22
Voor het eerst stonden alle leden van de Dertig samen op
Eldibar toen de Nadir zich verzamelden voor een stormaanval.
Serbitar had Roek en Druss gewaarschuwd dat het vandaag anders zou
gaan: geen ballista beschieting, maar een eindeloze reeks aanvallen
om de verdedigers af te matten. Druss had het advies om die dag
rust te nemen in de wind geslagen en bevond zich op het midden van
de muur. Om hem heen stonden de Dertig in hun zilverstalen
harnassen en witte mantels. Ook Hogun was bij hen, terwijl Roek en
Virae veertig passen naar links bij de mannen van de Groep Vuur
stonden. Orrin bleef bij Karnak aan de rechterkant. Vijfduizend man
wachtten af met hun zwaard in hun hand, hun schild aan hun arm en
het vizier van hun helm neergeslagen.
De lucht was onheilspellend donker en in het noorden pakten
zich enorme wolken samen. Boven de muren wachtte een stuk blauw de
storm af. Roek moest plotseling glimlachen toen de symboliek van
het ogenblik tot hem doordrong.
De Nadir zetten zich als een woedend kolkende massa in
beweging en het gedreun van hun voeten klonk als het rommelen van
de donder.
Druss sprong op de kantelen boven hen. 'Kom maar op,
hoerenzonen!' brulde hij. 'Doods bode wacht!' Zijn stem dreunde
door de vallei en werd weerkaatst door de torenhoge granieten
rotswanden. Op dat moment kliefde een bliksemschicht langs de
hemel, een grillige speer boven de Dros. Rommelende donder
volgde.
Toen begon het bloedvergieten.
Zoals Serbitar had voorspeld, was de druk van de aanval het
hevigst in het midden van de linie. De ene golf barbaren na de
andere klom tegen de muren op om te vallen onder de stalen
verdediging van de Dertig. Hun vaardigheid was uitmuntend. Druss
werd door een houten knuppel tegen de grond geslagen en een enorme
Nadir wilde zijn schedel met een bijlslag splijten. Serbitar sprong
naar voren om de slag te pareren terwijl Menahem de keel van de man
doorsneed. De uitgeputte Druss struikelde over een lijk en viel
voor de voeten van drie aanvallers. Arbedark en Hogun schoten hem
te hulp terwijl hij naar zijn bijl tastte.
De Nadir braken rechts door de verdedigingslinie, waardoor
Orrin en de Groep Karnak van de vestingmuur gedrongen werden tot op
het gras van het terrein daarachter. Toen de versterkingen van de
Nadir zonder enige tegenstand over de muur heen klommen, was Druss
de eerste die het gevaar zag en hij brulde een waarschuwing. Hij
maaide twee man neer die hem in de weg stonden en rende er alleen
heen om de bres te dichten. Hogun probeerde wanhopig om hem
achterna te gaan, maar zijn weg werd versperd.
Drie jonge culs van Karnak voegden zich bij de oude man
terwijl hij zich weer een weg naar de muur baande, maar ze waren al
snel omsingeld. Orrin - zonder helm en met een versplinterd schild
- hield met het restant van zijn groep stand. Hij pareerde een
brede houw van een baardige barbaar en stootte de man bij zijn
tegenaanval in de buik. Toen zag hij Druss. En hij wist dat die ten
dode was opgeschreven als er geen wonder gebeurde.
'Volg mij, Karnak!' schreeuwde hij terwijl hij zich op de
opdringende massa wierp. Achter hem schoten Gilad, Bregan en nog
twintig anderen naar voren terwijl ook bar Britan en een sectie
brancardierbewakers zich bij hen voegden. Serbitar hakte zich met
de helft van de Dertig een weg over de muur.
