Woensdag, 23 december
10
Percy Osterman, de sheriff van Orange County, opende de deur voor Max en Mary en gebaarde hen vóór hem uit te gaan.
De ruimte was grijs. De verf was grijs, de vloertegels grijs, de vensterbanken waren grijs van het stof. Tegen één wand was een stel grijsgeschilderde metalen schappen gemonteerd. Ertegenover bevonden zich een aantal ingebouwde dossierladen met gepolijste stalen voorkanten. Het weinige meubilair was vervaardigd van stalen buizen en grijs vinyl. De kappen over de plafondlichten waren grijsgeschilderd en de vage, fluorescerende verlichting veranderde de kamer in een diffuus schilderij.
De enige lichte objecten in de ruimte waren de goedge- schrobde, porseleinen gootstenen en de schuine lijkschouwingstafel, die een mengeling was van fel wit en glanzende, roestvrijstalen onderdelen.
De sheriff was één en al harde lijnen en scherpe hoeken. Hij was bijna even lang als Max, maar bijna twintig kilo lichter en veel minder gespierd. Toch leek hij niet uitgemergeld of zwak. Zijn handen waren groot en benig, zijn vingers als de klauwen van een roofvogel. Zijn schouders helden schuin naar voren. Zijn nek was dun met een vooruitstekende adamsappel. In zijn gerimpelde, gebruinde gezicht schoten zijn ogen snel, zenuwachtig heen en weer. Ze hadden een vreemde, bleke geelbruine tint.
Ostermans frons was onheilspellend, zijn glimlach ontspannen en vriendelijk. Hij glimlachte niet toen hij een van de zes grote laden opentrok en het laken van het gezicht van het lijk tilde.
Mary liep van Max weg, dichter naar de dode man toe. 'Kyle Nolan,' zei Osterman. 'Eigenaar van de schoonheidssalon. Werkte daar als kapper.'
Nolan was kort, had brede schouders en een borst als een ton.
Kaal. Borstelige snor. Als je die snor zou afscheren, dacht Mary, dan zou hij eruit zien als die acteur, Edward Asner. Ze legde één hand op de lade en wachtte op een stroom van paranormale indrukken. Hoewel ze het hoe of waarom niet begreep, wist ze dat de doden, enige tijd na het overlijden, een energieveld om zich heen behielden, een onzichtbare capsule met herinneringen, levendige taferelen van hun leven en vooral van hun laatste minuten. Normaal gesproken zou contact met het slachtoffer van een moord, of met de bezittingen van het slachtoffer, een stroom helderziende beelden opwekken, soms heel duidelijk en soms hopeloos vaag en zonder betekenis, waarvan de meeste beelden betrekking hadden op het moment van de dood en op de identiteit van de moordenaar.
Maar in dit geval voelde ze, voor het eerst in haar leven, absoluut niets. Er was zelfs geen vormeloze opleving van beweging of kleur.
Ze raakte het koude gezicht van de dode man aan. Nog steeds niets.
Osterman sloot de lade en opende de volgende. Terwijl hij het laken wegtrok, zei hij: 'Tina Nolan. Kyle's vrouw.' Tina was een aantrekkelijke vrouw met een enigszins hard gezicht. Ze had broos, geblondeerd haar waar haar man zich voor geschaamd zou hebben. Hoewel haar ogen uren geleden gesloten waren door de lijkschouwer, waren ze weer opengegaan. Ze staarde Mary aan alsof ze haar iets heel belangrijks wilde vertellen. Maar uiteindelijk vertelde ze haar net zo weinig als die arme Kyle.
De vrouw in de derde lade was achter in de twintig. Ze was ooit heel knap geweest.
'Rochelle Drake,' zei Percy Osterman. 'Nolans laatste klant, die dag.'
'Rochelle Drake?' vroeg Max. Hij kwam dichterbij en keek in de lade. 'Ken ik die naam niet?'
'Herkent u haar?' vroeg sheriff Osterman.
Max schudde zijn hoofd. 'Nee. Maar... Mary? Zegt die naam je niet iets?' 'Nee,' zei ze.
'Toen je die moorden voorzag, zei je dat je een van de slachtoffers kende.'
'Ik vergiste me,' zei ze. 'Die mensen zijn totale vreemden voor me.'
'Dat is gek,' zei Max. 'Ik zou zweren... nou, ik weet niet wat ik zou zweren... maar die ene naam... Rochelle Drake... die komt me bekend voor.'
