21
Om middernacht waren de verliezen van de strijd van die dag
bekend. Vierhonderdzeven man waren gesneuveld, honderdachtenzestig
gewond, en de helft daarvan zou niet meer kunnen
vechten.
De chirurgen werkten nog steeds en de tellingen werden nog
eens extra gecontroleerd. Vele Drenai waren tijdens de gevechten
van de vestingmuur gevallen en alleen een volledig appèl zou
duidelijk kunnen maken hoeveel.
Roek was vervuld van afgrijzen, hoewel hij probeerde dat niet
te laten blijken tijdens zijn vergadering met Hogun en Orrin in de
studeerkamer boven de grote zaal. Er waren zeven mensen bij deze
vergadering aanwezig: Serbitar, Vintar en Virae, Hogun en Orrin
namens de soldaten, en Bricklyn namens de burgers van de stad. Roek
had kans gezien een paar uur te slapen en voelde zich een stuk
opgefrist; de albino had helemaal niet geslapen en scheen niet
anders dan anders.
'Dat zijn zware verliezen voor één dag,' zei Bricklyn. 'Als
dat zo doorgaat, houden we niet langer dan twee weken stand.' Zijn
grijze haar was gekapt volgens de mode aan het hof van Drenai,
achter de oren gestoken en kort gekruld bij het begin van de nek.
Hoewel hij een dik gezicht had, was hij knap en bezat hij een
zorgvuldig gecultiveerde charme. De man was een politicus en daarom
niet te vertrouwen, vond Roek.
Serbitar gaf Bricklyn antwoord. 'Op de eerste dag hebben
statistieken nog niets te betekenen,' zei hij. 'Het kaf wordt van
het koren gescheiden.'
'En wat wilt u daarmee zeggen, Prins van Dros Segril?' vroeg
de poorter en de vraag was des te scherper omdat die niet van de
gebruikelijke glimlach vergezeld ging.
'Ik wilde niet oneerbiedig klinken tegenover de gesneuvelden,'
antwoordde Serbitar. 'Het is alleen een onomstotelijk feit dat de
mannen die het minst vaardig zijn het eerste in de strijd vallen.
In het begin zijn de verliezen altijd groter. De mannen hebben goed
gevochten, maar velen waren onvoldoende geoefend - daarom zijn ze
nu ook dood. De verliezen zullen minder worden, maar ze zullen nog
steeds hoog blijven.'
'Zouden we ons niet moeten afvragen wat nog aanvaardbaar is?'
vroeg de poorter terwijl hij zich tot Roek wendde. 'Als we geloven
dat de Nadir uiteindelijk toch door de muren heen zullen breken,
wat voor zin heeft het dan om weerstand te bieden? Zijn al die
levens dan niets waard?'
'Wil jij voorstellen dat we ons maar over moeten geven?' vroeg
Virae.
'Nee, vrouwe,' antwoordde Bricklyn snel. 'Dat dienen de
soldaten te beslissen en ik sta achter elke beslissing die ze
nemen. Maar ik vind dat we ook naar alternatieven moeten kijken.
Vandaag zijn er vierhonderd man gesneuveld en hun offer dienen wij
in ere te houden. Maar hoe zit het morgen? En de dag daarna? We
moeten uitkijken dat onze trots niet de overhand op onze
realiteitszin krijgt.'
'Wat bedoelt hij toch?' vroeg Virae aan Roek. 'Ik begrijp geen
woord van wat hij zegt.'
'Wat zijn die alternatieven waarover je het hebt?' vroeg Roek.
'Naar mijn mening zijn er maar twee alternatieven. We vechten en
winnen, of we vechten en verliezen.'
'Dat zijn de overheersende opvattingen van dit moment,' zei
Bricklyn. 'Maar we moeten aan de toekomst blijven denken. Geloven
we dat we hier kunnen standhouden? Als dat het geval is, moeten we
beslist blijven doorvechten. Maar als dat niet het geval is, dan
moeten we naar een eervolle vrede streven, zoals andere volkeren
ook hebben gedaan.'