De laatste van Druss' jonge makkers viel met een gespleten
schedel en de oude krijger stond alleen terwijl de kring van Nadir
om hem heen steeds nauwer werd. Hij dook onder een zwaaiend zwaard
door, greep een man bij zijn wambuis en gaf hem een kopstoot tegen
zijn neus. Een zwaard trof hem in zijn bovenarm en een tweede sneed
boven zijn heup door zijn wambuis. Terwijl hij de verdoofde Nadir
als een schild gebruikte, liep Druss achteruit tot hij met zijn rug
tegen de kantelen stond. Nu hij nergens meer heen kon, zette Druss
zich met een voet af tegen de muur en dook naar voren in de massa
vijanden; door zijn enorme gewicht werden ze achteruit gegooid en
verscheidenen vielen samen met hem op de grond. Hij verloor Snaga,
greep de krijger boven op hem bij de keel, kneep zijn luchtpijp
samen en trok toen het lichaam tegen zich aan terwijl hij op de
onvermijdelijke dodelijke stoot wachtte. Toen het lichaam werd
weggeschopt, maaide Druss naar het been naast hem en sloeg de man
tegen de grond.
'Hola, Druss! Ik ben het, Hogun.'
De oude man rolde zich op zijn zij en zag Snaga een paar el
bij hem vandaan liggen. Hij stond op en greep de bijl
vast.
'Dat was op het nippertje,' zei de gan van het
Legioen.
'Ja,' zei Druss. 'Dank je! Dat was goed werk!'
'Helaas komt die lof mij niet toe, maar Orrin en de mannen van
Karnak.
Zij vochten zich een weg naar je toe, hoewel ik niet zou
kunnen zeggen hoe.' Het was gaan regenen en Druss verwelkomde de
druppels door zijn gezicht met open mond en gesloten ogen naar de
hemel te keren.
'Daar komen ze weer aan!' riep iemand. Druss en Hogun liepen
naar de kantelen en zagen de Nadir aanvallen. Ze waren in de regen
nauwelijks te onderscheiden.
Links van hen leidde Serbitar de Dertig van de muur weg. Ze
marcheerden in alle stilte naar Musif.
'Waar gaan dié verdomme naartoe?' mompelde Hogun.
'Geen tijd om ons daar druk over te maken,' snauwde Druss
terwijl hij inwendig vloekte toen een nieuwe pijnscheut door zijn
schouder vlijmde.
De horde van de Nadir stormde naar voren. Toen rommelde de
donder en midden in de rangen van de Nadir had een enorme explosie
plaats. Er heerste een en al verwarring toen de aanval
doodliep.
'Wat gebeurde er?' vroeg Druss.
'Ze zijn door de bliksem getroffen,' zei Hogun terwijl hij
zijn helm afzette en zijn borstkuras losgespte. 'De volgende
schicht kan wel hier inslaan - dat komt door al dat vervloekte
metaal.'
In de verte klonk trompetgeschal en de Nadir marcheerden terug
naar hun tenten. In het midden van de vlakte was een enorme krater,
omringd door zwartgeblakerde lichamen. Uit het gat steeg rook
op.
Druss draaide zich om en keek hoe de Dertig door een poort in
Musif verdwenen.
'Zij wisten het van tevoren,' zei hij zacht. 'Wat voor soort
mannen zijn dat?'
'Ik weet het niet,' antwoordde Hogun, 'maar zij vechten als
duivels en op dit moment is dat het enige wat me
interesseert.'
'Zij wisten het van tevoren,' herhaalde Druss
hoofdschuddend.
'En wat zou dat?'
'Wat zouden ze verder allemaal nog weten?'
'Voorspel je de toekomst?' vroeg de man aan Antaheim terwijl
ze samen onder een provisorisch afdak van canvas hurkten, samen met
nog vijf anderen van de Groep Vuur. De regen kletterde op het doek
en droop gestaag op de stenen daaronder. Het haastig geconstrueerde
afdak was aan de kantelen achter hen vastgemaakt en werd op de
hoeken aan de voorzijde door twee speren omhoog gehouden. Daaronder
zaten de mannen dicht bij elkaar. Ze hadden Antaheim alleen door de
regen zien lopen, en een van de mannen, cul Rabil, had hem
geroepen, in weerwil van de waarschuwingen van zijn kameraden. Nu
hing er een onbehaaglijke sfeer onder het canvas afdak.
'Doe je dat?' vroeg Rabil.
'Nee,' zei Antaheim terwijl hij zijn helm afzette en de knoop
in de riem om zijn lange haar losmaakte. Hij glimlachte. 'Ik ben
geen magiër. Gewoon een mens zoals jij - zoals jullie allemaal.