Mary besteedde niet veel aandacht aan hem, want ze voelde een bekende elektriciteit in de lucht, een beweging van spiritistische krachten. Deze vrouw ging haar vertellen wat de andere lijken hadden moeten doen, maar niet deden. Mary opende haar geest voor de spiritistische uitstralingen, maakte zichzelf zo ontvankelijk als ze kon en legde haar hand op het voorhoofd van de dode vrouw. Flap - flap - flap! Vleugels.
Geschrokken trok Mary haar hand terug, alsof ze gebeten was.
Ze voelde vleugels, leerachtige vleugels die trilden als het vel van een trommel.
Dit is niet mogelijk, dacht ze wanhopig. De vleugels hebben op de een of andere manier te maken met Berton Mitchell. Niet met deze dode vrouw. Niet met de man die haar vermoordde. De vleugels hebben te maken met het verleden, niet met het heden. Berton Mitchell kan hier niet bij betrokken zijn. Hij heeft zichzelf bijna vierentwintig jaar geleden in zijn cel opgehangen.
Maar nu kon ze de vleugels ruiken en voelen. Ze kon de vleugels ruiken en de wezens daarachter - een vochtige, bedompte, muskusachtige geur die haar misselijk maakte. Stel dat de man die Rochelle Drake en de anderen vermoord had niet bezeten was geweest door de geest van Richard Lingard? Stel dat hij, in plaats daarvan, bezeten was door de geest van een andere psychopaat, van Berton Mitchell? En misschien ging Mitchells geest, toen Barnes Lingard doodschoot, wel over naar een ander lichaam. Misschien had ze zonder het zelf te weten het pad van een oude tegenstander gekruist. Misschien was ze de rest van haar leven wel gedwongen hem van het ene tijdelijke gastlichaam naar het andere te volgen, tot hij eindelijk de gelegenheid kreeg om haar te doden.
Nee. Dat was waanzin. Ze dacht als een krankzinnige. Max vroeg: 'Is er iets aan de hand?'
Vleugels strelen langs haar gezicht, haar nek, schouders en borsten en buik, fladderden tegen haar enkels en langs haar kuiten en toen tegen de binnenkant van haar dijen.
Ze was vastberaden om niet te bezwijken voor de angst.
Maar ze was er ook half en half van overtuigd dat, als ze die vleugels niet uit haar gedachten kon bannen, die haar weg zouden voeren naar de eeuwige duisternis. Een belachelijk idee. Toch wendde ze zich af van de lade.
'Krijg je iets door?' vroeg Max.
'Nu niet,' loog ze.
'Maar eerst wel?'
'Eventjes.'
'Wat heb je gezien?' vroeg hij.
'Niets belangrijks. Alleen maar bewegingen zonder enige betekenis.'
'Kun je het weer oppikken?' vroeg Max. 'Nee.'
Ze moest hier niet verder op doorgaan. Als ze dat wel deed, zou ze zien wat er achter die vleugels lag. Ze mocht nooit zien wat er achter die vleugels lag. Osterman sloot de lade. Mary zuchtte van opluchting.
Sheriff Osterman liep met ze mee naar de uiterste hoek van de parkeerplaats, waar ze hun auto geparkeerd hadden. De decemberlucht was als het lijkenhuis - vol tinten grijs. De voortjagende wolken werden weerkaatst in de glanzende kap van de Mercedes.
Huiverend stopte Mary haar handen in de zakken van haar jas en kromde haar schouders tegen de wind.
'Heb veel goeds over u gehoord,' zei Osterman tegen Mary,
op zijn eigen typische, zuinige manier.
'Heb er vaak aan gedacht met u samen te werken. Deed me genoegen dat u me vanochtend belde. Hoopte dat u met iets voor de dag zou komen.'
'Dat hoopte ik ook,' zei ze.
'Hebt die moorden voorzien, hè?'
'Ja,' zei ze.
'Die verpleegsters in Anaheim ook?' 'Inderdaad.'
'Zelfde moordenaar, denkt u?' 'Ja,' zei ze.
Osterman knikte. 'Denken wij ook, ja. Er is bewijs voor.' 'Wat voor bewijs?' vroeg Max.