'Wat is een eervolle vrede?' vroeg Hogun zacht.
'Dat is een vrede waarbij vijanden vrienden worden en de
vroegere strijd vergeten is. Dan verwelkomen we heer Ulric als een
bondgenoot van de Drenai binnen onze muren, nadat we van hem eerst
de verzekering hebben gekregen dat de bewoners geen haar gekrenkt
zal worden. Uiteindelijk lopen alle oorlogen zo af - en het bewijs
daarvoor is de aanwezigheid van Serbitar, een Vagriaanse prins.
Dertig jaar geleden waren we in oorlog met Vagria. Nu zijn we
vrienden. Over dertig jaar zullen we ook zo met de prinsen van de
Nadir bijeen zitten. We moeten de perspectieven hier even
vaststellen.'
'Ik begrijp je standpunt,' zei Roek, 'en het is
verstandig-'
'Dat denk jij misschien. Anderen niet!' snauwde
Virae.
'Het is verstandig,' ging Roek onverstoorbaar door. 'Speeches
vol wapengekletter horen op dit soort vergaderingen niet thuis. We
moeten de realiteit onder ogen zien, zoals je zegt. De eerste
realiteit is dat we goed getraind zijn, goed bevoorraad en in de
sterkste vesting zitten die ooit gebouwd is. De tweede realiteit is
dat Magnus Wondwever tijd nodig heeft om een leger op de been te
brengen en te trainen, zodat hij na de eventuele val van Dros
Delnoch tegenstand aan de Nadir kan blijven bieden. Op dit moment
heeft het geen zin om over overgave te praten, maar we zullen het
onthouden voor toekomstige vergaderingen.' Hij zweeg even. 'Zijn er
nog andere stadsaangelegenheden te bespreken, want het is al laat
en we hebben al veel te veel beslag op je tijd gelegd, mijn beste
Bricklyn.'
'Nee, heer. Ik denk dat we alles hebben
afgehandeld.'
'Mag ik je dan danken voor je hulp - en je wijze raad - en je
een goedenavond wensen?'
De poorter stond op, boog voor Vitae en Roek en verliet het
vertrek.
Enkele ogenblikken lang luisterden ze naar zijn voetstappen
die zich verwijderden. Virae, die rood was van woede, stond op het
punt haar mond open te doen toen Serbitar de stilte
verbrak.
'Dat was verstandig gesproken, heer graaf. Hij blijft een
doorn in ons vlees.'
'Hij is gewoon een politicus,' zei Roek. 'Hij geeft niets om
trots, eer of morele waarden. Maar hij heeft zijn functie en zijn
nut. Wat denk je van morgen, Serbitar?'
'De Nadir zullen beginnen met een ballista bombardement van
zeker drie uur lang. Omdat ze tijdens een dergelijke aanval niet
met hun leger kunnen opmarcheren, zou ik willen voorstellen dat we
een uur voor zonsopgang iedereen, op vijftig man na, naar Musif
terugtrekken. Wanneer er een eind aan de beschieting is gekomen,
gaan we weer naar voren.'
'En als ze nou eens bij het aanbreken van de dag hun aanval
inzetten?' vroeg Orrin. 'Dan zijn ze over de muur voor onze
strijdkrachten zich achter de kantelen hebben kunnen
opstellen.'
'Zo'n strategische zet zijn ze niet van plan,' zei de albino
alleen maar. Orrin was niet overtuigd, maar hij voelde zich in de
aanwezigheid van Serbitar niet op zijn gemak.
Roek zag zijn bezorgdheid. 'Geloof me, mijn vriend, de Dertig
beschikken over krachten die het bevattingsvermogen van gewone
mensen te boven gaan. Als hij het zegt, is het zo.'
'We zullen het afwachten, heer,' zei Orrin
twijfelend.
'Hoe is het met Druss?' vroeg Virae. 'Hij zag er uitgeput uit
toen ik hem bij het vallen van de avond zag.'