Maar ik heb een andere opleiding gehad, dat is alles.'
'Maar jullie kunnen met elkaar spreken zonder te praten,' zei
een ander. 'Dat is niet normaal.'
'Voor mij wel.'
'Kun je in de toekomst kijken?' vroeg een magere krijger
terwijl hij onder zijn mantel het teken van de Beschermende Hoorn
maakte.
'Er zijn vele toekomsten. Ik kan sommige zien, maar ik weet
niet welke werkelijkheid zal worden.'
'Hoezo kunnen er vele toekomsten zijn?' vroeg
Rabil.
'Dat is niet zo makkelijk uit te leggen, maar ik zal het
proberen. Morgen schiet een boogschutter een pijl af. Als de wind
gaat liggen, raakt hij de ene man, als de wind aanwakkert een
andere. De toekomst van elke man is afhankelijk van de wind. Ik kan
niet voorspellen welke kant de wind uit zal waaien, want ook dat is
van vele factoren afhankelijk. Ik kan in de toekomst kijken en
beide mannen zien sterven terwijl er in werkelijkheid maar één
sneuvelt.'
'Maar wat heeft het dan voor nut? Je gave, bedoel ik?' vroeg
Rabil.
'Dat is een goede vraag. Ik heb daar zelf ook al vele jaren
over nagedacht.' 'Zullen we morgen sneuvelen?' vroeg iemand
anders.
'Hoe zou ik dat kunnen zeggen?' antwoordde Antaheim. 'Maar
alle mensen moeten uiteindelijk sterven. De gave van het leven is
niet eeuwig.'
'Je zei "gave",' zei Rabil. 'Betekent dat dat er ook een gever
is?'
'Inderdaad.'
'Welke van de goden aanbid je dan?'
'Wij vereren de Bron van alle dingen. Hoe voelen jullie je na
de slag van vandaag?'
'In welk opzicht?' vroeg Rabil terwijl hij zijn mantel dichter
om zich heen trok.
'Wat ging er door jullie heen toen de Nadir zich
terugtrokken?'
'Dat is moeilijk te omschrijven. Sterk.' Hij haalde zijn
schouders op. 'Boordevol kracht. Blij dat we leefden.' De andere
mannen knikten bij zijn woorden.
'Triomfantelijk?' vroeg Antaheim.
'Ik denk het wel. Waarom vraag je dat?'
Antaheim glimlachte. 'Dit is Eldibar, muur een. Weet je wat
Eldibar betekent?'
'Is dat niet gewoon maar een woord?'
'Nee, het is veel meer dan dat. Egel, die deze vesting heeft
gebouwd, heeft in iedere muur namen laten uithakken. Eldibar
betekent triomf. Daar heeft het eerste treffen met de vijand
plaats. Daar blijkt dat hij gewoon maar een mens is. De kracht
stroomt in de aderen van de verdedigers. De vijand moet wijken voor
de macht van onze zwaarden en de kracht van onze armen. We voelen
de opwinding van de strijd en de roep van onze afkomst, zoals het
helden betaamt. We zijn triomfantelijk! Egel kende het hart van de
mens. Ik vraag me af of hij de toekomst kende?'
'En wat betekenen de andere namen?'
Antaheim haalde zijn schouders op. 'Dat vertel ik een volgende
keer. Het brengt geen geluk als we over Musif praten terwijl we de
bescherming van Eldibar genieten.' Antaheim leunde achterover tegen
de muur en sloot zijn ogen terwijl hij naar de regen en de huilende
wind luisterde.
Musif, de Muur van de Wanhoop! Als de kracht ontoereikend is
gebleken om Eldibar te houden, hoe kan Musif dan behouden blijven?
Als we Eldibar niet konden verdedigen, kunnen we Musif ook niet
verdedigen. De angst zal in ons binnenste knagen. Velen van onze
kameraden zijn op Eldibar gesneuveld en nog een keer zullen we hun
lachende gezichten voor ons geestesoog zien. We willen ons niet bij
hen voegen. Musif is onze vuurproef.