'Toen hij de verpleegsters vermoordde,' zei Osterman, elk woord kort en afgebeten, 'heeft hij wat dingen kapotgemaakt. Religieuze dingen. Twee crucifixen. Beeldje van de Maagd Maria. Heeft één meisje zelfs gewurgd met een rozenkrans. Hebben iets dergelijks gevonden in die zaak van de schoonheidssalon.' 'Wat dan?' vroeg Max.
'Smerig stukje werk. Misschien wilt u het liever niet horen.' 'Ik ben eraan gewend om smerige dingen te horen en te zien,' zei ze.
Hij keek haar een ogenblik aan, zijn geelbruine ogen half dichtgeknepen. 'Dat is waarschijnlijk wel waar.' Hij leunde tegen de Mercedes aan. 'Die vrouw in de schoonheidssalon. Rochelle Drake. Ze droeg een halsketting. Een gouden kruis. Hij verkrachtte en vermoordde haar. Rukte het kruis van haar nek. Stopte het... in haar.'
Mary voelde zich misselijk worden. Ze sloeg haar armen om zichzelf heen.
'Dan is hij een psychopaat met een of ander religieus complex,' zei Max.
'Lijkt er wel op,' zei Osterman. Hij keek naar Mary en vroeg: 'Waar gaat u nu naartoe?' 'Naar de kust,' zei ze.
'King's Point,' zei Max.
Ze aarzelde en wierp een blik op Max. 'Daar zal de volgende moord plaatsvinden.'
Osterman leek niet verbaasd. 'Hebt weer een visioen gehad, hè?'
'Vanochtend vroeg,' zei ze. 'Wanneer zal het gebeuren?' 'Morgenavond,' zei ze. 'Kerstavond?' 'Ja.'
'Waar in King's Point?' 'Aan de haven,' zei ze. 'Flinke haven.'
'Het is vlak bij de winkels en restaurants.' 'Hoeveel zal hij er vermoorden?' vroeg Osterman. 'Dat weet ik niet zeker.'
Ze had het zo kóud, kouder dan mogelijk leek te zijn voor de Californische winterdag en de wind, koud tot op het bot, koud in haar hart. Ze droeg een modieuze maar dungevoerde kalfsleren jas van North Beach leder. Ze wilde dat ze haar dikste bontjas had gekozen.
'Misschien kan ik hem stoppen voordat hij weer iemand vermoordt,' zei ze.
'Voelt u zich daar verantwoordelijk voor?' vroeg Osterman. 'Ik zal geen enkele gemoedsrust meer hebben voordat ik hem gestopt heb.'
'Zou niet graag uw bijzondere gave willen hebben.' 'Ik heb er nooit om gevraagd,' zei ze.
Een vrachtwagen reed rammelend voorbij. Osterman wachtte tot het geluid weggestorven was.
'King's Point behoorde vroeger tot mijn jurisdictie,' zei hij. 'Twee jaar geleden hebben ze gestemd voor hun eigen poli- tie-eenheid. Nu kan ik me er niet meer mee bemoeien, tenzij ze het me vragen. Of tenzij een zaak die in de provincie begint, op hun stoep eindigt.'
'Ik wilde dat ik met u samen kon werken,' zei Mary. 'U gaat samenwerken met een ezel,' zei Osterman.
'Pardon?'
'Chef van Politie in King's Point. De naam is Patmore. John Patmore. Een ezel. Als hij u problemen bezorgt, zeg dan dat hij mij op moet bellen. Hij heeft wel respect voor me maar hij is en blijft een ezel.'
'We zullen uw hulp gebruiken als dat nodig is,' zei Mary.
'Maar we hebben daar zelf ook nog een paar contacten. We kennen de eigenaar van de King 's Point Press.'
Osterman glimlachte. 'Lou Pasternak?'
'Kent u hem?'
'Verdomd goede journalist.'
'Ja, inderdaad.'
'Excentriek figuur.'
'Ja, wel een beetje,' gaf ze toe.
De sheriff gaf eerst Mary en toen Max een hand. 'Hoop dat jullie deze keer mijn werk voor me opknappen.' 'Bedankt voor uw hulp,' zei Max.
'Wees niet bang om nog meer te vragen als dat nodig is. Het was mij een waar genoegen.'
Terwijl Mary in de Mercedes stapte, zoemde een windvlaag in de elektriciteitsdraden boven haar hoofd.