'Caessa heeft hem verzorgd,' zei Hogun, 'en ze zegt dat hij
weer in orde zal zijn. Hij rust momenteel in het
lazaret.'
Roek liep naar het raam, opende het en ademde de frisse
nachtlucht in.
Vanaf hier kon hij tot ver in de vallei kijken, waar de
kampvuren van de Nadir brandden. Zijn ogen bleven rusten op het
Eldibarlazaret, waar de lampen nog steeds aan waren.
'De chirurgen zijn niet te benijden,' zei hij.
In Eldibar bewoog Calvar Syn zich als een slaapwandelaar
voort. Hij had een bloederig leren schort voor en de vermoeidheid
knaagde aan zijn botten terwijl hij zich van bed naar bed bewoog en
drankjes toediende.
De dag was een nachtmerrie geweest - meer dan een nachtmerrie
- voor de kale, eenogige chirurg. In dertig jaar tijd was hij vele
malen met de dood geconfronteerd geweest. Hij had mensen zien
sterven die hadden moeten blijven leven, en mensen zien overleven
met verwondingen waarvan ze op slag dood hadden moeten zijn. En
heel vaak hadden zijn eigen unieke vaardigheden de dood
gedwarsboomd, waar anderen het bloeden van de wond niet eens hadden
kunnen stelpen. Maar de dag van vandaag was de zwaarste van zijn
leven geweest. Vierhonderd sterke jongemannen die die ochtend nog
fit en in de kracht van hun leven waren, waren nu niet meer dan
rottend vlees. Tientallen anderen hadden ledematen of vingers
verloren. De zwaargewonden waren naar Musif overgebracht. De doden
waren op karren tot achter muur zes gevoerd om ze buiten de poorten
te begraven.
Overal om de chirurg heen gooiden ziekenbroeders emmers zout
water over de bloederige vloer om de laatste resten van de pijn en
de ellende weg te schrobben.
Calvar Syn liep stilletjes de kamer van Druss binnen en keek
op de slapende gestalte neer. Naast zijn bed hing Snaga, de
zilveren doder. 'Hoeveel meer nog, jij slager?' vroeg Calvar. De
oude man bewoog zich, maar werd niet wakker.
De chirurg liep de gang weer op en ging naar zijn eigen kamer.
Daar gooide hij het schort over een stoel en liet zich op het bed
vallen. Hij had zelfs niet genoeg fut meer om een deken over zich
heen te trekken. De slaap wilde niet komen. Nachtmerrie-achtige
beelden vol pijn en gruwelen spookten door zijn hoofd en hij begon
te snikken. Toen verscheen er een gezicht voor zijn geestesoog, oud
en vriendelijk. Het werd steeds groter, absorbeerde zijn smart en
straalde harmonie uit. Het gezicht dijde uit tot het zijn pijn als
een warme deken bedekte. En hij viel in een diepe, droomloze
slaap.
'Hij rust nu,' zei Vintar.
Roek keerde zijn rug naar het raam in de donjon. 'Mooi. Morgen
zal hij niet veel rust meer krijgen. Heb je nog gedachten van onze
verrader opgevangen, Serbitar?'
De albino schudde zijn hoofd. 'Ik weet niet wat we nog meer
kunnen doen. We houden het eten en de waterputten scherp in de
gaten. Er is verder geen manier waarop hij ons kwaad kan doen. Jij
wordt bewaakt, net als Druss en Virae.'
'We moeten hem vinden,' zei Roek. 'Kun je de geest van elke
man in de vesting niet aftasten?'
'Natuurlijk! En over drie maanden hebben we dan wel een
antwoord voor je.'
'Ik begrijp het,' zei Roek terwijl hij beschaamd
glimlachte.
Khitan stond zwijgend te kijken hoe de rook van zijn torens
opwolkte. Zijn gezicht was volkomen uitdrukkingsloos, zijn ogen
stonden donker en ondoorgrondelijk.
