langzaam
stijgen.
'Heb je me gemist?' Ze sprak met een diepe keelstem, een
geluid dat evenveel seksuele geneugten beloofde als de aanblik van
haar lichaam.
'Ik mis je altijd,' zei hij. 'Je bezorgt me altijd op slag een
goed humeur.'
'Alleen maar een goed humeur?'
'Alleen maar een goed humeur?'
'Ja.'
'Leugenaar. Ik kan het zien aan je ogen,' zei ze.
'Je ziet daar niets wat ik jou - of iemand anders - niet zou
willen laten zien. Je bent veilig bij mij, Caessa. Heb ik je dat
niet beloofd? Maar ik moet zeggen dat je wel een spectaculaire
entree maakte voor een vrouw die beweert dat ze geen man aan de
haak wil slaan. Waar is je broek?'
'Het was heet. Die tuniek bedekt meer dan genoeg van me,' zei
ze terwijl ze verstrooid aan de zoom trok.
'Ik vraag me af of je werkelijk weet wat je wilt,' zei
hij.
'Ik wil met rust gelaten worden.'
'Waarom zoek je mijn vriendschap dan?'
'Je weet wat ik bedoel.'
'Ja, ik wel,' zei hij, 'maar ik weet niet zeker of jij het ook
weet.'
'Wat ben je vandaag ernstig, O Heer van het Woud. Ik kan me
niet voorstellen waarom. We krijgen allemaal ons geld, we hebben
amnestie en onze verblijven zijn ook een stuk beter dan in
Skultik.'
'Waar hebben ze jou ondergebracht?' vroeg hij.
'Die jonge officier - Pinar? - drong erop aan dat ik een kamer
in de grote kazerne zou nemen. Hij wilde absoluut niet dat ik bij
de andere mannen zou slapen. Het was eigenlijk heel aandoenlijk.
Hij gaf me zelfs een handkus!'
'Hij is een prima kerel,' zei Boogman. 'Laten we iets gaan
drinken.' Hij voerde haar de Eldibarmess binnen en liep door naar
het gedeelte voor de officieren achterin, waar hij een fles witte
wijn bestelde. Bij het raam zat hij een tijdje zwijgend te drinken
terwijl hij naar het oefenen van de manschappen keek.
'Waarom heb je deze overeenkomst gesloten?' vroeg ze hem
plotseling. 'En kom me niet aan boord met die onzin over amnestie.
Die kan je geen fluit schelen, en dat geldt ook voor het
geld.'
'Probeer je nog steeds mijn gedachten te lezen? Dat is
onbegonnen werk,' zei hij terwijl hij van zijn wijn nipte. Toen
draaide hij zich om en riep om brood met kaas.
Ze wachtte tot de soldaat die hen bediende vertrokken was.
'Vooruit, vertel op!'
'Soms, lieverd, zoals je ongetwijfeld zult ontdekken wanneer
je wat ouder geworden bent, zijn er geen simpele antwoorden op de
vraag waarom een mens iets doet. Een impuls. Een moment van
onnadenkendheid. Wie zal het zeggen waarom ik erin heb toegestemd
hierheen te komen? Ik weet het in ieder geval niet.'
'Je liegt weer. Je wilt het gewoon niet zeggen. Komt het door
die oude man, die Druss?'
'Waarom ben je zo in mijn motieven geïnteresseerd? Waarom ben
jij eigenlijk zelf hier?'
'Waarom niet? Het lijkt me opwindend en niet bijster
gevaarlijk. We vertrekken toch wanneer de derde muur ingenomen is,
nietwaar?'
'Natuurlijk. Dat was onderdeel van de
overeenkomst.'
'Je vertrouwt me niet, hè?' vroeg ze met een
glimlach.
'Ik vertrouw niemand. Weet je, soms gedraag je je precies
hetzelfde als de eerste de beste andere vrouw die ik ooit heb
gekend.'
'Is dat een compliment, O Meester van het Groene
Bos?'
'Mij lijkt van niet.'
'Wat heeft het dan te betekenen? Tenslotte ben ik een vrouw.
Hoe verwacht je dan dat ik me zal gedragen?'
'Daar gaan we weer. Laten we het weer eens over vertrouwen in
elkaar hebben. Waarom vroeg je het?'
Je wil niet zeggen waarom je bent gekomen, en vervolgens lieg
je over je vertrek. Denk je dat ik stapelkrankjorum ben? Jij bent
absoluut niet van plan om deze gedoemde hoop stenen te verlaten.
Jij zult blijven tot het bittere eind.'
'En waar haal jij deze opmerkelijke zekerheid vandaan?' vroeg
hij.
'Je gezicht spreekt boekdelen. Maar wees maar niet bang, ik
zal het niet aan Jorak of een van de anderen verklappen. Maar
verwacht niet dat ik zal blijven. Ik ben niet van plan om hier te
sterven.'
'Caessa, mijn duifje, je bewijst alleen maar hoe slecht je me
kent. In ieder geval, voor wat het waard is .. .' Boogman zweeg
plotseling toen de lange gestalte van Hogun in de deuropening
verscheen en de gan tussen de tafeltjes door een weg naar hen
zocht. Het was de eerste keer dat Caessa de generaal van het
Legioen zag en ze was diep onder de indruk. Hij bewoog zich
gracieus, met een hand op het gevest van zijn zwaard. Hij had
heldere ogen, een wilskrachtige kaak en een interessant, bijna knap
gezicht. Ze had op slag een hekel aan hem. Die mening werd nog
versterkt toen hij een stoel bijtrok, omdraaide en er met zijn
gezicht naar Boogman op ging zitten, waarbij hij haar volkomen
negeerde.