Om half drie 's middags bereikten ze King's Point. Hun eerste glimp vingen ze op toen ze over het hoogste punt in de weg kwamen, van hoog boven de haven. Dikke, grijze, laaghangende wolken dreven landinwaarts. Ongeveer anderhalve kilometer van de kustlijn was de oceaan in mist gehuld, en dichter bij het strand rolden ontzagwekkende golven onder een zestal in duikerpakken gehulde surfers, en vielen schuimend op het strand en explodeerden in dichte nevel tegen de stenen pieren aan weerskanten van de haveningang.
De stad lag aan de Pacific Coast Highway, een aantal kilometers ten zuiden van Laguna Beach in een eeuwige smoglo- ze ambiance van zonneschijn en geld. De zon hield zich vandaag schuil, maar de aanwezigheid van het geld was overal zeer duidelijk. De huizen op de groene hellingen kostten tussen de vijfenzeventigduizend en vijfhonderdduizend dollar, bijna allemaal met een goed onderhouden decoratieve tuin en uitzicht op de oceaan. De huizen aan de waterkant bij de haventjes waren niet zo duur als die in Newport Beach, maar makelaars hadden geen tijd voor pseudo-klanten die al ineenkrompen bij een basisprijs van een kwart miljoen dollar. Op het vlakke terrein tussen de haven en de heuvels waren de huizen goedkoper - er stonden daar ook een paar appartementsgebouwen - maar zelfs die waren duurder dan normaal. In de reisgidsen stond dat King's Point 'charmant', 'schilderachtig' en 'pittoresk' was, en toevallig hadden die gidsen nu eens een keer gelijk. De gazons waren weelderig en groen; de vele kleine parkjes stonden vol palmen van allerlei soorten, oleanders, crassula's, magnolia's, schefflera's, dracaena's, olijfbomen en bloemen. De huizen zagen er goed verzorgd uit en werden elke twee jaar opnieuw geschilderd, als bescherming tegen de aantasting door de zeelucht. Zakenmensen waren verplicht af te zien van de meest in het oog vallende neonreclames en het was hun bij de wet verboden om hun winkels in andere dan zachte, natuurlijke tinten te schilderen. De inwoners van King's Point schenen te denken dat ze met plaatselijke verordeningen alle minder prettige kanten van het leven buiten konden sluiten. En ze slóten inderdaad veel buiten dat smakeloos, goedkoop en opzichtig was. Maar ze kunnen niet alles buitensluiten, dacht Mary. Er is een moordenaar binnengedrongen. Hij loopt nu tussen hen in. Zij kunnen geen plaatselijke verordeningen gebruiken om de dood buiten te sluiten.
Van de lente tot het begin van de herfst was de bevolking van King's Point zestig procent hoger dan in de winter. Tijdens die vakantiemaanden waren de motels weken van tevoren volgeboekt, de restaurants verhoogden hun prijzen, behalve voor de inwoners die herkend werden; de winkels namen extra personeel in dienst en de witte stranden waren overvol. Nu, twee dagen voor Kerstmis, was de stad rustig. Toen Max de snelweg afreed en een zijweg insloeg, kwamen ze heel weinig verkeer tegen.
Het hoofdkwartier van de politie van King's Point was een bakstenen gebouw met één verdieping, gespeend van enige bouwkundige stijl, charme, integriteit of verantwoordelijkheid, met een plat dak en een paar ramen. Zelfs drie straten van de haven af, tussen de flats onder aan de heuvel, half en half tussen de toplocaties uit het makelaarspakket - aan het water of met uitzicht erop - was het geen aanwinst voor de omgeving.
Binnen was de openbare ontvangstruimte deprimerend ingericht: bruine tegels op de vloer, moddergroene muren, een verbleekt groen plafond, strikt functioneel meubilair. Met het belastinggeld was het hoogstnodige aangeschaft: drie bureaus, een aantal dossierkasten met zes laden, iBM-typema- chines, een kopieermachine, een kleine koelkast, een Amerikaanse vlag, een vitrinekast vol pistolen en revolvers, een ra- diozend- en ontvangapparaat - en een burger-secretaresse (volgens het naambordje op haar bureau heette ze mevrouw Vidette Yancy) die over de vijftig was; een vrouw met gekruld wit haar, een bleke huid, felrode lippenstift en een enorme boezem.
'Ik wil chef Patmore graag spreken,' zei Mary. Mevrouw Yancy deed er eventjes over om een woord te corrigeren dat ze net getypt had. 'Die?' vroeg ze ten slotte. 'Die is er niet.'