Ulric liep op hem toe en legde een hand op zijn schouder. 'Het
was gewoon maar hout, mijn vriend.'
'Ja, heer. Ik stond te denken dat we in de toekomst een
voorzetscherm van kletsnatte huiden moeten hebben. Dat moet vrij
eenvoudig te construeren zijn, hoewel we door het verhoogde gewicht
misschien problemen met de stabiliteit krijgen.'
Ulric lachte. 'Ik dacht dat je volkomen terneergeslagen zou
zijn. En nu sta je hier al weer nieuwe plannen te
maken.'
'Ik voel me inderdaad dom,' antwoordde Khitan. 'Ik zou het
gebruik van olie hebben moeten voorzien. Ik wist dat het hout met
brandende pijlen alleen niet in brand geschoten kon worden, maar ik
heb gewoon niet aan andere brandbare materialen gedacht. Niemand
zal ons nog eens op deze manier verslaan.'
'Zeer zeker niet, mijn geleerde vriend,' zei Ulric met een
buiging.
Khitan grinnikte. 'De jaren hebben me hoogmoedig gemaakt,
heer. De Doodsbode heeft vandaag goed gevochten. Hij is een
waardige tegenstander.'
'Dat is hij inderdaad - maar ik geloof niet dat de plannen van
vandaag van hem gekomen zijn. Er zijn ook witte tempeliers bij de
verdedigers die de acolieten van Nosta Khan hebben
gedood.'
'Ik dacht al dat er duivelsstreken in het spel waren,'
mompelde Khitan. 'Wat gaat u met de verdedigers doen wanneer we de
vesting hebben ingenomen?'
'Ik heb gezegd dat ik hen zal doden.'
'Dat weet ik. Ik vroeg me af of u uw plannen had veranderd. Ze
zijn dapper.'
'En ik respecteer hen. Maar de Drenai moeten leren wat degenen
die zich tegen mij verzetten te wachten staat.'
'Dus, heer, wat gaat u doen?'
'Ik zal hen allemaal verbranden op één grote brandstapel -
allemaal op een na, die moet blijven leven om het verhaal verder te
vertellen.'
Een uur voor zonsopgang glipte Caessa stilletjes Druss' kamer
binnen en liep naar zijn bed. De krijger was in een diepe slaap
verzonken. Hij lag op zijn buik met zijn hoofd op zijn gespierde
onderarmen. Terwijl ze zo naar hem keek, bewoog hij. Hij opende
zijn ogen en richtte ze op haar slanke benen in de hertenleren
laarzen die tot haar dijen reikten. Toen gleed zijn blik langzaam
omhoog. Ze droeg een groene tuniek die strak om haar lichaam zat,
en een brede leren gordel die met zilver beslagen was, accentueerde
haar slanke middel. Een kort zwaard met een gevest van ebbenhout
hing langs haar zij. Hij rolde zich om en keek haar aan. Er blonk
woede in haar geelbruine ogen.
'Klaar met de vleeskeuring?' snauwde ze. 'Wat zit je dwars,
meidje?'
Alle emotie verdween van haar gezicht als een kat die zich in
de schaduw terugtrekt. 'Niets. Draai je maar weer om. Ik wil je rug
even controleren.' Bedreven begon ze de spieren van zijn
schouderbladen te masseren. Haar vingers leken wel stalen pinnen,
zodat hij af en toe tussen zijn opeengeklemde tanden door
gromde.
'Draai je weer op je rug.'
Toen Druss weer achterover lag, tilde ze zijn rechterarm op,
sloot haar eigen armen eromheen en gaf een forse ruk en een draai.
Er volgde een luid krakend geluid en een ogenblik lang dacht Druss
dat ze zijn schouder had gebroken. Ze legde zijn arm op zijn
linkerschouder en liet hem weer los, vervolgens kruiste ze zijn
linkerarm naar zijn rechterschouder. Ze boog zich naar voren om hem
op zijn zij te trekken, waarna ze haar gebalde vuist tussen zijn
schouderbladen tegen zijn ruggengraat legde en hem weer terugrolde.