En we zullen de muur niet houden. We zullen terugvallen naar
Kania, de Muur van de Hernieuwde Hoop. We zijn niet gesneuveld op
Musif en Kania is een veel kortere verdedigingslinie. En zijn er
niet nog drie muren? De Nadir kunnen hun ballista's hier niet
langer gebruiken, dus dat is ook een voordeel, nietwaar? Trouwens,
hebben we van tevoren niet geweten dat we een paar muren zouden
verliezen?
Sumitos, de Muur van de Wanhoop, komt daarna. We zijn
vermoeid, dodelijk vermoeid. We vechten nu uit instinct,
automatisch en goed. Alleen de dappersten zijn nu nog overgebleven
om het woeste tij te keren.
Valteri, muur vijf, is de Muur van de Kalmte. We hebben onze
sterfelijkheid onder ogen gezien. We schikken ons in de
onvermijdelijkheid van de dood en vinden diep in ons een moed die
we niet voor mogelijk hadden gehouden. Ons gevoel voor humor keert
terug en iedereen is een broeder voor de ander. We hebben schouder
aan schouder, schild aan schild, tegen de gemeenschappelijke vijand
gevochten, en we hebben hem zware verliezen toegebracht. De tijd
verstrijkt op deze muur veel langzamer. We genieten met onze
zintuigen, alsof we die opnieuw ontdekken. De sterren worden
schitterende juwelen die we nooit eerder hebben gezien en
vriendschap heeft een zoetheid die we niet eerder hebben
geproefd.
En tenslotte Geddon, de Muur van de Dood ...
Ik zal Geddon niet halen, dacht Antaheim.
En hij sliep in.
'Vuurproeven! Het enige wat we maar blijven horen is dat de
echte vuurproef morgen komt. Hoeveel van die verdomde vuurproeven
zijn er?' raasde Elicas.
Roek hief een hand op toen de jonge krijger Serbitar
onderbrak. 'Kalm aan! Laat hem uitspreken. We hebben maar een paar
minuten voor de Oudsten van de Stad hier zijn.'
Elicas keek boos naar Roek, maar zweeg toen hij om steun naar
Hogun had gekeken, die haast onmerkbaar met zijn hoofd had geschud.
Druss wreef over zijn ogen en pakte een roemer wijn van Orrin
aan.
'Het spijt me,' zei Serbitar vriendelijk. 'Ik weet hoe
ergerlijk zulk gepraat is. Acht dagen lang hebben we tegen de Nadir
stand gehouden, en het is waar, ik blijf maar over nieuwe
beproevingen praten. Maar je moet weten dat Ulric een meesterlijke
strateeg is. Kijk eens naar zijn leger. Deze eerste week hebben ze
bloedige verliezen op onze muren geleden. Maar het zijn niet zijn
beste troepen. Hij heeft zijn rekruten getraind, net als wij de
onze. Hij heeft geen haast; hij heeft de afgelopen dagen de
zwakkelingen uit zijn rangen laten maaien, want hij weet dat er
meer gevechten zullen volgen wanneer en als hij de Dros inneemt.
Wij hebben ons goed geweerd - uitzonderlijk goed. Maar daar hebben
we ook duur voor moeten betalen. Veertienhonderd man zijn
gesneuveld en nog eens vierhonderd zullen nooit meer kunnen
vechten. Maar ik verzeker jullie dat mijn veteranen morgen zullen
komen.'
'En hoe kom je aan die wetenschap?' vroeg Elicas
kortaf.
'Zwijg, jongen!' blafte Druss. 'Laat het voldoende zijn dat
hij tot dusver altijd gelijk heeft gehad. Wanneer hij ongelijk
blijkt te hebben, mag jij je zegje doen.'
'Wat stel je voor, Serbitar?' vroeg Roek.
'Laten we de muur ontruimen,' antwoordde de
albino.
'Wat?' zei Virae. 'Na al die offers die we hebben gebracht?
Dat is dwaasheid.'
'Nee, vrouwe,' zei Boogman, die voor het eerst zijn mond open
deed.
Aller ogen werden op de jonge boogschutter gericht, die
ditmaal niet zijn gebruikelijke groene tuniek en broek droeg, maar
een schitterende overjas van hertenleer met lange zware leren
franje. Op de rug was met kleine kraaltjes een adelaar geborduurd.