'Wanneer is hij er weer?' 'De chef? Morgenvroeg.'
'Kunt u ons zijn huisadres geven?' vroeg Max, terwijl hij tegen de balie van formica, die de foyer van het werkgedeelte scheidde, leunde.
'Zijn huisadres?' vroeg mevrouw Yancy. 'Natuurlijk kan ik dat geven. Maar hij is niet thuis.' 'Waar is hij dan?' vroeg Mary ongeduldig. 'Waar hij is? Nou, hij is in Santa Barbara. Hij komt morgenochtend om tien uur pas weer terug.'
Mary draaide zich om naar Max. 'Misschien moeten we met een hulpsheriff praten.'
'Hulpsheriff?' vroeg mevrouw Yancy. 'Er zijn vijf agenten onder de chef. Natuurlijk hebben er nu maar twee dienst.' 'Als die kerel is zoals we gehoord hebben,' zei Max, 'heeft het geen enkele zin om met ondergeschikten te praten. Hij zal alles zelf willen doen.' 'Er is weinig tijd meer,' zei Mary.
'Hebben we niet tot zeven uur morgenavond de tijd?' vroeg Max.
'Als mijn visioen klopt, dan wel.'
'Dan is het nog vroeg genoeg als we Patmore morgenochtend spreken.'
'De dienstdoende agenten zijn nu op hun ronde,' zei mevrouw Yancy. 'Wilde u een misdaad melden?' 'Niet precies,' zei Mary.
'Niet precies? Nou, ik heb hier alle formulieren liggen.' Ze opende een la van haar bureau en begon erin te rommelen. 'Ik kan alles wat u zegt opschrijven en dan zal een agent later wel contact met u opnemen.'
'Laat u maar,' zei Max. 'We zijn morgen om tien uur terug.'
Aan het eind van de haven, vlak bij de baai, werd de kostbare kustlijn ingenomen door commerciële ondernemingen: jachtclubs, verkoopkantoren van jachten, droogdokken, restaurants, en winkels. Elk van die bedrijven zag er even schoon en aantrekkelijk uit als de vele dure huizen die aan weerskanten van het havenkanaal lagen.
The Laughing Dolphin was een restaurant en cocktailbar met uitzicht op de haven. Op de tweede verdieping was een smal balkon over het water uitgebouwd. Als het mooi weer was, konden de klanten aangenaam dronken worden, terwijl de zon hun gezicht verwarmde. Deze middag was het balkon verlaten. Max en Mary hadden het rijk alleen. Met een mok koffie met een scheut cognac erin in haar hand, leunde Mary tegen de houten balustrade. Als je uit de frisse wind bleef, was de dag niet meer dan koel, maar de wind vanuit de oceaan was gewoon koud. Hij verkleumde haar gezicht en bracht een gezonde kleur tevoorschijn op haar wangen.
Toen ze omhoog en naar rechts keek, kon ze The Spanish Court, het hotel waar Max en zij een kamer gereserveerd hadden, zien. Het stond op de noordelijke heuvel, hoog boven de haven. Het was majestueus, één en al wit stucwerk, hout en rode pannen.
Dichterbij zeilden acht jollen in formatie heen en weer over het leikleurige water. Tegen de achtergrond van vijftien tot dertig meter lange zeilschepen en motorboten zagen de kleine bootjes er prachtig en vrolijk uit. Zelfs vandaag, zonder dat ze door de zon beschenen werden, waren de zeilen schitterend wit. Hun sierlijk rondvaren leverde een prachtig, rustgevend beeld op.
'Kijk naar de boten, de huizen, de hele haven,' zei Max. 'Misschien zie je iets waardoor je visioen weer op gang komt.'
'Ik denk het niet,' zei ze. 'Het is voor altijd uit mijn geest gewist toen ik wakker schrok omdat er iemand op mij schoot.' 'Je moet het toch proberen.'
'O, ja?'
'Is dat niet de reden dat je hier wilde komen?' 'Als ik niet achter de moordenaar aanga,' zei ze, 'zal hij uiteindelijk achter mij aankomen.'
Plotseling wakkerde de wind aan, flapte Mary's leren jas tegen haar benen en deed de grote glasruiten van de cocktailbar rammelen.
Ze nam een slok koffie. Slierten stoom kronkelden over haar gezicht en losten op in de winterlucht.