Plotseling wierp ze zich met haar volle gewicht op zijn borst,
waardoor zijn ruggengraat hard tegen haar vuist werd gedrukt. Hij
gromde nog twee keer toen er verontrustende geluiden door de kamer
klonken, die hem als een soort krakend breken in de oren klonken.
Het zweet parelde op haar voorhoofd.
'Je bent een stuk sterker dan je eruitziet, meid.'
'Zwijg en ga zitten, met je gezicht naar de muur.'
Ditmaal leek ze zijn nek bijna te breken nadat ze haar handen
onder zijn kin en over zijn oor had gelegd en eerst naar links en
toen naar rechts draaide. Er klonk een geluid alsof er een droge
tak brak.
'Morgen neem je een hele dag rust,' zei ze terwijl ze zich
omdraaide om te vertrekken.
Hij rekte zich uit en bewoog zijn gewonde schouder. Hij voelde
beter aan dan hij in weken had gedaan. 'Wat waren dat voor brekende
geluiden?' vroeg hij.
Ze bleef even bij de deur staan. 'Je hebt artritis. De eerste
drie rugwervels zaten muurvast, waardoor het bloed niet goed kon
stromen. En ook de spier onder je schouderblad zat vast, waardoor
die krampen veroorzaakte die de kracht van je rechterarm
verminderde. Maar knoop in je oren wat ik je net zei: morgen moet
je rusten. Anders sterf je.'
'Eens moeten we allemaal dood.'
'Dat is waar. Maar jij kunt hier niet gemist
worden.'
'Heb je alleen een hekel aan mij - of aan alle
mannen?'
Haar hand lag al op de deurknop, maar ze draaide zich om en
keek hem aan, glimlachte, duwde de deur dicht en liep de kamer weer
door, waarna ze op een paar duim van zijn naakte lichaam bleef
staan.
'Zou je graag met me naar bed gaan, Druss?' vroeg ze liefjes
terwijl ze haar linkerarm over zijn schouder legde.
'Nee,' zei hij zacht terwijl hij in haar ogen keek. De
pupillen waren onnatuurlijk klein.
'De meeste mannen wel,' fluisterde ze terwijl ze nog
dichterbij kwam.
'Ik ben de meeste mannen niet.'
'Ben je dan helemaal opgedroogd?' vroeg ze.
'Misschien.'
'Of verlang je soms naar jongens? We hebben een paar van die
lui in onze bende.'
'Nee, ik kan niet zeggen dat ik ooit naar een man heb
verlangd. Maar ik heb één keer een goede vrouw gehad en sindsdien
heb ik geen behoefte aan een andere meer gevoeld.'
Ze deed een stap achteruit. 'Ik heb opdracht gegeven dat ze
hier een heet bad moeten komen brengen en ik wil dat je daarin
blijft tot het water afkoelt. Het zal het bloed door je vermoeide
spieren helpen stromen.' Terwijl ze dat zei, draaide ze zich om en
was verdwenen.
Druss staarde enkele ogenblikken naar de deur. Toen ging hij
op het bed zitten en krabde in zijn baard. Het meisje maakte hem in
de war. Ze had iets in haar ogen. Druss had nooit goed met vrouwen
kunnen omgaan, niet intuïtief, zoals sommige mannen. Vrouwen waren
voor hem een totaal ander ras, wezens van een andere planeet, die
hem angst aanjoegen. Maar met dit meisje was iets anders aan de
hand - hij las een soort krankzinnigheid in haar ogen,
krankzinnigheid en angst. Hij haalde zijn schouders op en deed wat
hij altijd had gedaan wanneer een raadsel zijn verstand te boven
ging: hij dacht er niet meer aan.