'Boogman, we moeten eens met elkaar praten,' zei
hij.
'Ga je gang. Maar mag ik je eerst aan Caessa voorstellen?
Caessa, lieverd, dit is gan Hogun van het Legioen.'
Hogun draaide zijn hoofd in haar richting en knikte kort.
'Vind je het erg om even onder vier ogen met me te praten?' vroeg
hij Boogman.
Caessa's groene ogen fonkelden van woede, maar ze stond op en
pijnigde haar hersenen om een laatste opmerking te plaatsen waarmee
ze hem zou laten voelen wat ze hiervan vond.
'Ik zie je straks nog wel,' zei Boogman toen ze haar mond
opendeed. 'Probeer maar of je ergens wat te eten kunt krijgen.'
Toen ze zich op haar hakken omdraaide en de ruimte verliet, keek
Boogman haar na en genoot van de katachtige gratie waarmee ze liep.
'Je hebt haar beledigd,' zei hij.
'Ik? Ik heb niet eens wat tegen haar gezegd,' zei Hogun
terwijl hij zijn zwart-met-zilveren helm afzette en die op de tafel
legde. 'Dat is trouwens onbelangrijk. Ik wil het met je hebben over
je mannen.'
'Wat is daarmee?'
'Ze slenteren meestentijds maar wat rond en maken smalende
opmerkingen tegen de soldaten als die oefenen. Dat is niet goed
voor het moreel.' 'Waarom zouden ze dat niet mogen doen? Het zijn
burger-vrijwilligers.
'Het zal wel ophouden als de gevechten eenmaal begonnen
zijn.'
'De kwestie is, Boogman, dat die gevechten wel eens zouden
kunnen beginnen voor de Nadir hier zijn. Ik heb mijn mannen er
daarnet maar ternauwernood van kunnen weerhouden om die reus met
zijn zwarte baard, die Jorak, zijn darmen uit zijn lijf te snijden.
Er hoeft maar dit te gebeuren en er vallen doden.'
'Ik zal met ze praten,' zei Boogman. 'Kalm aan nu maar en
drink een glas met me. Wat vond je van mijn vrouwelijke
boogschutter?'
'Ik heb eigenlijk niet zo goed gekeken. Ze leek me tamelijk
knap.'
'Ik denk dat het waar is wat ze van de cavalerie zeggen,' zei
Boogman. jullie zijn allemaal verliefd op jullie paard! Grote goden
man, ze is heel wat meer dan tamelijk knap!'
'Ga nu meteen met je mannen praten. Dan zal ik me een stuk
beter voelen. De onderlinge spanningen worden steeds sterker en de
Nadir zijn nog maar twee dagen bij ons vandaan.'
'Ik zei dat ik dat zou doen. Kom, drink nou een glas met me en
ontspan je. Je wordt al net zo geïrriteerd als je mannen en dat kan
ook niet goed zijn voor het moreel.'
Hogun grinnikte plotseling. 'Je hebt gelijk. Zo is het altijd
voor een gevecht. Druss loopt rond als een beer met
hoofdpijn.'
'Ik heb gehoord dat je de Open Zwaarden van die dikkerd Orrin
hebt verloren,' zei Boogman grinnikend. 'Tut, tut, ouwe jongen! Dit
is niet het moment om een wit voetje bij de baas te willen
halen.'
'Ik heb hem niet laten winnen, hij is een uitstekend
zwaardvechter. Oordeel niet te hard over hem, mijn vriend; hij zou
je nog wel eens verbaasd kunnen laten staan. Dat is hem bij mij in
ieder geval al gelukt. Wat bedoelde je toen je zei dat ik het
meisje had beledigd?'
Boogman glimlachte en schaterde het toen uit. Hij schudde zijn
hoofd en schonk zich nog een glas wijn in. 'Mijn beste Hogun,
wanneer een vrouw knap is, verwacht ze een bepaalde - hoe zal ik
het zeggen? - een bepaalde bewondering van mannen. Je had zo
vriendelijk kunnen zijn om getroffen te zijn door haar schoonheid.
Stomverbaasd. Of misschien had je je nog beter kunnen gedragen als
een stotterende idioot. Vervolgens zou ze je gewoon genegeerd
hebben en met een arrogante minachting op je eerbied gereageerd
hebben. Nu heb je haar veronachtzaamd en daarom zal ze de pest aan
je hebben. Nog erger, ze zal alles doen wat in haar macht ligt om
je hart te winnen.'
'Ik geloof niet dat dat erg logisch is. Waarom zou ze mijn
hart willen winnen als ze de pest aan me heeft?'
'Zodat zij in een positie komt waarin ze je met minachting kan
behandelen. Snap jij dan helemaal niets van vrouwen?'
'Meer dan genoeg,' zei Hogun. 'Ik weet ook dat ik geen tijd
heb voor een dergelijke dwaasheid. Moet ik me tegenover haar
verontschuldigen, denk je?'
'En haar op die manier duidelijk maken dat jij weet hoe
beledigd ze was?
Beste man, in sommige opzichten laat je opvoeding ernstig te
wensen over.'