Max zei: 'Misschien helpt het als je me nog eens vertelt hoe het zal gebeuren.' Toen ze geen antwoord gaf, begon hij haar uit haar tent te lokken: 'Morgenavond om zeven uur. Niet ver van waar we nu staan.'
'Een paar huizenblokken verderop,' zei ze.
'Jij zei dat hij met een slagersmes zou komen.'
'Lingards mes.'
'Een mes, in ieder geval.'
'Dat van Lingard,' hield ze vol.
'Je zei dat hij twee personen neer zou steken.'
'Ja, twee.' 'Ze ook doden?' 'Misschien één ervan.' 'Maar de andere niet?'
'Ten minste één ervan zal blijven leven. Misschien allebei.'
'Wie zijn die mensen die hij zal neersteken?'
ik weet hun namen niet,' zei ze.
'Hoe zien ze eruit?'
ik kon hun gezichten niet zien.'
'Jonge vrouwen, net als in Anaheim?'
ik weet het echt niet.'
'En het zware geweer?'
ik zag het in het visioen.'
'Hij heeft een slagersmes en een geweer?'
'Nadat hij die twee mensen neergestoken heeft, gaat hij met het geweer een torengebouw in. Hij is van plan in het wilde weg op iedereen te schieten.'
iedereen?'
'Een heleboel mensen, zoveel hij maar kan raken.' Aan de andere kant van de haven kwam een tiental zeemeeuwen van de oceaan aanvliegen, hoog op de wind, hun witte veren staken dramatisch af tegen de stormachtige lucht. 'Hoeveel zal hij er doden?' vroeg Max. 'Het visioen eindigde voordat ik dat kon zien.' 'Welke toren zal hij gebruiken?' 'Dat weet ik niet.'
'Kijk om je heen,' zei Max. 'Kijk naar elk van de torengebouwen. Probeer aan te voelen welke het zal zijn.' Rechts van haar, driehonderd meter verder langs de baai en vijfhonderd meter van The Laughing Dolphin lag de rooms- katholieke kerk van de Holy Trinity, één straat van de waterkant af. Ze was er één keer binnen geweest. Het was een somber, gotisch bouwwerk, een indrukwekkend fort van verweerd graniet en donkere, prachtige gebrandschilderde ramen. De klokketoren van dertig meter hoog had een open trans met een lage muur eromheen, vlak onder de spits, en was het hoogste punt in de directe omgeving van de haven.
Het geluid van de zeemeeuwen leidde haar even af. Boven de formatie zeilbootjes die follow the leader speelden, begonnen de meeuwen, die nog steeds landinwaarts vlogen, vol opwinding te krijsen. Hun scherpe kreten waren als vingernagels die over een schoolbord krasten.
Ze probeerde de meeuwen buiten te sluiten, zich te concentreren op Trinity. Ze voelde niets. Geen beelden. Geen spiritistische trillingen. Zelfs niet het meest vage voorgevoel dat de moordenaar King's Point zou treffen vanaf de klokketoren van Trinity.
Tussen haar en de kerk van de Holy Trinity lag de Lutherse kerk van St. Luke. Hij stond tweehonderd meter naar het noorden en een half huizenblok van de haven vandaan. Het was een gebouw in Spaanse stijl, met massieve, gebeeldhouwde eikehouten deuren en een klokketoren die iets meer dan half zo hoog was als die van de katholieke kerk. Ook hier voelde ze niets.
Er was niets dan de spookachtige wind en de kreten van de opgewonden zeemeeuwen.
De derde toren was zo'n tweehonderd meter links van haar, aan de rand van het water. Hij was slechts vier verdiepingen hoog en maakte deel uit van Kimball's Games and Snacks, een paviljoen van houten planken en dakspanen, waarin een amusementshal was ondergebracht. In de zomer beklommen toeristen, behangen met camera's, de toren en maakten foto's van de haven. Nu was het gebouw gesloten voor het winterseizoen, stil, leeg.
'Zal het de toren van Kimball's zijn?' vroeg Max.
ik weet het niet,' zei ze. 'Het kunnen ze alle drie zijn.'
'Je moet nog meer je best doen,' zei hij.
Ze sloot haar ogen en concentreerde zich.
Woedend krijsend dook een meeuw neer en flitste op zo'n tien a vijftien centimeter van hun gezicht langs hen heen.
Mary sprong geschrokken op en liet haar koffiemok vallen.