Na het bad kleedde hij zich snel aan, kamde zijn haar en baard
en at toen haastig zijn ontbijt op in de Eldibarmess. Daarna voegde
hij zich bij de vijftig vrijwilligers op de vestingmuur toen de
ochtendzon door de vroege ochtendmist drong. Het was een frisse
morgen en er leek regen in de lucht te hangen. Onder hem
verzamelden de Nadir zich terwijl karren vol stenen langzaam naar
de katapulten gereden werden. Om hem heen werd maar weinig
gesproken - op momenten als deze was een man geheel in zichzelf
gekeerd. Zal ik vandaag sneuvelen? Wat zou mijn vrouw nu doen?
Waarom ben ik hier?
Verderop op de vestingmuur liepen Orrin en Hogun tussen de
mannen.
Orrin zei weinig; hij liet het aan de generaal van het Legioen
over om grappen te maken en vragen te stellen. Hij was jaloers op
het gemak waarmee Hogun met de gewone soldaten omging, maar niet zo
erg; het was eigenlijk meer spijt dan afgunst.
Een jonge cul - heette die niet Bregan? - bracht hem in een
wat beter humeur toen ze de kleine groep mannen bij de poorttoren
passeerden.
'Zal u vandaag met Karnak meevechten, meneer?' vroeg
hij.
'Ja.'
'Dank u. Dat is een grote eer - voor ons
allemaal.'
'Wat vriendelijk dat je dat zegt,' zei Orrin.
'Nee, ik meen het,' zei Bregan. 'We hebben het er gisteravond
over gehad.' Verlegen, maar ook vergenoegd liep Orrin glimlachend
verder.
'Dat,' merkte Hogun op, 'is een grotere verantwoordelijkheid
dan het controleren van aanvoerlijnen.'
'In welk opzicht?'
'Ze hebben respect voor je. En die man vereert je als een
held. Het is niet gemakkelijk om dat waar te maken. Zij zullen nog
met je standhouden wanneer alle anderen zijn gevlucht. Of ze zullen
met je vluchten wanneer alle anderen standhouden.'
'Ik zal niet op de vlucht slaan, Hogun,' zei
Orrin.
'Dat weet ik, maar dat is ook niet wat ik bedoelde. Er zijn
tijden dat een man bij de pakken wil gaan neerzitten, of opgeven,
of weglopen. Dat is gewoonlijk een zaak van de enkeling, maar in
dit geval ben jij niet langer een enkeling. Jij bent vijftig man.
Jij bent Karnak. Het is een grote
verantwoordelijkheid.'
'En hoe zit het met jou?' vroeg Orrin.
'Ik ben het Legioen,' antwoordde hij eenvoudig.
'Ja, dat ben je, lijkt me. Ben je bang vandaag?'
'Natuurlijk.'
'Daar ben ik blij om,' zei Orrin glimlachend. 'Ik zou het niet
fijn vinden om de enige te zijn.'
Zoals Druss had voorspeld bracht de dag nieuwe
verschrikkingen: stenen projectielen vernielden delen van de
vestingmuur, vervolgens de verschrikkelijke strijdkreten en de
aanvalsgolf met ladders naar de muur, de grauwende horde die de
granieten borstwering over klom om op het zilveren staal van de
Drenai te stuiten. Vandaag was het de beurt van drieduizend man van
Musif, muur twee, om de krijgers af te lossen die die dag daarvoor
lang en hard gevochten hadden. Zwaarden kletterden, mannen
schreeuwden en vielen en de chaos hield verscheidene uren aan.
Druss liep langs de muur als een bergreus, grimmig en onder het
bloed terwijl hij met zijn bijl op de rangen van de Nadir inhakte.
Zijn vloeken en ruwe beledigingen zorgden ervoor dat de Nadir zich
op hem concentreerden. Net als de vorige dag vocht Roek met
Serbitar naast zich, maar ook Menahem, Antaheim, Virae en Arbedark
bevonden zich nu bij hen.
Tegen de middag lag de vijfentwintig voet brede vestingmuur
vol lijken en plassen bloed; maar nog steeds woedde de strijd
voort. Orrin vocht als een bezetene bij de poorttorens, schouder
aan schouders met de krijgers van Groep Karnak. Bregan, wiens
zwaard was gebroken, had een bijl met een dubbel blad en een lange
steel van een Nadir opgeraapt, die hij met een verbazingwekkende
vaardigheid hanteerde.