Zijn lange blonde haar werd door een leren hoofdband op zijn plaats
gehouden en aan zijn zij hing een zilveren dolk met een ebbenhouten
gevest in de vorm van een valk, waarvan de gespreide vleugels de
kruisstangen vormden.
Hij ging staan. 'Het is een verstandig voorstel. We wisten dat
er muren zouden vallen. Eldibar is de langste muur en daarom ook
het moeilijkste te verdedigen. Daar is onze linie heel erg
uitgerekt. Op Musif hebben we minder mannen nodig en daarom zullen
we er ook minder verliezen. En tussen de muren hebben we een
schootsveld. Mijn boogschutters kunnen een rampzalige slachting
onder Ulrics veteranen aanrichten voor ze zelfs maar één klap
hebben kunnen uitdelen.'
'Er is nog een punt,' zei Roek, 'en dat is net zo belangrijk.
Vroeg of laat zullen we van de muur verdreven worden en ondanks de
vuurgeulen zullen onze verliezen enorm zijn. Als we ons gedurende
de nacht terugtrekken, zullen we levens sparen.'
'En laten we ook aan het moreel denken,' merkte Hogun op. 'Het
verlies van de muur in de strijd zou een zware slag voor de Dros
zijn. Als we die echter om strategische redenen ontruimen, is het
om de situatie in ons voordeel te versterken,'
'En jij, Orrin? Wat vind jij ervan?' vroeg Roek.
'We hebben nog ongeveer vijf uur. Laten we meteen aan de slag
gaan,' antwoordde de gan.
Tenslotte keerde Roek zich naar Druss. 'En wat vind
jij?'
De oude man haalde zijn schouders op. 'Het klinkt heel
verstandig.'
'Dat is dan afgesproken,' zei Roek. 'Beginnen jullie vast met
terugtrekken.
Ik moet eerst nog met de Raad vergaderen.'
De hele nacht ging de stille terugtocht door. Gewonden werden
op brancards vervoerd, medicijnen en verbandvoorraden op handkarren
geladen en persoonlijke bezittingen haastig in tassen gepropt. De
zwaardere gewonden waren al veel eerder naar het veldlazaret achter
Musif gebracht en de kazerne van Eldibar was nauwelijks meer
gebruikt sinds de belegering was begonnen.
Bij het eerste spookachtige ochtendlicht verdwenen de laatste
mannen door de poortjes in Musif en begonnen de hoge wenteltrappen
naar de kantelen op te klimmen. Toen werden stenen en puin naar
beneden gestort om de ingangen te blokkeren. Mannen zwoegden en
sloofden terwijl het licht steeds sterker werd. Tenslotte werden
zakken cement over het puin uitgestort en in alle kieren en gaten
aangestampt. Andere mannen begoten het geheel met emmers
water.
'Eer we een dag verder zijn,' zei Maric de Bouwmeester, 'zit
die massa bijna onwrikbaar vast.'
'Niets is onwrikbaar,' zei zijn makker. 'Maar het zal hun
weken kosten om alles weer begaanbaar te maken en zelfs dan moeten
ze er rekening mee houden dat die wenteltrappen zo gebouwd zijn dat
ze gemakkelijk te verdedigen zijn.'
'Hoe dan ook, ik zal het niet meer meemaken,' zei Maric. 'Ik
vertrek vandaag nog.'
'Zo vroeg, weet je dat wel zeker?' zei zijn vriend. 'Marissa
en ik zijn ook van plan te vertrekken, maar niet voor de vierde
muur gevallen is.'
'Eerste muur, vierde muur, wat is het verschil? Des te meer
tijd heb ik om de afstand tussen mijzelf en deze oorlog zo groot
mogelijk te maken. Ventria zit om bouwmeesters te springen. En hun
leger is sterk genoeg om de Nadir jarenlang tegen te
houden.'
'Misschien. Maar ik wacht nog even.'
'Wacht niet te lang, mijn vriend,' zei Maric.
In de donjon lag Roek naar het rijk versierde plafond te
staren. Het bed was gerieflijk en Virae nestelde zich met haar
naakte lichaam tegen hem aan, haar hoofd op zijn schouder. De
vergadering was twee uur geleden gesloten, maar hij kon de slaap
niet vatten. In zijn hoofd maalden de plannen, tegenmaatregelen en
de myriaden problemen van een belegerde stad allemaal door elkaar.