'Gaat het?' vroeg Max.
'Geschrokken. Dat is alles.'
'Heeft hij je geraakt?' 'Nee.'
'Ze duiken meestal niet zo dichtbij, tenzij je bijna op hun nest trapt. Maar er is hier geen enkele plek waar ze hun eieren kunnen leggen. Bovendien is het daar niet de tijd van het jaar voor.'
De tientallen meeuwen die de havenkom binnen waren komen vliegen, cirkelden nu allemaal boven hun hoofd. Ze profiteerden niet van de windstromingen, zoals meeuwen dat vaak doen. Er was niets gemakzuchtigs of sierlijks aan hun vlucht. In plaats daarvan fladderden, doken en krioelden ze woest door elkaar heen, dicht bij elkaar. Ze leken gekweld. Het was verbazingwekkend dat ze niet tegen elkaar opbotsten. Naar elkaar krijsend, voerden ze een onnatuurlijke, woeste dans uit in de lucht.
'Hoe komen die meeuwen zo in de war?' vroeg Max zich af.
'Door mij,' zei ze.
'Jij? Wat heb je dan gedaan?'
Ze beefde. 'Ik heb geprobeerd mijn helderziendheid te gebruiken om te zien welke toren de moordenaar zal gebruiken.' 'En?'
'De meeuwen zijn hier om mij daarvan te weerhouden.' Verbijsterd zei hij: 'Dat is krankzinnig, Mary. Getrainde meeuwen.'
'Niet getraind. Geleid.'
'Geleid door wie? Wie heeft ze gestuurd?'
Ze staarde naar de vogels.
'Wie?' vroeg hij nog eens. 'Lingards geest?'
'Misschien,' zei ze.
Hij raakte haar schouder aan. 'Mary...'
'Je hebt die poltergeist toch gezien die het op me gemunt heeft, verdomme?'
Met een laten-we-rustig-en-redelijk-zijn stem, die haar woedend maakte, zei hij: 'Wat het dan ook is, poltergeists kunnen misschien dode voorwerpen door de lucht smijten - maar geen levende dieren.'
'Luister,' zei ze, 'jij weet niet alles. Jij weet niet...' Ze draaide weg van hem en keek omhoog.
'Wat is er?' vroeg hij 'De vogels.'
De meeuwen cirkelden nog steeds als gekken boven hun hoofd, maar ze waren nu stil. Volkomen stil. 'Vreemd,' zei Max. 'Ik ga naar binnen,' zei ze.
Ze was bijna bij de deur, die het balkon verbond met de cocktailbar op de eerste verdieping, toen een zeemeeuw haar van achteren trof, tussen de schouders, als een hamerslag. Ze wankelde en sloeg instinctief een arm over haar gezicht. De vleugels klapten tegen haar nek aan. Striemden de achterkant van haar hoofd. Donderden in haar oren. Deze leken helemaal niet op de vleugels die zij associeerde met Berton Mitchell. Die vleugels waren leerachtig, vliezig geweest. Dit waren vleugels van veren. Maar dat maakte de zeemeeuwen niet minder beangstigend. Ze dacht aan de vreselijke scherpe, gehoekte snavel van de vogel, dacht aan de mogelijkheid dat haar ogen uitgepikt konden worden, en ze gilde.
Max schreeuwde iets dat ze niet kon horen.
Ze wilde naar de vogel grijpen, besefte dat hij haar vingers kapot kon scheuren, en rukte haar hand weg.
Max stompte de meeuw van haar af. Hij viel op het balkon,
tijdelijk versuft.
Max opende de deur, duwde haar naar binnen, kwam achter haar aan en trok de deur dicht.
De barman had de aanval gezien en hij haastte zich rond het einde van de bar, terwijl hij zijn handen afveegde aan een handdoek.
Een zware man met rood haar die aan de bar zat, draaide zich om op zijn kruk, om te zien wat er aan de hand was. Aan een van de tafeltjes bij het raam keek een jong stel - een knappe blondine in een groen mantelpakje en een donkere, intens kijkende man - op van hun drankje. Voordat de barman drie stappen had kunnen doen, trof een zeemeeuw de deur achter Max. Twee kleine ruitjes braken naar binnen. Glas rinkelde melodieus op de vloer.
De serveerster liet haar blad vallen en rende naar de trap die naar het restaurant leidde.