'Echt een wapen voor een boer!' riep Gilad tijdens een korte
pauze.
'Zeg dat maar niet tegen Druss!' riep Orrin terwijl hij Bregan
op zijn rug klopte.
Tegen het vallen van de avond trokken de Nadir zich onder de
schimpscheuten en een fluitconcert van de verdedigers opnieuw
terug. Maar deze hadden een zware tol moeten betalen. Druss, rood
van top tot teen, stapte over de lijken en hinkte naar Roek en
Serbitar die hun wapens stonden schoon te maken. 'Die verdomde muur
is gewoon te uitgestrekt om hem lang te kunnen houden,' mompelde
hij terwijl hij zich vooroverboog om Snaga aan het wambuis van een
dode Nadir af te vegen.
'Dat is maar al te waar,' zei Roek terwijl hij het zweet met
een slip van zijn mantel van zijn gezicht veegde. 'Maar je had
gelijk, we kunnen hem nog niet zomaar ontruimen.'
'Momenteel,' zei Serbitar, 'doden we er drie van hen tegen zij
een van ons. Dat is niet voldoende. Ze zullen ons
uitputten.'
'We hebben meer mannen nodig,' zei Druss terwijl hij op de
kantelen ging zitten en door zijn baard krabde.
'Ik heb gisteren een koerier naar mijn vader in Dros Segril
gestuurd,' zei Serbitar. 'Over ongeveer tien dagen kunnen we
versterkingen verwachten.'
'Drada haat de Drenai,' zei Druss. 'Waarom zou hij ons mannen
sturen?'
'Hij moet me mijn persoonlijke lijfwacht sturen. Zo luidt de
wet van Vagria, en hoewel mijn vader en ik elkaar twaalf jaar lang
niet gesproken hebben, ben ik nog steeds zijn eerstgeboren zoon.
Het is mijn recht. Driehonderd zwaardvechters zullen zich hier bij
me voegen. Niet meer, maar het zal wat helpen.'
'Waar ging de ruzie over?' vroeg Roek.
'Ruzie?' vroeg de albino.
'Tussen jou en je vader.'
'We hadden geen ruzie. Hij zag mijn gaven als "geschenken der
duisternis" en probeerde me te doden. Dat stond mij niet aan.
Vintar heeft me gered.' Serbitar zette zijn helm af, maakte de
knoop los waarmee zijn witte haar bij elkaar was gebonden en
schudde zijn hoofd. De avondwind blies zijn haar
uiteen.
Roek wisselde een blik met Druss en veranderde van onderwerp.
'Ulric moet ondertussen begrijpen dat hem een zware strijd te
wachten staat.'
'Dat wist hij van te voren al,' antwoordde Druss. 'Hij zal
zich nog geen zorgen maken.'
'Ik snap niet waarom, dat baart mij wel zorgen,' zei Roek
terwijl hij opstond toen Virae zich samen met Menahem en Antaheim
bij hen voegde. De drie leden van de Dertig vertrokken zonder nog
een woord te zeggen en Virae ging naast Roek zitten terwijl ze een
arm om zijn middel sloeg en haar hoofd op zijn schouder liet
zakken.
'Het was me het dagje wel,' zei Roek terwijl hij zacht haar
haar streelde. 'Ze hebben op me gepast,' fluisterde ze. 'Precies
zoals je hun had opgedragen, veronderstel ik.'
'Ben je boos?'
'Nee.'
'Mooi. We kennen elkaar nog maar kort en ik wil je nog niet
kwijt.'
'Jullie tweeën zouden wat moeten gaan eten,' zei Druss. 'Ik
weet dat je daar geen zin in hebt, maar neem die raad maar van een
ervaren krijger aan.' De oude man ging staan, keek nog een keer
achterom naar het kamp van de Nadir en liep langzaam naar de mess.