Het debat was venijnig geweest, en die politici stuk voor stuk de
mond snoeren was alsof je onder water tussen naalden probeerde door
te lopen. De algemene opinie was dat Delnoch zich zou moeten
overgeven.
Alleen Malphar, de Lentriaan met zijn rode gezicht, had Roek
gesteund.
Die gladde slang van een Shinell had aangeboden om persoonlijk
met een delegatie naar Ulric te gaan. En wat moest hij met Beric,
die zich bedrogen voelde door het noodlot omdat zijn familie
Delnoch eeuwen had geregeerd, maar dat hij naast die positie had
gegrepen omdat hij de tweede zoon was? De man was tot in het diepst
van zijn ziel verbitterd. De jurist Backda had weinig gezegd, maar
zijn woorden waren des te scherper geweest toen ze
kwamen.
'Je probeert de zee met een lekkende emmer tegen te
houden.'
Roek had zijn uiterste best moeten doen om zich te beheersen.
Hij had hen geen van allen met een zwaard in de hand op de muren
zien staan. En dat zouden ze ook niet. Horeb kende een gezegde dat
precies bij deze mensen paste: 'Bij elke soep komt het schuim
altijd bovendrijven.'
Hij had hen bedankt voor hun raad en afgesproken dat ze over
vijf dagen weer bijeen zouden komen, zodat hij hun een antwoord op
hun voorstellen kon geven.
Virae bewoog zich naast hem. Ze schoof het dek met haar arm
van een ronde borst af. Roek glimlachte en voor het eerst in dagen
moest hij aan iets anders denken dan aan oorlog.
Boogman en duizend andere boogschutters stonden achter de
kantelen van Eldibar en keken toe hoe de Nadir zich verzamelden
voor een aanval. Pijlen stonden losjes op de pees en ze hadden hun
muts zwierig schuin op hun hoofd gezet, zodat de schaduw bij de
opkomende zon over hun rechteroog viel.
De horde schreeuwde het uit van woede en stormde naar voren.
Boogman wachtte. Hij likte over zijn droge lippen.
'Nu!' schreeuwde hij terwijl hij de pees met een vloeiende
beweging achteruit trok, totdat die zijn rechterwang raakte. De
pijl schoot weg, samen met nog duizend andere, en verdween in de
kolkende massa beneden. Steeds weer opnieuw schoten ze, tot hun
kokers leeg waren. Tenslotte sprong Caessa tussen de kantelen en
schoot haar laatste pijl recht naar een man die een ladder tegen de
muur zette. De punt drong boven bij de schouder binnen, sneed door
zijn leren wambuis, boorde zich door een long en kwam in zijn buik
tot stilstand. Hij viel zonder een kreet te slaken.
Haken werden rinkelend over de kantelen gegooid.
'Terug!' gilde Boogman en begon over de open grond te rennen,
over de bruggen over de vuurgeulen met de takkenbossen die met olie
doordrenkt waren. Touwen werden neergelaten en de boogschutters
klommen er snel langs omhoog. Bij Eldibar waren de eerste Nadir
boven op de muur geklommen. Ettelijke ogenblikken lang liepen ze
verdwaasd rond, tot ze zagen hoe de boogschutters zich in
veiligheid brachten. Het duurde niet lang of de barbaren hadden
zich verzameld in een groep van ettelijke duizenden mensen sterk.
Ze trokken hun ladders over Eldibar heen en rukten op naar Musif.
Toen schoten de brandpijlen over de open grond en verdwenen tussen
de met olie doordrenkte takkenbossen. Onmiddellijk bolden dikke
rookwolken uit de geul op, meteen daarna gevolgd door meer dan
manshoge vlammen.
De Nadir weken terug. De Drenai juichten.
Het vuur brandde meer dan een uur lang en de vierduizend
krijgers die Musif bemanden, ontspanden zich. Sommigen lagen in
groepjes in het gras; anderen liepen naar een van de drie eetzalen
om een tweede maal te gebruiken. Velen gingen in de schaduw van de
borstwering zitten.