Met een geluid als van een jachtgeweer klapte een andere meeuw tegen één van de ramen van anderhalf bij twee meter, die uitzicht boden op de haven. Het glas barstte maar brak niet. De gewonde vogel duikelde achterover op het balkon, en liet een vlek donker bloed achter die de plaats van de botsing markeerde. 'Ze willen me vermoorden.' 'Nee,' zei Max. 'Dat is wat ze willen.'
Hij hield haar beschermend vast, maar voor het eerst sinds ze hem kende, leken zijn armen niet groot genoeg, leek zijn borst niet breed genoeg, en zijn lichaam niet sterk genoeg om haar veiligheid te garanderen.
Weer kaatste een zeemeeuw weg van het raam, nu naast het tafeltje van het jonge stel. Het glas spatte in duizend scherven uiteen. Het knappe, blonde meisje gilde en wrong zich uit de nis.
Een seconde nadat haar vriend zo verstandig was haar te volgen, ramde een volgende meeuw hetzelfde raam en verbrijzelde het. Grote scherven glas vielen op het tafeltje van donker grenen, sprongen op in veel kleine stukjes en regenden neer op de stoelen van vinyl waar het stel gezeten had. De onthoofde meeuw kwam midden op de tafel terecht en zijn bloedige kop viel in de martini van de vrouw. Er vlogen twee meeuwen door het gebroken raam naar binnen. 'Laat ze niet naar binnen!' gilde Mary hysterisch. 'Laat ze niet naar binnen. Nee, nee, laat ze alsjeblieft niet naar binnen.'
Het jonge stel viel op hun knieën en zocht dekking achter en half onder een tafel.
Max drukte Mary in de dichtstbijzijnde hoek. Hij schermde haar zo goed mogelijk af met zijn lichaam. Eén van de vogels schoot recht op hem af. Hij hief één arm met een ruk omhoog om hem af te weren. Het beest krijste van woede, trok zich terug en cirkelde door de kamer.
De andere meeuw probeerde op één van de ronde tafeltjes midden in de ruimte te landen. Met zijn vleugels sloeg hij een koperen lantaarn met gebrandschilderd glas met een kaars erin, om. De kaars stak het tafelkleed in brand. De barman doofde de vlam met zijn natte doek. De meeuw fladderde van de tafel naar de schappen met drankflessen, achter de bar. Twee, drie, vier, zes, acht flessen vielen kapot op de grond. Op zijn kruk, een halve meter van de gekgeworden meeuw af, was de roodharige man te verbijsterd om bang te zijn. Hij staarde gefascineerd naar de vogel, terwijl die fladderde en trapte en nog meer flessen omstootte. De geur van whisky walmde de ruimte in. De eerste meeuw vloog weer op Max af. Hij dook van boven op hem neer, fladderde wild in de hoek en viel toen met boosaardige intelligentie achter zijn rug, op Mary's hoofd. Zijn poten raakten in haar haar verward. 'God, nee. Nee!'
Ze greep naar de vogel en bekommerde zich niet om de snavel, gaf er niet om dat hij in haar vingers pikte. Hij was onrein. Ze moest hem van zich afkrijgen. Toen vloog de vogel van haar af en cirkelde weer door de ruimte. Maar binnen een seconde schoot hij terug en bonkte tegen de muur naast haar hoofd. Hij viel op de vloer aan haar voeten en schokte onbeheerst. Naar adem snakkend, haar handen met gespreide vingers naar haar gezicht, liep ze achteruit van de vogel weg. 'Hij is doodsbang,' zei Max.
'Maak hem dood!' Ze herkende haar eigen stem nauwelijks,
zo vervormd was hij door angst en haat.
'Maak hem dood voordat hij weer opvliegt.'
Hij trapte de vogel in de hoek, hief zijn voet op en stampte hem met duidelijke tegenzin op zijn kop.
Kokhalzend wendde Mary zich af.
De andere meeuw vloog weg van de bar en verdween door het gebroken raam. Iedereen was stil, verstomd.
Uiteindelijk stond de intens kijkende, donkere jongeman op en hielp de blondine overeind.
De zware, roodharige man aan de bar dronk zijn glas in één slok leeg.
'Christus, wat een troep!' zei de barman. 'Wat is er gebeurd? Heeft iemand ooit eerder meeuwen zo te keer zien gaan?' Max streelde haar over haar wang. 'Gaat het weer een beetje?' Ze leunde tegen hem aan en huilde.