Hij was moe. Verschrikkelijk moe.
Zonder zijn eigen goede raad op te volgen liep hij langs de
mess heen naar zijn kamer in het lazaret. Binnen in het langwerpige
gebouw bleef hij staan om naar het gekreun op de ziekenzalen te
luisteren. Overal hing de stank van de dood. Brancardiers drongen
zich met bebloede gewonden langs hem heen, verplegers gooiden
emmers water over de grond uit, anderen met zwabbers of emmers zand
maakten de ruimten voor de volgende dag gereed. Hij zei tegen geen
van hen iets.
Nadat hij de deur van zijn kamer had opengeduwd, bleef hij
staan. Caessa zat al binnen. 'Ik heb eten voor je,' zei ze terwijl
ze zijn ogen ontweek. Zwijgend pakte hij het bord met rundvlees,
rode bonen en bruinbrood aan en begon te eten.
'In de andere kamer staat een bad voor je klaar,' zei ze toen
hij klaar was. Hij knikte en liep ernaar toe. Hij trok zijn kleren
uit, nam plaats in het zitbad en waste het bloed uit zijn haar en
baard. Toen hij koude lucht op zijn rug voelde, wist hij dat ze was
binnengekomen. Ze knielde naast het bad en goot een geurende
vloeistof in haar handen, waarna ze zijn haar begon te wassen. Hij
sloot zijn ogen en genoot van haar vingers op zijn hoofdhuid. Nadat
ze zijn haar met schoon warm water had uitgespoeld, wreef ze het
droog met een handdoek.
Terug in de kamer zag Druss dat ze een schoon ondervest en een
zwarte wollen broek had klaargelegd en zijn leren wambuis en
laarzen had afgesponst. Ze schonk een roemer vol Lentriaanse wijn
voor hem in voor ze vertrok. Druss dronk de wijn op en strekte zich
met zijn handen onder zijn hoofd op het bed uit. Sinds de dood van
Rowena had geen enkele vrouw hem op deze manier vertroeteld en hij
liet zich wegdrijven op zijn herinneringen.
Rowena, zijn kindvrouwtje, die kort na hun huwelijk onder de
grote eik door slavenhalers was meegevoerd. Druss was hen achterna
gegaan, zonder zelfs zijn ouders te begraven. Maandenlang had hij
kriskras door het land gereisd tot hij tenslotte in het gezelschap
van Sieben de Dichter het kamp van de slavenhalers had gevonden.
Nadat hij van hen had gehoord dat Rowena aan een koopman was
verkocht die in oostelijk richting was gereisd, doodde hij de
leider in zijn tent en trok opnieuw verder. Vijf jaar lang had hij
over het hele continent gezworven. Hij was huurling geworden en
vestigde zijn naam als de meest geduchte krijger van zijn tijd, tot
hij uiteindelijk de kampioen van Gorben, Ventria's god-koning, was
geworden.
Uiteindelijk had hij zijn vrouw in een oosters paleis gevonden
en tranen met tuiten gehuild, want zonder haar was hij altijd maar
een half mens geweest. Zij alleen maakte hem heel, verzachtte een
tijdlang de donkere kant van zijn karakter, leerde hem de
schoonheid zien van een weiland vol bloemen, terwijl hij voordien
alleen de volmaaktheid in een stalen wapen had gezocht.
Ook zij waste altijd zijn haar en streelde de spanning uit
zijn nek en de woede uit zijn hart. Nu was ze weg en de wereld was
weer leeg, een zich vervormende, glimmende grijze vlek, waar ooit
schitterend heldere kleuren waren geweest.
Buiten begon het zacht te regenen. Een tijdlang luisterde
Druss naar het tikken van de druppels op het dak. Toen sliep hij
in.
Caessa zat buiten, haar armen om haar knieën geslagen. Wie
haar zo had zien zitten, zou niet hebben kunnen zeggen waar het nat
van de regen op haar gezicht ophield en de tranen begonnen.