Druss liep tussen de mannen door en maakte hier en daar een
grapje. Hij pakte van iemand een stuk bruinbrood aan en een
sinaasappel van iemand anders. Hij zag Roek en Virae alleen bij de
oostelijke rotswand zitten en voegde zich bij hen.
'Tot dusver is alles goed gegaan!' zei hij terwijl hij zijn
geweldige gestalte in het gras liet zakken. 'Ze weten niet goed wat
ze nu moeten doen. Ze hadden het bevel de muur te nemen en dat is
ze gelukt.'
'Wat gaat er nu gebeuren, denk je?' vroeg Roek.
'Die ouwe kerel komt zelf,' antwoordde Druss. 'Hij zal komen.
En hij zal willen praten.'
'Zou ik er naartoe moeten gaan?' vroeg Roek.
'Dat kan ik beter doen. De Nadir kennen me. “Doodsbode.” Ik
ben een persoon uit hun sagen. Ze geloven dat ik een oude god van
de dood bent die door de wereld trekt.'
'En hebben ze daar ongelijk in, vraag ik me af?' zei Roek
glimlachend. 'Misschien niet. Ik heb het nooit gewild, weet je. Ik
wilde alleen mijn vrouw maar terug hebben. Als die slavenhalers
haar niet geroofd hadden, zou ik boer geworden zijn. Daar ben ik
zeker van - hoewel Rowena dat betwijfelde. Er zijn momenten waarin
ik me niet zo erg gedraag zoals ik ben.'
'Het spijt me, Druss, het was een grapje,' zei Roek. 'Ik zie
je niet als een doodsgod. Je bent een man en een krijger. Maar
vooral een man.'
'Het komt niet door wat jij zei, jongen; je woorden zijn
alleen maar een echo van wat ik al voel. Ik zal weldra sterven ...
hier in deze Dros. En wat zal ik dan in mijn leven bereikt hebben?
Ik heb geen zoons of dochters. Geen verwanten die nog in leven zijn
... Een paar vrienden. Zij zullen zeggen: "I-lier rust Druss. Hij
heeft velen gedood en niemand verwekt.'"
'Ze zullen nog veel meer zeggen,' zei Virae plotseling. 'Ze
zullen zeggen: "Hier rust de Legendarische Druss, die nimmer
gemeen, misdadig of nodeloos wreed was. Hier rust een man die nooit
opgaf, volkomen trouw bleef aan zijn idealen, nooit een vriend
heeft verraden, nooit een vrouw heeft onteerd en zijn kracht nooit
tegen een zwakke heeft misbruikt." Ze zullen zeggen: "Hlij had geen
zonen, maar vele vrouwen met baby's sliepen geruster omdat ze
wisten dat Druss met de Drenai standhield." Ze zullen vele dingen
zeggen. Over vele generaties zullen ze nog gezegd worden en mannen
zonder enige kracht zullen kracht vinden wanneer ze die
horen.'
'Dat zou plezierig zijn,' zei de oude man met een
glimlach.
De ochtend vergleed en de Dros lag stralend in het warme
zonlicht. Een van de soldaten haalde een fluit te voorschijn en
begon een vrolijk lenteliedje te spelen dat door de vallei echode,
een vreugdevol lied in een tijd vol dood.
's Middags werden Roek en Druss naar de muur ontboden. De
Nadir hadden zich naar Eldibar teruggetrokken, maar in het midden
van het open terrein zat een man op een enorm purperen tapijt. Hij
at een maaltijd bestaande uit dadels en kaas en dronk wijn uit een
gouden roemer. Achter hem was een standaard met een wolfskop in de
grond gestoken.
'Hij heeft in ieder geval stijl,' zei Roek, die onmiddellijk
bewondering voor de man kreeg.
'Ik kan er maar beter naartoe gaan voor hij zijn eten op
heeft,' zei Druss. 'We lijden gezichtsverlies als we langer
wachten.'
'Wees voorzichtig!' zei Roek dringend.
'Ze zijn maar met een paar duizend,' antwoordde Druss met een
knipoog.
Hij liet zich hand over hand aan een touw op de grond beneden
zakken en liep naar de eter toe.
'Ik ben een vreemdeling in je kamp,' zei hij.
De man keek op. Zijn gezicht was breed en gladgeschoren en hij
had een wilskrachtige kaak. Zijn ogen waren violet en stonden
enigszins scheef onder dikke wenkbrauwen; het waren ogen die macht
uitstraalden. 'Welkom, vreemdeling, en eet,' zei hij.
Druss ging met gekruiste benen voor hem zitten. Langzaam
gespte de man de gelakte borstplaat los en legde die zorgvuldig
weg. Daarna volgden de zwarte scheen- en onderarmplaten. Druss zag
de sterke spieren op zijn armen en zijn soepele, katachtige
bewegingen. Een geboren krijger, dacht de oude man.
'Ik ben Ulric van de Wolfskopstam.'
'Ik ben Druss de Bijlvechter.'
'Welkom! En tast toe.'
Druss pakte een handvol dadels van het zilveren bord voor hem
en begon langzaam te eten. Daarna pakte hij een stuk geitenkaas en
spoelde dat weg met een slok rode wijn. Hij trok zijn wenkbrauw
op.
'Rode lentria,' zei Ulric. 'Zonder vergif.'
Druss grinnikte. 'Ik ben niet zo gemakkelijk te doden. Het is
een gave.'
'Je hebt het er goed van afgebracht. Daar ben ik blij
om.'
'Het speet me toen ik van je zoon hoorde. Ik heb geen zoons,
maar ik weet hoe zwaar het voor een mens is om een geliefde te
verliezen.'
'Het was een wrede slag,' zei Ulric. 'Hij was een goede
jongen. Maar is het leven niet altijd wreed? Een man moet zijn
verdriet verbijten.'
Druss zweeg en nam nog wat dadels.
'Je bent een groot man, Druss. Het spijt me dat je hier zult
sterven.'
'Ja. Het zou fijn zijn om eeuwig te leven. Aan de andere kant
... ik word steeds trager. Sommigen van die mannen van je wisten me
bijna te pakken te krijgen - het is echt beschamend.'
'Ik heb een premie uitgeloofd voor de man die je doodt.
Honderd paarden, zelf uit mijn eigen stal gekozen.'
'Hoe moet een man je bewijzen dat hij me gedood
heeft?'
'Hij brengt me je hoofd en twee getuigen van de dodelijke
slag.'
'Ik hoop dat mijn mannen dat niet te horen krijgen. Die doen
het voor vijftig paarden.'
'Dat denk ik niet! Je hebt je goed geweerd. Raakt de nieuwe
graaf al een beetje gewend?'
'Hij had een wat minder luidruchtig welkom op prijs gesteld,
maar ik denk dat hij zich wel vermaakt. Hij vecht
goed.'
'Zoals jullie allemaal. Maar het zal helaas niet
baten.'
'We zullen afwachten,' zei Druss. 'Deze dadels zijn erg
lekker.'
'Geloof je wérkelijk dat je me zult kunnen tegenhouden? Vertel
me de waarheid, Doodsbode.'
'Ik zou graag onder je gediend hebben,' zei Druss. 'Ik heb je
al jaren bewonderd. Ik vele koningen gediend. Sommigen waren zwak,
anderen koppig. Velen waren edele mensen, maar jij ... jij draagt
grootheid in je. Ik denk dat je uiteindelijk zult krijgen wat je
wilt. Maar niet zolang ik leef.'
'Je zult niet lang meer leven, Druss,' zei Ulric kalm. 'We
hebben een sjamaan die dit soort dingen weet. Hij vertelde dat hij
je bij de poort van muur vier zag staan - Sumitos heet die, geloof
ik - en de grijnzende schedel van de dood zweefde rond je
schouders.'
Druss lachte luid. 'De dood zweeft altijd om me heen, waar ik
ook sta, Ulric! Ik ben de bode van de dood. Kent je sjamaan jullie
eigen sagen niet? Misschien zal ik bij Sumitos sneuvelen. Misschien
ook wel bij Musif. Maar waar ik ook zal vallen, onthoud dit goed:
zodra ik de Vallei van de Schaduwen binnen zal lopen, zal ik menige
Nadir als gezelschap voor onderweg met me meenemen.'
'Ze zullen trots zijn dat ze je mogen vergezellen.'